Culturele identiteit als inhaalslag voor de verbetering van de landelijke woonomgeving. Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wat houdt dat begrip nu eigenlijk in? Is het werkelijk een aanzet tot vernieuwing, een poging tot beleidsverandering of een loos containerbegrip waarmee een papieren oorlog tegen vervlakking en uniformering wordt ingezet?

Culturele identiteit als inhaalslag voor de verbetering van de landelijke woonomgeving. Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wat houdt dat begrip nu eigenlijk in? Is het werkelijk een aanzet tot vernieuwing, een poging tot beleidsverandering of een loos containerbegrip waarmee een papieren oorlog tegen vervlakking en uniformering wordt ingezet? Je kunt er spannende debatavonden en luisterrijke congressen aan wijden en dat gebeurt (gelukkig) ook. Naast een inhoudelijke discussie die vooral moet doorgaan, komen er binnenkort de mogelijkheid theorie aan de praktijk te toetsen. In de Drentse gemeente Aa en Hunze zijn twee gebieden geselecteerd die als voorbeeld-project gaan fungeren. Het zijn het Drentsche Aa-gebied met zijn contrastrijke en natuurlijke esdorpenlandschap en het nabij gelegen Hunzegebied, waar een grootschalige functiewijziging voor de deur staat.

Drentsche Aa en Hunze liggen in de achtertuin van dr. Hans Elerie, historisch geograaf in Anloo. En als we het toch over tuinen hebben, dan is Drenthe zijn proeftuin waar hij als directeur van de Vereniging Brede Overleggroep Kleine Dorpen al meer dan twintig jaar met succes participatieprojecten tot bloei laat komen. Culturele identiteit en participatie, het zijn begrippen die niet uit zijn vocabulaire zijn weg te denken.

Identiteit, een modebegrip? Hans Elerie: ”Dat zou nog niet eens het ergste zijn, het is een heel complex begrip en misschien dat er daarom door sommige mensen kanttekeningen bij worden gezet. Identiteit heeft voor mij alles te maken met betekenisgeving. Als we een bepaald soort landschap zien dan genereert dat identiteit, door de verschijningsvorm, door de gebouwen, door de topografie. Dan zeggen we al vrij snel: typisch een veenkolonie of bij dorpen: typisch een esdorp. Het gaat dan om geografische begrippen. De inwoners van dat gebied of van dat dorp interpreteren dat heel anders. Een boer die altijd in een esdorpenlandschap geproduceerd heeft, houdt daar hele andere opvattingen op na. Dat is niet de landschapstaal van een geograaf, maar de taal van de producent, de gebruiker. Toch hebben die talen wel iets met elkaar te maken. Ik kan de problematiek rond het begrip identiteit misschien illustreren met een voorbeeld van iemand die er moeite mee had mensen uit te leggen wat een historisch gelaagd landschap is. Ik kan me dat voorstellen, want dat zei mij twee jaar geleden als vakman ook niets. Het is gewoon een nieuw begrip, een metafoor uit de geologie die duidelijk moet maken hoe complex een landschap in elkaar zit. De opgave waarvoor we staan is die vakwereld en de beleving van de mensen in een bepaald gebied aan elkaar te koppelen.”

Elerie is er gelukkig mee dat er kansen komen om die koppeling (mogelijk) tot stand te brengen in gebieden die elk een eigen karakter hebben, het Hunzegebied met zijn robuuste open landschap van de karakteristieke randveenontginningen en de Drentsche Aa met zijn contrastrijke en natuurlijke esdorpenlandschap. De ruimtelijke verscheidenheid van beide gebieden biedt volgens hem kansen om juist de verschillen in identiteit scherp te krijgen.

