Het Drentsche Aa-gebied is al vanaf de jaren zestig onderwerp van studie en planvorming. In de Nota Ruimte heeft het inmiddels de status van Nationaal Landschap. Hans Elerie en Theo Spek werken de komende jaren aan een ‘landschapsbiografie’ waarin de cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van het gebied uitputtend en samenhangend worden behandeld, op een manier die zowel beleidsmakers als bewoners aanspreekt.

Over wat sinds 2002 officieel het ‘Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa’ heet, zijn de afgelopen decennia stapels nota’s en visies verschenen. Het meest recente document is de onlangs met de Harry de Vroome-penning bekroonde Landschapsvisie Drentsche Aa. Hierin hebben NovioConsult uit Nijmegen en Strootman Landschapsarchitecten uit Amsterdam in opdracht en onder leiding van Staatsbosbeheer een beeld geschetst van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het ongeveer 30.000 hectare omvattende stroomgebied van de Drentsche Aa. Hiervoor is nauw samengewerkt met bewoners en met kenners van het gebied, onder wie de historisch geografen Hans Elerie en Theo Spek, die een vooronderzoek uitvoerden.
Het document laat behalve de rijkdommen van het gebied ook zien dat het bestaande landschap vertrekpunt zal zijn voor nieuwe ontwikkelingen en dat de cultuurhistorie hierbij zal worden gebruikt als inspiratiebron. De Landschapsvisie is niet slechts een beschrijving in algemene termen, maar biedt ook een overzicht van op uitvoering gerichte projectvoorstellen, waaraan vanaf nu concreet gewerkt gaat worden.

Complete chaos

Hans Elerie en Theo Spek werken sinds kort aan een verdieping van de Landschapsvisie. ‘Tot nu toe is het gebied van de Drentsche Aa vooral vanuit de ecologische invalshoek benaderd’, vertelt Elerie. Ik heb dat altijd al als te eenzijdig beschouwd. Sinds eind jaren negentig ontstond er ook aandacht voor onder meer de cultuurhistorische betekenis. Dit kwam in een stroomversnelling toen Staatsbosbeheer van het gebied een Nationaal Park wilde maken. De boeren en bewoners in het gebied zagen dat niet zitten, maar tijdens de discussies hierover bleek dat er wel draagvlak was voor een bredere aanpak, waarvoor iemand als Harry de Vroome ook pleitte. Uiteindelijk is het Drentsche Aa-gebied toen het eerste “voorbeeld” voor een Nationaal Landschap geworden.’
Elerie vertelt dat het bijzondere van het Drentsche Aa-landschap is dat er ook dorpen binnen de grenzen van het gebied liggen, terwijl de meer bekende Nationale Parken vooral uit natuurgebieden bestaan. Natuur, bewoning, cultuurhistorie en landbouw zijn in het beek- en esdorpenlandschap onlosmakelijk met elkaar verbonden en dat maakt een integrale aanpak noodzakelijk en interessant.
‘Over de natuurlijke waarden in het gebied is erg veel bekend. Die zijn in de loop der jaren uitgebreid in kaart gebracht en beschreven en dus gemakkelijk terug te vinden. Op de andere terreinen is die kennis niet op een toegankelijke manier voorhanden. Het Drentsche Aa-gebied kent talloze archeologische monumenten maar de verwachting is dat er op dit gebied ook nog veel onbekends aanwezig is. En wat de cultuurhistorie betreft is het een complete chaos: de kennis en informatie hierover ligt sterk versnipperd opgeslagen in vakliteratuur, dorpsgeschiedenissen, lokale dorpsarchieven en natuurlijk ook in de hoofden van mensen.’
Samen met Theo Spek heeft Hans Elerie in 1993 een boekje samengesteld over De Strubben/Kniphorstbosch bij Anloo. Het onderzoek toonde aan dat bij wijze van spreken elke vierkante meter een bijzondere betekenis heeft. De hoeveelheid informatie die ook een klein gebied kan opleveren is dus enorm. Elerie en Spek veronderstellen dat dit ook geldt voor andere reservaten in het Drentsche Aa-gebied en zijn nu bezig met inventarisaties ‘op veldniveau’.

