Jan-Hendrik Bakker is filosoof en schrijver. Hij publiceerde onder meer de boeken Welkom in Megapolis, Grond en In stilte. Voor Noorderbreedte geeft hij in een essay antwoord op de vraag 'Van wie is het landschap.'

Meepraten over dit essay? Volg deze link!

Tweeduizend jaar geleden zou niemand op de gedachte gekomen zijn dat de grond waarop wij leven, de lucht die wij ademen en het water dat wij drinken handelswaar zijn. Nu is dat idee eerder gemeengoed dan dat het ons nog kan verbazen. Voor land, gezonde lucht en water moet betaald worden, waar een paar duizend jaar eerder de overvloed zo groot was dat betalen niet vanzelfsprekend was. Vroeg in de achttiende eeuw Jean-Jacques Rousseau zich nog af wie toch de eerste mens was die op de gedachte was gekomen om het stukje grond waar hij op dat moment op stond tot zijn eigendom te verklaren, nu zijn beleggingen in grond een van de lucratiefste vormen om je geld te vermeerderen. Bouwgrond, agrarische grond, natuurgrond – vooral met de eerste soort valt goed tot schaamteloos goed te verdienen. Maar ook met de andere soorten valt kapitaal te vergaren.

Er is iets merkwaardigs aan de hand met de grond. Niet de zaak zelf bepaalt de waarde ervan, zoals bij brood, edelstenen en water. Wel wat de grond draagt: dure huizen, mineralen, gas, olie, hotels, vliegvelden en rijkswegen, gewassen en voedsel. Of zelfs dat hij de toegang geeft tot andere dingen, zoals het stukje schrale grond dat Adam Smith beschrijft waar je overheen moet om bij de kust te komen waar je kostbare kelp kunt oogsten. Als dit al met land het geval is, hoe zit het dan met ons landschap? Van wie is dat, wie verdient eraan en zouden we het niet, zoals Rousseau, moeten rekenen tot de categorie lucht, water en bodem, een geschenk van Moeder Aarde waar niemand exclusief recht op heeft en waar niemand zonder kan? Wat ons lichaam is voor onze ziel, is het landschap voor de cultuur. We wonen erin, vallen ermee samen, genieten ervan, vervloeken het; het voedt ons, is ons geheugen en een spiegel van de tijd. Het landschap is net zo goed van ons als dat wij tot het landschap behoren.

Ik ben opgegroeid in de stad, met de veenweidegebieden van Zuid-Holland als ommeland. Polderland dat in duingebieden uitloopt en de stadsgezichten van havensteden, hun geur en hun geluiden, zitten niet alleen in mijn bloedbaan, ik hoor ook thuis in die omgeving. De klagelijke roep van meeuwen, de schepen die langs de horizon schuiven of achter huizenrijen door, de geur van brak water, kranen als gigantische giraffennekken, roei- en schaatstochten op vlieten en plassen en natuurlijk het strand. Dat is mijn landschap. Maar het ‘mijn’ hier is niet het gebruikelijke bezittelijk voornaamwoord, het drukt geen juridische bezitsverhouding uit, maar een speciale wederzijdse relatie, zoals in ‘mijn taal’, ‘mijn moeder’ en ‘helemaal mijn ding’. Het gaat om een bij elkaar horen. Dat gevoel zit diep, in alle culturen waarschijnlijk. Het is in elk geval de reden waarom de Noord-Amerikaanse indianen er niets van begrepen toen de kolonisten hun geld boden voor het land waarop zij eeuwen hadden geleefd. Land is geen koopwaar.

Bergsport in de polder

In mijn landschap is veel veranderd. Een deel van het voorheen vlakke polderland is nu bebost. Mountainbikers raggen er op zondagochtend over heuvels en hellingen, nagestaard door langharige heckrunderen uit de Schotse Hooglanden. Enkele tientallen kilometers verderop domineert een bultrugwalvis op het droge de horizon van het polderland: het silhouet van de sportattractie Snow World. Je kunt wel zeggen dat het bergland de laagvlakte is binnengedrongen, letterlijk. En dan zijn er de vele pannenkoekenhuizen, conferentieboerderijen, Ikea-vestigingen en windturbines die het beeld bepalen in plaats van de oude stenen molens en gemaaltjes. Maar het land zelf is er nog, met zijn strakke lijnenspel van  dijkjes, wilgen en sloten. En in het voorjaar, hoewel steeds minder, de roep van de grutto en de kieviet. We horen nog bij elkaar, ‘mijn’ landschap en ik.

