De provincie Groningen heeft onder het motto Kom maar op... voor de toekomst van Groningen vorig jaar de bevolking een aantal keuzes voorgelegd. Keuzes over de door de mensen zelf gewenste ontwikkelingsrichting van onderwerpen als wonen, werken, mobiliteit en voor een aantal gebieden zoals Lauwersland en de Veenkoloniën. In deze Noorderbreedte geeft Hans van Hilten alvast een voorzet voor het gebied Noord-Groningen.

Noord-Groningen: boeren temidden van wierden en dijken en met een wijde blik. Dat is het dominante beeld in dit gebied en dat zal de komende tijd ook zo blijven. Het is echter de vraag of kiezen voor een primair landbouwkundige ontwikkeling voldoende is. Ik vind dat niet. Economisch kan het gebied niet alleen op de landbouw draaien, en voor behoud van de leefbaarheid is er ook meer nodig. Anders vergrijst het gebied te sterk en heeft het jonge mensen te weinig te bieden om hier te blijven of komen wonen. Het gebied zou beter kunnen kiezen voor een daadwerkelijke ‘golden raand’, een ontwikkeling tot een hoogwaardig woon- en leefgebied in een aantrekkelijk landschap met een duurzame landbouw als beeldbepalende grondgebruiker (zie kaart). Kiezen voor deze ontwikkelingsrichting heeft voor de verschillende functies in het gebied wel gevolgen.

Veranderende landbouw

De landbouw zal van gezicht veranderen. De akkerbouw op het Hoge Land zal een intensiever karakter krijgen waardoor de bollenteelt, groenteteelt en glastuinbouw zullen toenemen. In het Oldambt zal de graanteelt in omvang afnemen en vervangen worden door melkveehouderij. Dat proces is al gaande en zal doorgaan. Schaalvergroting zal aan de orde van de dag zijn waardoor er per saldo minder bedrijven overblijven, ondanks nieuwkomers uit andere landsdelen. Het gebied wordt beschouwd als de landbouwruimte van Nederland. Dit betekent niet dat de landbouw onbeperkt zijn gang kan gaan. De veranderingen zullen zich moeten voltrekken op een manier die past bij het karakter van het landschap. We willen immers geen polderlandschap hier. Het Noord-Groningse wierden- en dijkenlandschap met zijn eigen karakter moet herkenbaar blijven. Het landschap is grootschalig, open en de beeldbepalende elementen als dijken, wierden en natuurlijke waterlopen (de maren) vormen samen een grofmazig netwerk dat voldoende ruim is om de landbouw zich verder te laten ontwikkelen. Het Oldambt blijft dus open en de dijken blijven gehandhaafd, en op het Hoge Land zullen de wierden, de dijken en de maren herkenbare elementen blijven evenals het contrast tussen de openheid en de beplantingen rondom boerderijen en op de kwelderwallen.

Andere functies

Kiezen voor een brede ontwikkelingsrichting betekent dat de landbouw steeds meer samen op moet trekken met andere functies. Om die andere functies ruimte te bieden zal de landbouw duurzamer moeten gaan produceren. Er komt dus meer ruimte voor biologische landbouw. In de melkveehouderij is dat proces al gestart. In de akkerbouw moet het nog beginnen. Dat kan vanuit de proefboerderij in de Kollumerwaard gestimuleerd worden. Samengaan met andere functies biedt voor de landbouw de mogelijkheid aanvullende inkomsten te genereren. Het is ook noodzakelijk om het gebied leefbaar te houden. In het Oldambt wordt er om die reden geïnvesteerd in de Blauwe Stad. In de rest van het gebied zal het gaan om kleinschaliger initiatieven. Vooral de ontwikkelingen op het gebied van (cultuur)toerisme, waddenproducten en kleinschalige werkgelegenheid zijn hoopvol en kunnen goed worden gecombineerd met het landbouwkundig gebruik.

Wie trekt economisch de kar?

