Remco Deelstra (31), beleidsadviseur wonen & duurzaamheid bij de gemeente Leeuwarden, sloot zich dit voorjaar aan bij YURP, een landelijk netwerk van Young Urban Renewal Professionals, een groep jonge stedelijke vernieuwers. Annelies Vreeken had een gesprek met dit enige noordelijke lid.

Wat heb je hier in Leeuwarden aan ideeën uit de Randstad?
Ik merk dat stedenbouwkundige adviesbureaus uit het Westen een enorme expertise hebben opgebouwd vanwege de complexe problematiek die ze daar moeten oplossen. De problemen waar we hier tegenaan lopen, zijn voor hen relatief eenvoudig. De kennis die in de Randstad wordt opgedaan, hoop ik via het netwerk van YURP nog beter te benutten. Verder vind ik het heel belangrijk om telkens weer met een frisse, onbevangen blik naar mijn werk te kijken. Het helpt dan enorm als je als vakgenoten bij elkaar in de keuken meekijkt. Wat ik vóór alles wil voorkomen, is dat ik over vijf of tien jaar merk dat ik op de automatische piloot bezig ben.

Wat zie jij als nieuwe tendens in de stedenbouw?

Vanuit mijn achtergrond als milieuplanoloog vind ik het heel belangrijk om duurzaamheid een wezenlijke plek in planontwikkeling te geven. Duurzaamheid betekent onder andere dat je de vierde dimensie, de tijd, inbrengt in je plannen. Omdat we, ook hier in het Noorden, te maken hebben met schaarse ruimte, moeten we die ruimte optimaal benutten. Lange tijd lag de nadruk op het scheiden van functies, omdat we vooral uitgingen van de overlast die bedrijven veroorzaken. Bedrijventerreinen zijn daardoor ’s avonds ongebruikt en verlaten. Zonde van alle onbenutte parkeerplaatsen. Dat moet dus anders. Zo zijn we bezig met een plan om een lagere school te vestigen onder de tribune van voetbalclub Cambuur. Infrastructuur en parkeerruimte worden daarmee optimaal gebruikt: zowel door de week als in het weekend.

Hoe verhoudt de stad Leeuwarden zich tot de omliggende gemeenten?

Voordat ik bij Leeuwarden kwam werken, in mei dit jaar, heb ik gewerkt bij buurgemeente Leeuwarderadeel. Ik zat toen onder andere in de regionale werkgroep Wonen. Ook was ik secretaris van de Stadsregio Leeuwarden. De relatie van de stad met de omliggende gemeenten en de gevoeligheden die daarbij horen, ken ik dus van twee kanten.
De stadsregio bestaat uit Leeuwarden (circa 92.000 inwoners) en de vijf omliggende gemeenten (circa 86.000 inwoners). We hebben de tijd gehad dat het ommeland bloeide en de stad verschraalde. De mensen met hogere inkomens trokken weg uit de stad en vestigden zich in de omliggende dorpen. De laatste jaren is met succes geïnvesteerd in pogingen om deze bevolkingsgroep weer terug te halen. De wijk Zuiderburen bijvoorbeeld, voldoet aan hun wensen om ruim te wonen aan het water of in het bos, maar wél in de stad. In deze nieuwe uitbreidingen zijn de randen van de stad veel minder hard. Groen en water komen als ‘vingers’ de stad binnen. Ook herinvullingen binnen de stad zijn zeer geliefd bij de hogere-inkomensgroepen. Dat mensen vroeger wegtrokken uit de stad, was dus niet omdat ze zo graag in een dorp wilden wonen, maar omdat de stad niet bood wat ze zochten.
We moeten nu oppassen dat we niet de omgekeerde tendens krijgen: dat de stad bloeit en het ommeland verschraalt. De stad kan niet zonder een vitaal platteland. De mensen uit de regio maken immers gebruik van ons onderwijs, culturele aanbod en zorg. En omgekeerd maken de stadsbewoners gebruik van de directe omgeving als recreatiegebied. Daarom is het belangrijk om een regiovisie te hebben waarin duidelijke afspraken worden gemaakt. Het platteland zal zich opnieuw moeten oriënteren op de toekomst. In plaats van te blijven focussen op groei, moeten de dorpen investeren in kwaliteit. Anders riskeren de dorpen hun identiteit te verliezen. En met die identiteit kunnen ze zich juist onderscheiden.

Hoe gaat Leeuwarden om met de eigen historische identiteit?

