De noordelijke provincies het ‘Toscane van Nederland’? Een beetje vergezocht misschien. Bram van de Klundert, bioloog en secretaris-directeur van de VROM-raad, adviseert het Noorden niettemin sterk in te zetten op toerisme en recreatie.

Enkele jaren geleden bezocht hij in Afrika het Serengetipark en beklom hij de imposante Kilimanjaro. Opvallend vond hij dat de Tanzaniaanse overheid alles op alles zette om de unieke kwaliteiten van deze landschappen veilig te stellen en tegelijk economisch te benutten. ‘In Nederland hebben we onze eigen Serengeti; die heet hier Waddenzee’, schreef Bram van de Klundert daarna in een van zijn columns in het tijdschrift Landwerk. ‘Daar zwerven is ook een topervaring’. Of neem het tegenwoordig moderne en welvarende Toscane, waar de Parmezaanse kaas en de vroeger als armzalig ervaren ‘bochtwijn’ toch de redding bleken van deze eeuwenlang achtergebleven streek. De overheid daar bewaakt nu als geen ander het landschap en zijn producten, ten behoeve van het toerisme. Waarmee Van de Klundert maar gezegd wil hebben wat Noord-Nederland te doen staat: zich eerst en vooral nog meer richten op toerisme en recreatie. Want waar in Nederland, Europa, ja zelfs in de rest van de wereld, vind je nog zo’n karakteristiek landschap met haast Middeleeuwse dorpen? Een gebied ook met overheerlijke, oorspronkelijke gerechten zoals gerookte paling en makreel? En veenweide kaas kan de vergelijking met Parmezaan toch ruimschoots aan? Geen twijfel mogelijk: de drie noordelijke provincies dienen zichzelf aan te prijzen als heuse leisure gebieden. Daar ligt de toekomst. Andere bedrijvigheid, de landbouw voorop, is ook van belang, maar toerisme en recreatie vormen toch de mondiale niche waarin voor het Noorden de echte uitdaging schuilt.
Bram van de Klundert (52), bioloog, vogelaar, liefhebber van wolkenluchten, is secretaris-directeur van de VROM-raad, een actief adviesorgaan van de regering. Hij is een overheidsdienaar met een voorkeur voor een filosofische, strategische en ook onconventionele benadering van vraagstukken. Zo baarde hij opzien met zijn pleidooi om de met uitsterven bedreigde grutto op te geven als achterhaald ‘agrarisch nevenproduct’ uit de jaren vijftig. De ‘koning van de Nederlandse weidevogels’ is eerder een cultuurhistorisch dan een ecologisch fenomeen en kan hooguit nog terecht in reservaten, meent Van de Klundert.
Van de Klundert, West-Brabander van geboorte, is regelmatig in het Noorden – zakelijk en privé. Wat hem daar zoal frappeert? ‘De ruimte, het andere tempo, de vriendelijke mensen. Maar ook dat historische stadsgezichten verdwijnen achter cataloguswoningen, open ruimten achter versnipperde bedrijfsterreinen, opgeofferd aan een beetje werkgelegenheid.’
Het is toch logisch dat ook het Noorden zich inspant voor meer banen?
‘Dat is de vraag’. Het je koste wat kost richten op groei, spreekt Van de Klundert niet aan. ‘Modernisering oké, maar modernistische uniformiteit leidt onherroepelijk tot achterstand.’ Het is beter, zegt hij, om rekening te houden met de nieuwe realiteit. Ook in het Noorden. Die realiteit is volgens hem dat er op een aantal terreinen onomkeerbaar sprake zal zijn van krimp, met name op het gebied van klassieke bedrijvigheid en bevolking. (Zie over ‘krimp’ ook Noorderbreedte 2006-3: ‘Nederland krimpt, Noorderland groeit’). Van de Klundert: ‘Heeft het nog zin om nieuwe woningen te bouwen op het platteland als de bevolking daar uiteindelijk toch wegtrekt? Je draagt dan bij aan een prijsval van woningen. Moet je wel overal goedkoop bedrijfsterrein aanprijzen? Beter is het regionale plannen te maken en je te concentreren op levensvatbare locaties.’
Hij ervaart dat veel bestuurders nog terugdeinzen voor toekomstbeelden die niet uitgaan van groei. Dat dát nog politiek taboe is. ‘Het Noorden heeft een aantal uitstekende bestuurders, maar zelfs voor hen is het blijkbaar moeilijk op dit punt een goed verhaal te houden. Toch zal het moeten. Ook noordelijke bestuurders moeten postmodernistisch gaan werken aan een nieuwe, streekeigen inrichtingsfilosofie, aan een visie met andere kwaliteitsimpulsen.’
Toerisme en recreatie zijn volgens Van de Klundert zoals gezegd dé toekomstige pijlers van de noordelijke economie. ‘Die sector biedt écht perspectief. Waarom bezoeken hordes buitenlandse toeristen wél Amsterdam, Volendam of de bloembollen, en behoort het karakteristieke Noorden niet tot het vaste pakket van touroperators? Daar zou het Noorden werk van moeten maken.’
Goede tweede is volgens hem de grondgebonden landbouw met in haar kielzog de ontwikkeling van ‘mensgerichte natuur’ en goed waterbeheer. Zeker: er is ruimte voor een agrarische sector die zich kleinschalig richt op allerlei nieuwe producten. Maar het komt vooral aan op veel grootschaliger bedrijven dan we tot nu toe gewend zijn. Daar is gezien de internationale concurrentie geen ontkomen aan. Van de Klundert heeft niets tegen melkvee- of akkerbouwbedrijven van zeg duizend hectare. Ook grote tuinbouwcomplexen met kassen moeten kunnen, ‘mits het geconcentreerd en goed doordacht gebeurt en niet ten koste gaat van de landschappelijke schoonheid’. Sterker: schaalvergroting in de landbouw zou juist gepaard kunnen gaan met het tegengaan van de verdere verrommeling van het landelijk gebied, stelt hij.
Is deze visie toch niet te veel het verhaal van een Randstedeling die Noord-Nederland haast romantisch wil houden zoals het is, als ware het een reservaat?
Van de Klundert wijst weer op de hedendaagse realiteit. En die is dat zelfs de Randstad, onbetwistbaar het economische hart van Nederland, het al moeilijk genoeg heeft. ‘Metropolen worden wereldwijd steeds belangrijker en de internationale concurrentie heviger. Logisch dat Den Haag inzet op een sterke Randstad. En het platteland loopt wereldwijd leeg. Die tendens willen keren, heeft geen zin. Om die reden heeft het ook weinig zin om Noord-Nederland in allerlei opzichten al te zeer voorrang te geven. Noord-Nederland heeft wel baat bij een goede bereikbaarheid voor het goederenvervoer. Over de weg. De aanleg van een Zuiderzeelijn daarentegen is niet nodig. Véél te duur voor die paar forenzen die in het Noorden wonen en in het Westen werken. Dat hebben de hogesnelheidstreinen in Frankrijk bewezen. De TGV’s leidden er toe dat de weinige nog op de Franse campagne resterende economische activiteiten alsnog naar de steden werden gezogen.’
Kortom, aldus de VROM-adviseur: benut de specifieke kwaliteiten. Kost wat kost willen groeien doet denken aan Phileas Fogg die, aan het einde van zijn beroemde tachtig dagen reis om de wereld, zijn schip opstookte om nog op tijd aan te komen. ‘Daar komt het Noorden niet ver mee.’

Trefwoorden