Op economisch gebied zou, naast de landbouw, Delfzijl samen met de Eemshaven het trekpaard van de regio moeten zijn. We stellen vast dat dit onvoldoende het geval is, ondanks jarenlange inspanningen om zowel de Eemshaven als Delfzijl een impuls te geven. Realisering van de huidige plannen (taakverdeling op basis van thema’s tussen beide havens; verbeterde infrastructurele verbindingen met het achterland) is nodig om het gebied als economisch kerngebied van het Noorden meer body te geven. Vraag blijft echter of dit voldoende is of dat bijvoorbeeld ook het tussenliggende landelijk gebied een sterkere bijdrage kan leveren aan de economische ontwikkeling. Denkbaar is bijvoorbeeld om hier nieuwe woon- en recreatiemilieus te realiseren. Daardoor wordt de ligging aan de Waddenzee ook beter benut. Bij de Eemshaven kan gekeken worden of de ontwikkeling van de glastuinbouw niet meer geïntegreerd kan worden met andere gebiedsfuncties zoals woningbouw.

Kralensnoerfilosofie

Verder is de rol van het midden-en kleinbedrijf van groot belang voor de economische ontwikkeling. Dit wordt vaak onderschat, maar feitelijk is deze sector in al zijn diversiteit de echte trekker van de economische kar. In Lauwersland is dit wel erkend en is een speciaal stimuleringsprogramma ontwikkeld – Ruimte voor werk – om deze vorm van bedrijvigheid verder te stimuleren. Dat gebeurt door investeringssubsidies te geven op uitbreiding en nieuwe vestiging. Verder worden startende ondernemers geschoold en begeleid en worden ze met elkaar in contact gebracht. Daardoor kunnen weer nieuwe initiatieven ontstaan. Met name onder toeristische ondernemers heeft dit tot resultaat geleid via de stichting TOOL. Het cultuurtoerisme heeft een grote vlucht genomen. Allerlei nieuwe attracties zijn ontwikkeld bijvoorbeeld door aan bestaande karakteristieke panden nieuwe functies toe te kennen. Een mooi voorbeeld hiervan is de kerk in Houwerzijl waarin nu het Theemuseum is gevestigd. Verder zijn er meer logiesmogelijkheden gekomen onder de noemer van erfgoedlogies, eveneens in karakteristieke panden en monumentale boerderijen. De volgende stap is deze attracties op basis van arrangementen nog beter op de markt te brengen.
Aan al deze ontwikkelingen ligt de kralensnoerfilosofie ten grondslag. Op zichzelf zijn de verschillende (verspreid in het gebied gelegen) kralen te klein om een groot economisch effect te genereren, maar als je ze met elkaar in verband kunt brengen – ook letterlijk door een netwerk van toeristische routes te realiseren – dan neemt ook de economische betekenis ervan toe. Behoud en versterking van kleinschalige werkgelegenheid is dus belangrijk voor de economie en de leefbaarheid van het gebied. Vaak komen dergelijke bedrijfjes hier ook tot ontwikkeling omdat de mensen graag in dit gebied willen wonen. Meer ruimte bieden voor woningbouw heeft indirect dus tot gevolg dat er ook nieuwe werkgelegenheid komt. Ideale nieuwe plekken waar wonen en werken gecombineerd kunnen worden, zijn in de nabije toekomst vrijkomende agrarische gebouwen, die zo een nieuwe zinvolle functie kunnen krijgen.