Motorzaag

Om op veldniveau voldoende kennis bij elkaar te brengen hebben Spek en Elerie gekozen voor de nieuwe methodiek van de landschapsbiografie. Hans Elerie legt uit wat dit inhoudt. ‘Net als in een echte biografie willen we de levensloop van het landschap in beeld brengen. We beginnen in de ijstijd. Via interdisciplinair onderzoek (ecologie, archeologie, historie, cultuurhistorie, bodemkunde, fysische geografie) willen we in beeld brengen hoe het landschap zich vervolgens door menselijk ingrijpen heeft ontwikkeld.’
De studie moet resulteren in een boek dat niet alleen voor professionals te begrijpen en te gebruiken is, maar ook voor de leek. ‘In de uiteindelijke publicatie van onze bevindingen, waarvan ook een digitale versie beschikbaar komt, zal het beeld daarom een belangrijke rol vervullen. Verwacht van ons dus geen dikke pil met veel tekst’, zegt Elerie.
Bij het maken van hun landschapsbiografie schakelen de onderzoekers ook ontwerpers in, die inzichtelijk moeten maken hoe het vroegere landschap weer ‘leesbaar’ en daardoor beter beleefbaar zou kunnen worden. ‘In oude VVV-gidsjes van het gebied hebben we beschrijvingen gevonden die van geen kant meer sporen met de manier waarop je die plekken nu ervaart. De beschreven locaties zijn bovendien vaak amper terug te vinden, door bijvoorbeeld opslag van begroeiing. Neem het esdorpenlandschap, dat was vroeger veel opener, met duidelijke zichtlijnen.’
Hoe willen de biografen van het Drentsche Aa-gebied het landschap precies terugveranderen? ‘Niet door meteen de motorzaag te hanteren, maar door maatwerk op basis van een beleids- en een beheersplan. Een mooi voorbeeld is de ontbossing van de Kymmelsberg in Schipborg, waardoor een schitterend uitzicht ontstaat op de kronkelende Drentsche Aa in het beekdal. Denk ook aan de restauratie van de vele grafheuvels in De Strubben/Kniphorstbosch waardoor op sommige plekken weer een archeologisch landschap ontstaat.’

Veldnamenproject

Hans Elerie en Theo Spek willen ook verhalen van bewoners in het landschap terugzien. Kennis die aanwezig is bij de lokale bevolking is daarvoor onontbeerlijk. Ze zullen dus ook amateur-historici bij hun onderzoek betrekken. Het gaat bij een landschapsbiografie om de optelsom van vakkennis en lekenkennis. ‘Bewoners hebben hun eigen cultuurhistorie die net zo interessant is als vakkennis’, aldus Elerie. ‘Zo hebben we tijdens een veldexcursie met bewoners voor een dorpsomgevingsplan in Spijkerboor een ‘lent’ ontdekt. Lenten zijn middeleeuwse stapelplaatsen voor turf die tegen de boorden van de Hunze lagen. De betreffende landbouwer heeft de met grote veldkeien beklede stootoever weer netjes hersteld en het verlande meanderslootje zorgvuldig uitgegraven. Het dorp is nu apetrots op deze betekenisvolle plek.’
Een van de deelonderzoeken is het veldnamenproject. In de verschillende dorpen worden werkgroepen gevormd die zich gaan buigen over plekken in de omgeving met een speciale betekenis of naam. ‘In het kleinschalige esdorpenlandschap van de Drentsche Aa heeft bijna elk perceeltje of opvallend element een naam. Denk alleen maar aan de kleine hooilandjes langs de slingerende beekjes. We willen deze met de bewoners inventariseren en de betekenis van de namen uitzoeken.
Door de bevolking in het onderzoek te betrekken, maken we niet alleen maximaal gebruik van de aanwezige kennis, maar wordt ook de kwaliteit van toekomstige plannen vergroot. Bovendien ontstaat door deze werkwijze draagvlak voor toekomstige maatregelen’, verwacht Elerie.
In een ander deelonderzoek zal gekeken worden hoe het landschap in de loop van de tijd is verbeeld in de literatuur of schilderkunst. Elerie noemt als voorbeeld streekromans van voor de oorlog en het panorama van het stroomdal dat Evert Musch in de jaren vijftig maakte vanaf de eerder genoemde Kymmelsberg.

Geschikt duo

Hans Elerie en Theo Spek hebben beide ervaring met bewonersparticipatie, zijn allebei generalist en lijken dus een geschikt duo om de interdisciplinaire landschapsbiografie tot stand te brengen. Beide zijn historisch geograaf, maar als bodemkundige is Theo Spek meer gespecialiseerd in het ‘natuurlijke’ archief. Hij zal zich dan ook vooral met de periode voor 1600 bezighouden, terwijl Hans Elerie de Nieuwe Tijd voor zijn rekening neemt.
De landschapsbiografie moet een voorbeeldproject worden voor andere Nationale Landschappen en wordt grotendeels gefinancierd door het NWO, de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Ook de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort en verschillende universiteiten doen mee.
Elerie: ‘Het spreekt vanzelf dat we zo’n uitgebreide klus niet met z’n tweeën kunnen doen. Er zal nogal wat onderzoek worden uitbesteed, ook aan studenten. Uiteindelijk moeten we met voldoende materiaal komen om terreinbeheerders in staat te stellen gebieden verantwoord in te richten waarbij aan zowel ecologische als cultuurhistorische belangen recht wordt gedaan.’

Trefwoorden