De werkelijkheid gaat zijn eigen gang

Niet minder belangrijk is dat het beleid er mee uit de voeten kan, dat het begrip identiteit een kwaliteitsaspect in zich heeft waar de ruimtelijke ordening als instrument en daarmee ook de belevingswaarde van de mensen in de praktijk mee gebaat zijn.
”Het beleid is er lang op gericht geweest dat wat waardevol is te bewaren. Die strategie werkt niet, omdat de werkelijkheid zijn eigen gang gaat. Een landschap is altijd in beweging, dat valt niet te conserveren. Met een huis kun je dat doen, maar de dynamiek van een landschap verdraagt dat niet. Wat je wel kunt is veranderingsprocessen te sturen. Voorwaarde is dat je eerst een goed beeld hebt van die veranderingsprocessen. Welke ontwikkelingen staan voor de deur die ons als het ware moeten uitdagen om een beleid voor te gaan ontwikkelen? In Drenthe kun je dan bijvoorbeeld niet om de landbouw heen. Hoe sterk blijft die landbouw in de toekomst, hoe zet de verstedelijking door? Het Drentsche Aa gebied is op zich arcadisch, maar het ligt naar noordelijke begrippen wel in een stedelijk veld waar steden als Groningen en Assen (en een mogelijke ontwikkeling van een as daartussen) hun uitstraling hebben. Loop je in het gebied, dan merk je dat niet zo een-twee-drie. En dat is nu juist de kwaliteit van dit gebied en van andere delen van Noord-Nederland. Een vrij compacte bewoningsvorm met dorpen en steden en toch de rust en de ruimte in de directe woonomgeving. Dat is de kracht, maar de bedreigingen liggen zonder goed beleid op de loer. Autonome ingrepen zijn schering en inslag en als we niet oppassen dan tasten die ingrepen ook kwetsbare gebieden als de Drentsche Aa
aan”.

Integraal denken

Elerie bepleit daarom bij de ontwikkeling van dit soort gebieden een vorm van integraal denken. ”Cultuurhistorie en natuur, om maar eens twee voorbeelden te noemen, staan ten opzichte van elkaar in een bepaald spanningsveld. Volgens de wet Natuurontwikkeling worden er forse ingrepen in het landschap gepleegd, het gaat net als met de ruilverkavelingen echt op zijn kop. In ruilverkavelinggebieden kan dat heel goed, om het landschap weer ecologische potenties terug te geven, dat is verantwoord. Maar het wordt nu ook toegepast in heel kleinschalige landschappen en wel vanuit het principe: verschralen, verschralen en nog eens verschralen. Men heeft geen geduld meer om de biodiversiteit in de tijd te zien. Het ministerie heeft hele strakke natuurdoeltypes geformuleerd die binnen de kortste keren gerealiseerd moeten worden. Er is geld, mensen worden zenuwachtig en dan moet de schop in de grond. Snel een rapport, snel handelen, want men wordt erop afgerekend. De integrale benadering is ver te zoeken. Niemand komt op de gedachte om een modus te vinden waarbij cultuurhistorie en ecologie elkaar kunnen versterken. In het Drentsche Aa-gebied liggen die mogelijkheden voor het oprapen. Het landschap is ontstaan uit een wisselwerking tussen cultuur en ecologie. De structuur van het esdorpenlandschap is puur gebaseerd op de ecologie, simpel vanwege het feit dat het landschap als een productiegebied werd gezien. Je moest je dus houden aan de dictaten van het landschap. Zo zijn er heel duidelijke raakvlakken waar we mee aan de slag kunnen.”

Landschappen lezen

Hij ergert zich in dit verband aan de neiging om op alle mogelijke plekken bos aan te planten. Bos omdat bos natuurlijk zou zijn. Maar daarbij wordt de landbouw vergeten. ”Landbouw is zeer essentieel voor het landschap. Er zonder zou het landschap in een identiteitscrisis komen te verkeren. Als je maar lukraak bebost vervalt de mogelijkheid om het landschap te lezen. Er moet dus beleid komen waarbij de raakvlakken tussen landbouw en natuurbeheer ontwikkeld worden. Juist een combinatie van een es en een beekdal is essentieel, daarin wordt het verhaal van de bewoningsgeschiedenis verteld. Heel veel natuurlijke overgangen in het landschap zijn nu onzichtbaar gemaakt door beplantingen. Je kunt door ook herstellen door de bijl of de motorzaag te hanteren…”