Meer ruimte voor woningbouw

Om voldoende dynamiek in het gebied te houden en de dorpen vitaal, de bevolking niet te laten afnemen en de ontgroening een halt toe te roepen, stel ik voor de woonfunctie van het gebied te versterken. Niet zonder nadere voorwaarden en ook niet in grote hoeveelheden, want dat zou ten koste gaan van het landschap. Denkbaar is bijvoorbeeld om buiten de bestaande dorpskernen alleen woningbouw toe te staan op grote kavels, waarbij het landschap wordt verrijkt en versterkt en de recreatieve toegankelijkheid met paden wordt vergroot. Het idee is om de groene ‘dooradering’ met paden, poelen, bosjes en bestaande landschappelijke elementen zoals dijken, maren en wierden te versterken. Dat kan (mede) gefinancierd worden uit de nieuwe woningbouw. Uitgangspunt daarbij zou kunnen zijn dat voor elke vierkante meter steen in het buitengebied ook een vierkante meter nieuw groen wordt gerealiseerd. Dit is goed voor de natuur, goed voor de toerist/recreant en het versterkt het woonklimaat en de leefbaarheid.
Daarnaast is het nodig woningen te bouwen binnen de bestaande dorpsstructuren om de aldaar nu voorkomende leegstand terug te dringen. Verder zullen op diverse plekken woningen moeten worden gesloopt en/of aangepast aan de eisen van deze tijd (herstructurering). Ook zullen we rekening moeten houden met de veranderde bevolkingssamenstelling, namelijk meer oudere mensen en alleenstaanden. Meer woningbouw zal ten koste gaan van landbouwgrond en kan dus op gespannen voet staan met een keuze voor versterking van de landbouw. In het vervolg op de provinciale Kom-maar-op-campagne zal dit dilemma een belangrijk discussiepunt zijn.
Meer ouderen en alleenstaanden betekent ook dat er andere zorgvoorzieningen nodig zijn. Behalve de tendens dat steeds meer zorg op maat wordt geboden om mensen zo lang mogelijk in hun eigen woonomgeving te laten wonen, is het ook noodzakelijk dat de zorg voor mensen die echt niet meer zelfstandig kunnen wonen, geconcentreerd wordt in de grotere kernen.
In Delfzijl is de problematiek van leegstand en verpaupering van sommige wijken dermate ernstig dat hier grootschalige ingrepen nodig zijn. Behalve sloop en herstructurering van bepaalde wijken zal het centrum een facelift moeten krijgen (waarbij de relatie met de haven wordt versterkt) en zal aan de noordkant van Delfzijl een concurrerend stadsrandmilieu kunnen worden gerealiseerd.

Verband tussen Waddenzee en Hoge Land

Het Lauwersmeer en de Waddenzee zijn natuurgebieden van internationale allure en dat willen we zo houden. Het natuurbeleid voor die gebieden wordt voortgezet. Het Lauwersmeer kan de pas verkregen status van Nationaal Park in oprichting benutten. Betekent dit dat er verder niets kan? Wij denken dat zorgvuldige benutting van de kwaliteiten nog volop kansen biedt die we de komende tijd willen aangrijpen. Dat betekent niet bouwen in de gebieden zelf, maar in het aangrenzende gebied. De relaties tussen de Waddenzee en de kustzone kunnen versterkt worden door toeristische ontwikkelingen naar het voorbeeld van Pieterburen. Ook zien we mogelijkheden voor de productie van waddenproducten, waar door de landbouw al een flinke start mee is gemaakt. Ook de internationale samenwerking langs de gehele waddenkust kan worden versterkt. Europese programma’s zoals LEADER ondersteunen een dergelijke keuze. Tenslotte kan de relatie tussen de kust en de Waddenzee verzacht worden door meer zoet/zout overgangen te maken en het water meer ruimte te geven.
Dit laatste is ook gewenst omdat op langere termijn bodemdaling en zeespiegelrijzing juist in dit gebied grote gevolgen hebben. Kiezen we hiervoor dan zal dit landbouwgrond vragen en voor de landbouw betekenen dat ze zich aan de zoute(re) omstandigheden zal moeten aanpassen. Meer water kan ook benut worden voor nieuwe mogelijkheden voor natuur, recreatie en wonen. En dat betekent weer kansen voor inkomensontwikkeling vanuit die functies. Of we kiezen voor een natuurlijker waterbeheer of juist voor versterking van de landbouw zal tijdens de komende Kom-maar-op-campagne van de provincie een discussiethema zijn. Ik geef de voorkeur aan een keuze voor een meer natuurlijke waterhuishouding, omdat dit veiliger is en omdat door functiecombinaties de leefbaarheid en de economische ontwikkeling versterkt wordt.