Oude structuren willen we benaderen als kans in plaats van als lastige hindernis. Een heel goed voorbeeld hiervan vind ik de ontwikkeling van het Potmargegebied. De Potmarge is een oud meanderend stroompje dat vanaf de binnenstad uitmondt in de Wijde Greuns. Lange tijd waren langs de Potmarge fabrieken gevestigd, maar die zijn de laatste jaren vertrokken. Al ruim tien jaar is dit mijn fietsroute naar de binnenstad, dus heb ik met eigen ogen kunnen zien hoe de Potmarge van een verwaarloosd en vervuild riviertje is geworden tot nog net niet de Vecht van Leeuwarden. Ik ben blij dat hier niet is gekozen voor dichtgooien en opnieuw beginnen, en dat de oude stroom juist gekozen is als drager van nieuwe ontwikkelingen. Het duurt soms even voor marktpartijen overtuigd zijn dat dit werkt. Als gemeente moet je investeren in enthousiasme en niet meteen in paniek raken als een idee niet direct aanslaat. De gemeente moet de moed hebben om te gaan voor kwaliteit op de lange termijn. Dit geldt ook voor de plannen voor het nieuwe Zaailand (zie elders in dit nummer, AV). Ondanks de weerstand zijn we ervan overtuigd dat we hier iets moois gaan neerzetten voor de toekomst.
We willen trouwens niet overal dezelfde benadering vanuit de cultuurhistorie. In Zuiderburen is gekozen voor een toekomstig cultuurlandschap met een geheel eigen verkaveling, terwijl we in de nieuwe Zuidlanden oude structuren zoals terpen bewust gebruiken om buurten een eigen identiteit mee te geven. Bij beide benaderingen hanteren we herkenbaarheid als psychologische noodzaak.

Terwijl Groningen worstelt om zijn woningbouwcijfers te halen, lukt dit Leeuwarden met gemak. Wat doen jullie anders?

Dit heeft vooral te maken met mentaliteit en bestuurlijke verhoudingen. In de stad Groningen heerst nog de oude cultuur waarin de stad bepaalt wat er gebeurt en de ontwikkelaars zich maar moeten voegen. Tegenover die ‘monoloog’ stellen wij de ‘dialoog’. Wij willen als gemeente niet voortdurend op de rem staan, maar juist inspireren tot nieuwe en creatieve ideeën. Terwijl de ontwikkelaar kijkt naar de specifieke locatie, zorgt de gemeente voor de grotere verbanden. Onze gebiedsontwikkeling langs de Dokkumer Ee en de Potmarge bijvoorbeeld, fungeren als parelsnoeren. De gemeente biedt het snoer, en we dagen de ontwikkelaars uit om daaraan een mooie parel te verbinden.
Het verschil tussen Groningen en Leeuwarden wordt ook weerspiegeld in de samenstelling van provinciale staten. In Friesland is daarin het platteland veel sterker vertegenwoordigd dan in Groningen. Het is dus niet vanzelfsprekend dat Leeuwarden kan groeien en z’n gang kan gaan. We moeten ons telkens verantwoorden en uitgaan van de kracht van de regio als geheel. Dat maakt creatief.

Hoe ziet Leeuwarden eruit in 2030?

In mijn ideale toekomstbeeld benut Leeuwarden nog meer zijn potenties als hoofdstad van de provincie. Met de grootste binnenstad van Friesland, hogescholen en een groot medisch centrum hebben we volop kansen om experimenten aan te gaan. Die kansen moeten we aangrijpen, ook als we in eerste instantie soms weerstand oproepen – het maaiveld in Friesland kan heel laag zijn. Gelukkig slaat deze houding de laatste jaren steeds meer om naar een nieuw elan: men durft weer trots en positief te zijn.
Verder willen we bereiken dat wonen in de binnenstad aantrekkelijker wordt. Waarom maken we bijvoorbeeld geen hangtuinen om meer leven te brengen in het kale daklandschap? Daarnaast komen er grootschalige investeringen in de bestaande woningvoorraad op ons af. Hier liggen prachtige kansen om een inhaalslag te maken op het gebied van de duurzaamheid.
Qua woningaanbod vind ik dat Leeuwarden tegemoet moet komen aan een breed palet van woonwensen. De stad moet een ontmoetingsplaats zijn voor verschillende leeftijden en culturen. We moeten dus bouwen voor rijk en arm, alleenstaanden en gezinnen. Plattelandsgemeenten zijn veel homogener van samenstelling. De kracht van de stad is juist die pluriformiteit. Daardoor ontstaat levendigheid en creativiteit.

Trefwoorden