Bestemming, Inrichting en Beheer. Dat was de canonieke volgorde die er op de universiteiten bij studenten planologie, stedenbouw en landschapsarchitectuur met de paplepel werd ingegoten. Eerst de hoge heren van de planologie die in streek- en bestemmingsplannen de bestemmingen vastleggen, dan de praktische ingenieurs die de timmerwinkel van de inrichting beheersen en ten slotte de diligente beheerders die met de pet in de hand, met een u-vraagt-wij-draaien-instelling, de gevolgen van de ruimtelijke veranderingen zo goed mogelijk verwerken in beheersplannen en het feitelijke beheer.

Door de omvangrijke opgave die ons op het gebied van de waterhuishouding te wachten staat, zijn althans voor de wateropgave de rollen stevig omgedraaid. Een combinatie van achterstallig onderhoud, te ver doorgeschoten cultuurtechniek uit de vorige eeuw en – last but not least – de gevolgen van de klimaatverandering zorgt voor een programma waarin de waterbeheerders harde eisen moeten stellen aan de ruimtelijke inrichting maar ook aan de bestemmingen, voorheen het exclusieve domein van de planologen.
De waterproblematiek wordt wel ingedeeld in waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer, en bij dat laatste wordt weer een onderscheid gemaakt tussen het hoofdsysteem (kustverdediging, rivieren en grote rijkswateren) en de deelstroomgebieden (alle gebieden die op het hoofdsysteem afwateren of…

Trefwoorden