Op 7 juli stelden Provinciale Staten van Drenthe een nieuw omgevingsplan vast. Hierin staat wat er tot aan 2010 wel en niet moet gebeuren op het gebied van woningbouw, natuur, landschap, landbouw en recreatie. Lukas Koops becommentarieert deze tweede editie van het ‘POP’.

In december 1998 stelden Provinciale Staten van Drenthe het eerste Provinciaal Omgevingsplan (POP) vast. Het was het eerste integrale plan voor de hele provincie, waarin verschillende deelplannen waren opgenomen. Op 7 juli van dit jaar werd het tweede POP aanvaard, waarin het omgevingsbeleid voor de periode 2004-2010 is vastgelegd. Regionale media maakten melding van veel onvrede over dit plan. De bezwaarmakers, met name boeren en recreatieondernemers, spraken van een overvloed aan ge- en verboden waardoor verschillende sectoren op slot zouden worden gezet. Ook in de dorpen was men bezorgd, want er zouden geen uitbreidingsmogelijkheden meer zijn. Zijn er dan schokkende wijzigingen aangebracht ten opzichte van het vorige plan? Wat betekent POP2 voor woningbouw, natuur, landschap, landbouw en recreatie?

Regiefunctie

Wat bij de kritiek op het tweede POP vergeten lijkt te worden, is dat er een jaar of tien geleden een tamelijk grootschalige gemeentelijke herindeling heeft plaatsgevonden in Drenthe. Het provinciebestuur hanteerde als belangrijk argument voor die teruggang van 34 naar 12 gemeenten dat er kwalitatief betere gemeentebesturen zouden ontstaan die meer zaken zelf zouden kunnen regelen. Deze opvatting is terug te vinden in het nieuwe POP. Consistent beleid dus. Het provinciaal bestuur legt meer bevoegdheden neer op het gemeentelijke niveau, geeft de regiefunctie voor een deel uit handen.
Een voorbeeld daarvan is de wijze waarop omgegaan wordt met de mogelijkheden voor woningbouw in de diverse Drentse dorpen. Rode contouren op de kaart geven aan waar de grenzen liggen aan de bebouwing rond de verschillende dorpen. Die contouren zijn ten opzichte van het POP uit 1998 niet gewijzigd maar wel is het de bedoeling om er anders mee om te gaan. Als een gemeente het initiatief neemt om een woonplan te maken voor de hele gemeente, dan kan zij het toegewezen contingent woningen naar eigen inzicht over de dorpen binnen de gemeente verdelen, waarbij de rode contouren overschreden mogen worden. Dat geldt met name voor de grote streekcentra in de provincie zoals Hoogeveen, Emmen, Meppel en Assen. Deze vier plaatsen moeten volgens het nieuwste POP tot 2015 hun vastgestelde woningbouwprogramma realiseren en dat betekent dat ze in die periode samen meer dan 17.000 woningen moeten bouwen. De kleinere centra Beilen, Coevorden en Roden hebben 2600 woningen te bouwen, en voor de ontwikkeling van Groningen en Stadskanaal is er bij Eelderwolde en Nieuw-Buinen ruimte voor 2700 woningen.