Conclusie

Al met al zal er de komende jaren het nodige kunnen veranderen in Noord-Groningen. Veel van die veranderingen zijn al gestart, zoals in de landbouw en het cultuurtoerisme. Andere moeten nog op gang komen, zoals uitbreiding van de woonfunctie en een natuurlijker waterbeheer. Het uitgangspunt voor de meeste van die veranderingen is behoud van het karakteristieke landschap. Het is de kunst om de kwaliteiten daarvan meer en beter te benutten voor een duurzame economische ontwikkeling. Daarvoor is het ook nodig dat overheden, bedrijfsleven en burgers gezamenlijk een koers bepalen voor de verdere ontwikkeling van het gebied. Of die ontwikkeling dan gaat in de richtingen zoals die globaal in dit verhaal zijn aangegeven, is van minder belang. Belangrijk is wel dat de uiteindelijke keuze breed gedragen wordt, zodat ook de uitvoering van alle ideeën verzekerd is.

Wonen als verrijking

Grote aantallen mensen willen we dus niet, maar wat dan wel en wat zijn dan de gevolgen? Stel dat we streven naar bevolkingsgroei van vijf procent, zou dat dan het landschap onherkenbaar doen veranderen? Vijf procent groei betekent ongeveer negenduizend nieuwe woningen. Uitgaande van ruime kavels van duizend vierkante meter vergt dit de grond van zo’n twintig landbouwbedrijven, in totaal een kleine duizend hectare. Naar onze smaak valt het ruimtebeslag van deze groeidoelstelling dus best in te passen in de huidige gebiedskwaliteiten. Economisch heeft het zeker effect, want vaak begint een deel van de nieuwkomers een eigen bedrijf en bovendien besteden de nieuwe huishoudens hun geld voor een belangrijk deel in het gebied. Elke woning levert 0,3 arbeidsplaats op. Kortom, groei van de woonfunctie versterkt de economie, vergroot de vitaliteit van de dorpen (leegloop wordt voorkomen) en mits goed begeleid kunnen de landschappelijke kwaliteiten ook toenemen.

Groene ‘dooradering’

Pieterburen is een van de belangrijkste toeristische trekpleisters van Groningen. De directe omgeving van het dorp is nauwelijks ontsloten. Het beeld wordt gedomineerd door grote akkers waarin geen ruimte meer is voor andere planten en dieren en ook niet voor de mens. Er zijn wel oude kronkelende sloten (de maren) en dijken met kolken, maar deze zijn niet onderling verbonden. Rondwandelingen kunnen dus niet gemaakt worden. Onlangs is hierin wel verbetering gekomen dankzij het project Landloop. Dit initiatief is afhankelijk van welke boeren toevallig bereid zijn om hun land hiervoor open te stellen. Nog beter is het als er een duurzaam groen-recreatief netwerk gerealiseerd kan worden. Een netwerk dat de oude landschappelijke elementen met elkaar verbindt en kortsluitingen opheft waardoor rondwandelingen mogelijk worden. Dit zou gefinancierd kunnen worden uit woningbouw. Een dergelijk plan is ruwweg al eens voor Eenrum uitgewerkt door Rik Herngreen. Het komt erop neer dat met 195 nieuwe woningen (zonder bevolkingsgroei moet Eenrum de komende jaren toch al circa 155 woningen bouwen) een netwerk van 47 kilometer fiets- en wandelpad ontstaat waarvan 30 kilometer zonder doorgaand autoverkeer. Het enige wat hiervoor nodig is, is creativiteit en samenwerking tussen landbouw, overheden en de dorpsbevolking, waarbij op een heel andere manier dan tot nu toe met woningbouw wordt omgegaan.