Investeren in kwaliteit

Integrale benadering, afstemming bevorderen tussen vrij sectoraal opererende disciplines, identiteitsvraagstukken aanzwengelen en participatie bewerkstelligen. Wat wordt er allemaal verlangd en wat gaat dat voor tijd kosten?
Elerie: ”Het gebiedsgerichte beleid moet toch andere vormen krijgen, dat weten we allemaal. De kansen om tot samenwerking te komen worden immers niet ten volle benut. Het is een confrontatie geworden, een arena. De boeren hebben terrein verloren – letterlijk – en de ene sectorale club na de andere claimt die nieuwe ruimte. Er is geen integrale visie ontwikkeld vanuit de verschillende functies. Dat klinkt heel abstract, maar dat moet toch gebeuren door de mensen, de grondgebruikers en de bewoners, meer bij het beleid te betrekken. Dat kost tijd, maar het is een investering in de kwaliteit van de plannen. Natuurlijk, er wordt al jaren gepraat over participatie en bottum-up processen, maar hoe geef je die vorm? Dat kun je niet met een klankbordgroep bereiken. Mensen weten maar al te goed wanneer ze serieus worden genomen en wanneer niet. Je moet dus met de mensen om de tafel gaan zitten, je moet hun kennis opsporen en het collectieve geheugen activeren. Dat is het begin van een nieuwe ontwikkeling. En nogmaals, dat kost tijd en dat kost ook geld. Die processen moeten gefaciliteerd worden en als we dat niet doen blijft het mis gaan.”

Wat vinden bewoners mooi of lelijk?

‘Bij plattelandsvernieuwing is geïnvesteerd in ideeën en projecten, maar nooit in het proces om de communicatie op gang te brengen. Ondanks die gerealiseerde projecten blijken de verantwoordelijke bestuurders helemaal niet te scoren zoals ze verwacht hadden. Dat is ook hun frustratie, want de mensen zijn niet meer geïnteresseerd in de politiek. De plannen rollen over hun gebied, over hun dorp heen zonder dat ze er inbreng in hebben. Dat bedoel ik ook met dat collectieve geheugen. Mensen hebben veel meer in te brengen dan plannenmakers en politici denken. Je moet alleen vormen vinden om die kennis in te zetten. Wat verstaan bewoners nu eigenlijk onder identiteit, wat vinden ze mooi, wat vinden ze lelijk?’
‘In nieuwbouwwijken is aan alles gedacht en toch ontbreekt er iets. Dat komt omdat de bewoners te weinig inbreng hebben gehad op hun toekomstige woonomgeving. Het begrip kwaliteit is als het ware geannexeerd door de deskundigen. Maar juist de bewoners van een gebied kennen als geen ander de specifieke eigenschappen van hun woonomgeving. Ieder esdorp heeft zo zijn eigen kwaliteit. Het is altijd een variatie op dezelfde thema’s bodem, landschap en economie. Overal zijn die thema’s gelijk, maar toch is het overal anders. Dat is het vreemde van identiteit: elke plek heeft toch zijn eigen verhaal. En dat verhaal moet ook af te lezen zijn in de toekomst.’