Hoogbouw

Een en ander zal de komende tijd interessante discussies opleveren. Bijvoorbeeld in Emmen. Deze plaats is erg onevenwichtig opgebouwd. In zuidelijke richting is veel gebouwd en kan ook nog veel gebouwd worden, maar de bewoners van deze nieuwe wijken wonen dan veel dichter bij Erica of Klazienaveen dan bij het centrum van Emmen. Logischer is het om de es aan de westkant van Emmen verder te ontwikkelen, maar dat is een kwetsbaar gebied. Aan de andere kant: met de aanleg van grote parkeerplaatsen en de realisatie van een tweede Noorder Dierenpark is die es al ernstig aangetast.
Ook het gemeentebestuur van Assen krijgt veel ruimte om woningbouwplannen te maken. Aan de noordkant van de stad is geen begrenzing voor woningbouw te vinden. Betekent dit dat de ruimte tussen Vries en Assen straks volgebouwd kan worden?
Dat kleine dorpen beperkt zijn in hun mogelijkheden lijkt me een goede zaak. Bouwen om de school of de laatste winkel te kunnen handhaven, zoals vanuit die kleine kernen vaak al jaren wordt bepleit, lijkt me onzinnig, want dat red je met een beperkte woningbouw nooit. Daarnaast is het maar de vraag of je altijd moet bouwen voor wat men de eigen bevolkingsaanwas noemt. Jongeren uit een kleine kern kunnen natuurlijk prima in een grotere kern in de buurt gaan wonen.
Je kunt beter enkele kernen sterk laten groeien dan alle dorpen bederven.
En waarom niet meer concentratie, niet meer hoogbouw in de steden? Of woningbouw in landschappelijk minder waardevolle gebieden in plaats van weer een nieuwe wijk bij dat prachtige oude esdorp. Ook die mogelijkheden zouden gemeentebesturen mee moeten nemen bij de ontwikkeling van genoemde woonplannen. Gelukkig hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van POP2 aangedrongen op sterkere impulsen voor het stedelijk gebied om daarmee het platteland te ontzien.
Ik blijf trouwens vraagtekens plaatsen bij het leggen van meer bevoegdheden bij gemeentebesturen. Die bewijzen bij herhaling op meerdere terreinen dat ze niet verder kijken dan de eigen gemeentegrenzen terwijl de provincie toch om verschillende redenen een toegevoegde waarde heeft. Die zit dan vooral in een integrale visie op langere termijn en in de bereidheid om naar het grotere geheel te kijken in plaats van naar beperkt gemeentelijk eigenbelang.

Bejaarde bestemmingsplannen

Niet alleen vanuit de kleine dorpen maar ook vanuit de recreatiesector is negatief gereageerd op POP2. De sector vindt dat er te veel belemmeringen worden opgelegd. Men wil ontwikkelingskansen, en dat betekent in de ogen van een belangenorganisatie als de Recron vooral groei, terwijl het provinciaal bestuur al geruime tijd kwaliteitsverbetering boven groei nastreeft. Dit streven wordt gedwarsboomd door sterk verouderde gemeentelijke bestemmingsplannen die het mogelijk maken op plaatsen waar dat niet gewenst is nog steeds forse hoeveelheden bungalows te realiseren. Als het provinciaal bestuur werkelijk de regie in handen wil nemen, zal het iets moeten doen aan die bejaarde bestemmingsplannen. De discussie spitst zich nu toe op ‘zone 3’ in het POP en dat zijn vooral de essen bij de dorpen. De politiek is gevoelig voor de pleidooien vanuit de recreatiesector en heeft de toeristische ondernemers bij de behandeling van het omgevingsplan dan ook wat meer ruimte gegeven. Met name het CDA stelt zich op het standpunt dat in deze sector nieuw werk te genereren valt en dat er daarom meer ontwikkelingsmogelijkheden moeten zijn.

Dierenwelzijn

Dit laatste geldt voor een belangrijk deel van de politiek ook voor de landbouw die net als bij het eerste omgevingsplan ook nu massaal in verzet kwam tegen de voorliggende plannen. Voorzitter Henk Brink van de Drentse NLTO stelt in het Dagblad van het Noorden van 24 april 2004 dat het gehele POP behoudzucht ademt. ‘Het verbiedt te veel. De sector wil perspectief en dynamiek. In plaats daarvan lezen wij alleen maar: dit mag niet en dat mag niet.’ Volgens de NLTO-voorman is er op het provinciehuis onvoldoende kennis van de landbouwsector en schort het aan begrip voor de ondernemersmentaliteit van boeren.
De vraag is of het terecht is dat Brink alle onvrede op het POP projecteert. Het is in meerdere opzichten een moeilijke tijd voor de landbouw en er is al jaren een toenemende belangstelling voor landschap en natuur. Dat frustreert de sector en dus wijst men een schuldige aan: de provincie. Maar die doet soms niets anders dan het uitvoeren van rijksbeleid; neem de ammoniakkaart voor verzuringsgevoelige gebieden, die bepaalt dat boeren op basis van een Europese norm binnen 250 meter geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben.
Het POP leidt niet tot wezenlijke veranderingen voor de landbouwsector, al wil deze het graag anders doen geloven. Alleen de intensieve veehouderij zit behoorlijk op slot, en dat is maar goed ook. De wijzigingen die bij de vaststelling zijn aangebracht zijn marginaal en tegelijkertijd tweeslachtig. Om het dierenwelzijn te bevorderen moeten wat grotere stallen mogelijk zijn, maar om die rendabel te kunnen exploiteren zou het niet uitgesloten moeten worden er meer dieren in te houden.
Nieuwe vestigingen zijn alleen mogelijk als elders een knelpunt wordt opgelost, al is mij niet duidelijk of het dan om een knelpunt binnen of buiten Drenthe moet gaan. Het kan toch niet de bedoeling zijn om problemen in Brabant of Gelderland op te lossen door ongewenste bedrijvigheid uit die regio’s naar hier te halen.