Praten over ‘je’, ‘mijn’ of ‘ons’ landschap gaat vanzelf, maar op het moment dat iemand vraagt wat je dan precies bedoelt, wordt het lastig. Bovendien is ‘mijn landschap’ niet altijd hetzelfde als ‘ons landschap’. Vaak wel trouwens, maar er bestaat inderdaad zoiets als een privélandschap. Voor mij vormen de vroegere nieuwbouwgebieden in weilanden aan de rand van de stad zo’n landschap, waar je met andere kinderen, maar soms ook alleen, riskante avonturen kon beleven bij flatgebouwen in aanbouw, half gedempte sloten en provisorisch aangelegde aanvoerroutes door het drassige grasland. ‘Ons’ landschap verwijst daarentegen naar een gemeenschap die bij een landschap hoort. De speciale band toont zich vooral wanneer de pijn van het verlies zich meldt. Historische gebouwen slopen, beeldbepalende bomen rooien en nieuwe infrastructuur door oude regio’s aanleggen, kan mensen ontzetten. Die ingrepen amputeren niet alleen een deel van je leven, maar doen ook de geschiedenis van een gemeenschap geweld aan. Markante elementen die uit het landschap verdwijnen, en dieren en plantensoorten die verdwijnen, tasten onherroepelijk het leefgebied van de collectieve herinnering aan. Daar zit hem de pijn.

Het landschap waar wij wonen produceert een gevoel van thuis en eigenheid. Ook dat maakt het tot ons landschap, en daarvoor hoeft het niet eens bijzonder mooi te zijn. Maar het is al zo vaak gezegd: dat alles is geen reden voor heimatcultus, gedweep met natie en streek of ander xenofoob fanatisme. Sinds de Verlichting, toen Europese landen uitzwierven over de wereldzeeën, zit die eigenheid voornamelijk tussen de oren, en soms helaas in de onderbuik. Zelfs het oer-Hollandse speculaasje en de andijviestamppot zouden er niet zijn geweest als de aardappel en de specerijen niet naar ons land zouden zijn gebracht. Wat het landschap veel meer zijn authenticiteit geeft, zijn eigenheid, is de langdurige relatie met een gemeenschap. En hoewel net als de tijd  het landschap dynamisch is en aan verandering onderhevig, is er altijd de relatie met de gemeenschap die het land bewoont en daardoor deel uitmaakt van de geschiedenis. Daarom kan de mountainbiker zich in de polder thuis weten. En zelfs de snowboarder.

Exploitatie

Het gevaar dreigt vanuit een andere hoek. Dat is de economische exploitatie en uitputting door mogendheden ver buiten de regio, die er ook geen enkele band mee hebben. Economie is altijd de basis geweest van het landschap, maar dan wel de plaatselijke economie, niet de wereldeconomie. Zolang de streek produceert voor de lokale gemeenschap, voedsel of goederen, zijn de verhoudingen beheersbaar en gedifferentieerd. Zodra een streek ten prooi valt aan de wereldmarkt dreigen monocultuur en zelfs roofbouw met uitputting als onvermijdelijk gevolg de toekomst te worden. Het verhaal van de Nederlandse melkveehouderij en varkensboeren, of de soja- en palmolieproducenten elders in de wereld, is bekend.

Zo gauw deze bedrijven naar de wereldmarkt opschalen, verwoesten ze het omringende landschap, want alles moet wijken voor zo groot en goedkoop mogelijke productie. Ik heb in de Randstad, waar het agrarisch land, voor zover nog aanwezig, ook een sterke recreatieve en ecologische functie heeft, megastallen zien verschijnen omdat de betreffende boeren na het opheffen van de melkquotering ervan droomden rijk te worden aan de Chinese consument. Let wel: we hebben het hier over één van de meest dichtbevolkte gebieden ter wereld, waar andere boeren zich juist zijn gaan richten op de omliggende steden en daarmee de kleinschaligheid hebben omarmd.

Nog een stap verder gaat het wanneer het Chinese bedrijfsleven zijn eigen melkfabriek neerzet in de Nederlandse graslanden, zoals die bij Heerenveen. Natuurlijk, een deel van de melkveehouders staat te juichen omdat een grote afzet nu gegarandeerd is, maar de fosfaat- en ammoniakafzet neemt evenredig toe, de biodiversiteit loopt verder terug en het landschap verarmt in vele opzichten. In feite zijn we dan getuige van economische kolonisatie, waar het Westen overigens ook veel ervaring mee heeft. Een ander voorbeeld van externe exploitatiezucht is de mijnbouw. De verlaten mijnstreken in België, Wales of Limburg, de bruinkoolafgravingen in Midden-Europa en de leeggepompte olievelden overal in de wereld laten vaak het beeld zien van een sociaal en landschappelijk geschonden gemeenschap. En straks ook het Groningen van na de gasbel? De aanleg van grote zonneparken op voormalige agrarische grond is een nieuwe bron van zorg.