De Brede Overleggroep Kleine Dorpen heeft het collectieve geheugen van dorpsbewoners met succes in kaart gebracht en geëxploiteerd. Met projecten als Dorp in het Groen, met Landschappelijk Bouwen, met het Essenproject, de participatiegraad van de bevolking was daarbij in alle gevallen opvallend hoog.
Elerie: ‘Dat hebben we niet bereikt door een foldertje rond te sturen of een spotje op de televisie te brengen. Dat is gebeurd door met de mensen rond de tafel te gaan zitten. Bewoners hebben ook hun eigen programma, onderschat ze niet. Waar het nu om gaat is zo’n gebiedsprogramma naast een lokaal programma te leggen, die moeten op elkaar afgestemd worden. In de Hunzelaagte komt een natuurontwikkelingsgebied tegen de randveenontginning aan te liggen. De mensen in het dorp krijgen er dus direct mee te maken. Dan is het dus interessant om de dorpsbevolking te vragen naar mogelijkheden om zo’n gebied toegankelijk te houden. Met de ruilverkavelingen is heel veel mis gegaan in dit soort gebieden. Nu hebben we de kans om de kwaliteit te verbeteren en ook om de geschiedenis terug te brengen. Kijk samen hoe het landschap zich ontwikkeld heeft en probeer die oude structuren weer te versterken, zodat het landschap weer een binding krijgt met de ecologie en de geschiedenis. Dat is heel goed mogelijk, maar er moet over worden nagedacht. Ik denk dat de bewoners dan tot de ontdekking zullen komen dat hun nostalgische gevoelens weer benut gaan worden. Veel mensen zeggen: nostalgie, in de prullenbak ermee, we moeten alleen naar de toekomst kijken. Maar wat is er gebeurd? Nostalgie wordt geminacht, maar we hebben niet door dat intussen de toekomst een vorm van nostalgie is geworden. De hele scenariogekte van: in 2030, dan zal het gebeuren. Vroeger werd dus het verleden geïdealiseerd en nu is de toekomst de referentie geworden. Het is gewoon een omtrekkende beweging, van terugverlangen naar het verleden tot verlangen naar de toekomst. Nederland 2030, pornografische sciencefiction. Nostalgie en futurisme: allebei zijn het vormen om je te onttrekken aan de complexiteit van de werkelijkheid waarin we verkeren.”
Het element van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is dat geen nostalgie?
Elerie:”Ik wil niet weten hoe het vroeger in elkaar zat, ik wil niet terug naar vroeger, ik ben gefascineerd in vragen als waarom en hoe landschappen zijn veranderd. En vervolgens: hoe zullen ze in de toekomst veranderen? Daar moeten we over gaan nadenken. Het is een doorgaande lijn vanuit het verleden naar de toekomst. Zo kom ik bij het adagium: behoud door ontwikkeling. Dan wordt er door de critici gezegd dat we het begrip kwaliteit op verschillende schaalniveaus moeten definiëren. Het zal moeten gebeuren, maar ik zou er niet teveel tijd aan willen besteden. Ik wil graag zien hoe de landschappen en de gebouwde omgeving zijn veranderd, wat waren de oorzaken van alle ontwikkelingen? Daar hoort de modernisering ook bij, want die is even interessant. Esdorpen bijvoorbeeld hebben hun geborgenheid pas gekregen door de modernisering. Voor die tijd waren het landschappen die totaal impopulair waren. Lees de oude reisbeschrijvingen maar, men was dolgelukkig dat men de bewoonde omgeving weer had bereikt. De heide? Onze veelbezongen heide was afschuwelijk, arm aan soorten en ook nog eens bloedgevaarlijk om er als eenzame wandelaar in te verkeren. We koesteren het nu omdat het schaars is geworden, maar het is goed om alles in zijn verband te zien. Dus niet al het oude herstellen, maar waardevolle elementen een plaats geven in de nieuwe dynamiek.”

Muren tussen vakgebieden slechten

Dat kan bereikt worden door de integrale benadering, waarbij ontwerpers, cultuurhistorici en ecologen de muren tussen hun vakgebieden slechten en bij elkaar aan de tafel gaan zitten en tegelijkertijd door een dialoog tussen deze vakmensen en de bevolking. Élerie erkent dat er nog vele beren op de weg zijn, dat de criticasters op de loer liggen. Hij vindt dat een goede zaak. ‘Het is geweldig dat de verschillende vakgebieden hierdoor nieuwe impulsen krijgen, dat men uit de ivoren torens moet komen om zich met werkelijke processen bezig te houden. We hebben nu voorbeelden nodig, experimenten. Teleurstellingen zijn niet uitgesloten, maar het spel krijgt nieuwe regels. En daardoor kunnen de spelers er weer aardigheid in krijgen. De bewoners zijn er in ieder geval klaar voor. Welke wetenschapper kan zich dan veroorloven om aan de kant te blijven staan?”

Trefwoorden