Ruimte voor ruimte

Net als voor de landbouw geldt ook voor landschap en natuur dat er geen ingrijpende wijzigingen in POP2 staan ten opzichte van POP1. Enkele kleinere gebieden krijgen wat nadrukkelijker bescherming zoals delen van het Hunzedal en het Drentsche Aa-gebied.
Nieuw en interessant is de ‘ruimte-voor-ruimte-regeling’ die een positieve impuls aan het landschap kan geven. Oude bebouwing, zoals niet meer in gebruik zijnde schuren, mag op basis van deze regeling gesloopt en vervangen worden door bouwwerken waaraan strakkere eisen worden gesteld met betrekking tot de inpassing in de omgeving. Hierbij kan wel de kanttekening worden geplaatst dat onduidelijk is hoe groot de ‘winst’ van deze maatregel is, omdat niet onderzocht is om hoeveel oude bedrijfsgebouwen het in Drenthe gaat.
Inmiddels hebben de Staten het college van GS opgedragen te onderzoeken of het niet mogelijk is om het begrip ‘vervangende nieuwbouw’ ruimer te interpreteren door bij sloop van bedrijfsgebouwen ook woningbouw toe te staan.

Pronkzucht

Het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen is in het POP veel te vrijblijvend. Aan de ene kant is er een provinciaal pleidooi voor kwaliteitsverbetering van de bestaande bedrijventerreinen, onder meer door enige concentratie van soorten bedrijvigheid. Aan de andere kant krijgen de gemeentebesturen alle ruimte om zelf tot invulling van de bedrijventerreinen over te gaan, wat tot nu toe slechts heeft geleid tot rommelige diversiteit of pronkzucht op zichtlocaties.
Gemeenten hebben waar het gaat om bedrijfsvestigingen sterk de neiging om elkaar te beconcurreren. Ieder voor zich wil zo veel mogelijk werkgelegenheid binnen de eigen grenzen hebben. Van afstemming en overleg is geen sprake. Ik vrees dat dit de komende jaren zo zal blijven, omdat er van het nieuwe omgevingsplan op dit gebied geen sturende werking uitgaat.
Nieuw in het jongste omgevingsplan is het waterbeleid. Op basis van klimaatprognoses kan er in de toekomst met name in de winterperiode meer neerslag verwacht worden. Per stroomgebied is er een visie opgesteld met adequate maatregelen.
Het betreft de stroomgebiedsvisie Groningen/Noord- en Oost-Drenthe en de stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water. Zij vormen de basis voor het waterhuishoudkundig beleid in POP2. Doel is het beperkt houden van de wateroverlast. Er is ruimte voor het water gezocht in de beekdalen en in lage gebieden van Drenthe. In Noord-Drenthe is de ligging van deze gebieden bekend. In Zuid-Drenthe verrichten de waterschappen eerst nog nader onderzoek.

Drenthe heeft een nieuw POP. Wie het zojuist vastgestelde plan naast het eerste legt ziet weinig schokkende verschillen. Het interessantst is de kwestie van de regie; waar wordt nou in de eerste plaats de toekomst van Drenthe bepaald? Gebeurt dat op de gemeentehuizen of in het provinciehuis? Ik zie een verschuiving richting gemeenten.
Het is de vraag of we daar blij mee moeten zijn. <