Externe exploitatie is ook het massatoerisme, dat stedelijke en rurale landschappen overspoelt met dagelijks weer tien- tot honderdduizenden bezoekers die allemaal voor hetzelfde komen. Deze bezoekers van buiten hebben niets met de geschiedenis en de streek die ze bezoeken, ze willen er slechts een keer geweest zijn om de foto’s van hun bezoek op Facebook te kunnen zetten. Deze overweldigende vormen van massatoerisme, met hun drijvende flatgebouwen voor de havens van kleine Schotse en Noorse vissersplaatjes en vernietiging van de lokale cultuur en economie, reduceren een landschap tot die ene attractie. Tot lustobject, in de termen van de feministen van de tweede golf. Het geld dat er verdiend wordt verdwijnt goeddeels in de zakken van tourmanagers en horecaondernemers die verder weinig op hebben met de eigenheid van het landschap in kwestie. Zij vermarkten het slechts.

Zichtbare tijd

Van wie is het landschap? De vraag dringt zich nog een keer op. En als het antwoord is: de gemeenschap die er woont en zich verbonden voelt met het landschap, en niet de agrarische industrie, touroperators, projectontwikkelaars of energie-industrie want die bezitten slechts land om het te exploiteren, waaruit bestaat die gemeenschap dan precies? Het gekke is dat je op die vraag evenmin een sluitend antwoord kunt geven. Je kunt alleen maar ter plekke kijken waaruit die verbondenheid bestaat. ‘Landschap hebben’ is iets openbaars, zoals een taal spreken betekent dat je deel uitmaakt van een bepaalde openbare taalgemeenschap. Maar nooit laat zich die precies afgrendelen. En de geschiedenis komt vroeg of laat altijd om de hoek kijken, want landschap is zichtbare tijd.

Sinds kort loopt door het poldergebied van mijn landschap de A4, de verbinding tussen Schiedam en Delft. Ruim veertig jaar is over de aanleg van dat stuk snelweg gebakkeleid, geprocedeerd en eindeloos vergaderd. De aanleg vormde een grote bedreiging van de Delflandse polders, vonden milieuactivisten. De strijd ging tussen Rijkswaterstaat en een groot deel van de bevolking, waarbij een ander deel juist voor de aanleg was. De uiteindelijke oplossing heeft geleid tot een bijna volledige inpassing van de snelweg in het landschap en veel geld voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zelf, waar zowel de boeren, de natuur als de recreanten van geprofiteerd hebben. Wanneer je die geschiedenis van veertig jaar verzet en onderhandeling niet begrijpt, begrijp je het landschap niet dat nu is ontstaan, en evenmin de gemeenschap die er door is gevormd. Hoe hybride het landschap ook is geworden, met al die nieuwe natuur en fietspontjes, dit is en blijft een gemeenschap gevormd door de politiek van de polder!

Zo valt nooit precies te zeggen wie de wij zijn in ‘ons landschap’. Het is in elk geval een gemeenschap van wisselende samenstelling, wie eronder vallen hoort namelijk thuis in de verhalen die er over het landschap verteld worden. Daarom behoort bij landschapsonderhoud ook het onderzoek naar die verhalen, historisch en actueel. Lokale geschiedschrijving, lokale journalistiek en kunst zijn net zo belangrijk als het werk van de lokale biologen, ecologen en (landschaps)architecten. Ja, en ook  dieren en planten maken onderdeel uit van die gemeenschap, zij het op een andere niet-culturele manier. Voor ons mensen geldt in elk geval dat wij het landschap niet alleen bewonen, maar dat het landschap bovendien woont in ons. Ons landschap is ook ons innerlijk landschap. Daarom is het niet te koop. En daarom is het juist óns landschap.

Aantekeningen

Voor bijna alles wat ik hier beweer over het landschap geldt dat ik zowel stedelijke als niet-stedelijke vormen daarvan bedoel. De scherpe scheiding tussen stad en land is in deze antropogene tijd niet vol te houden.

De passage van Rousseau over de eigendom van grond is te vinden aan het begin van het tweede deel van zijn Vertoog over de ongelijkheid.

Boeken over de relatie mens, landschap en geschiedenis die mij geïnspireerd hebben bij het schrijven van dit essay zijn Ton Lemaire’s Filosofie van het landschap en Simon Schama’s Landschap en herinnering.
Jan-Hendrik Bakker is filosoof en schrijver. Hij publiceerde onder meer de boeken Welkom in Megapolis, Grond en In stilte. Hij werkt momenteel aan een reeks essays over nabijheid.