Professor Auke van der Woud, geboren in Sneek en verknocht aan het Noorden, schrijft prachtige boeken over belangrijke veranderingen die ons land doormaakte gedurende de negentiende eeuw. Vorige maand verscheen Koninkrijk vol sloppen, over de groei van steden. Architectuur, stedenbouw en landschap vormen zijn favoriete onderwerpen. Een gesprek over dingen die verdwijnen.

‘Een beetje van dat negentiende-eeuwse leed. Dat vond ik altijd heerlijk bij het klussen.’
Met zijn afscheid van de Rijksuniversiteit Groningen in zicht, verheugt hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis Auke van der Woud (1947) zich op timmeren, tegelen en kastjes maken. Vroeger luisterde hij daarbij veel naar ‘piratenmuziek’, via clandestiene radiozenders. ‘Volgens mij vond ik dat prettig omdat het eigenlijk negentiende-eeuwse ballades waren, qua eenvoud, de dreun die erin zat, en het leed.’
Van der Wouds fascinatie voor de negentiende eeuw begon met muziek. Met Schubert, Mahler en Satie. Puur gevoelsmatig voelde hij zich tot deze muziek en deze periode aangetrokken. Ook aan zijn fascinatie voor architectuur, stedenbouw en landschap ligt geen rationele overweging ten grondslag. Het was zijn geboortestad Sneek die zijn enthousiasme voor straten en huizen aanwakkerde. ‘Als kleuter bleef ik op weg naar school al overal steken.’ Bijvoorbeeld bij de Friese rococogevel van het stadhuis, zo herinnert hij zich. ‘En dan kwam ik weer te laat. Ik wilde overal in. In gangen, kelders, zolders. Om hoekjes kijken. Dat doe ik nog wel eens.’
Deze levenslange nieuwsgierigheid vertaalde zich in vele boeken over de ruimtelijke inrichting van Nederland in de negentiende eeuw. Het Lege Land, zijn proefschrift uit 1987, handelt over de trage, nog ongeordende wereld van de eerste helft van die eeuw, een land van woeste gronden, een slecht werkende kustverdediging, onbereikbare zeehavens en onbeheersbare rivieren. Een nieuwe wereld (2006) vertelt het verhaal van een snel moderniserende natie in de periode hierna. In zijn jongste boek Koninkrijk vol Sloppen, dat in november verscheen, belandt de hoogleraar in de sloppenbuurten van de vroege twintigste eeuw. Steeds maakt hij geruisloze en minder geruisloze ontwikkelingen die de samenleving ingrijpend veranderen, zichtbaar.

Stille wereld

Sinds 2002 is Auke van der Woud verbonden aan de universiteit van Groningen, waar hij zelf in de jaren zestig kunstgeschiedenis studeerde.
Komend van een kleine Friese plattelandsstad maakte Groningen, toen al een dynamische stad, veel indruk: ‘Vooral de huizen van de Praediniussingel tot aan de Radesingel vond ik prachtig.’ Vanuit zijn kamer in de Van Speykstraat maakte hij als eerstejaars nachtelijke wandelingen door de stad. ‘Dat vond ik heerlijk. De stilte.
De bomen, de Vismarkt.’ Van der Wouds studieperiode was tevens een tijd van grootschalige modernisering.
‘In die tijd werd er aan het Boterdiep nog op de stoep gewerkt, zulke taferelen zijn in 25 jaar geheel uit het straatbeeld verdwenen.’
Tot voor kort kon je de negentiende eeuw dus nog op straat vinden. Dit strookt niet met het beeld van een periode die ver achter ons ligt. Maar, legt Van der Woud uit, geschiedenis wordt nu eenmaal geschreven op plekken waar die geschiedenis een bepaalde dynamiek heeft. In Amsterdam, in de huidige Randstad. En niet in Friese plattelandsstadjes. ‘Het Sneek van de jaren vijftig, vlak voor de modernisering, was namelijk een heel stille wereld, waar amper iets gebeurde.
Hoe dichtbij de negentiende eeuw was in de periode dat ik een kind was, besefte ik pas toen ik aan mijn dissertatie begon. Toen begreep ik dat die werelden nog in de twintigste eeuw dichter bij elkaar lagen.’
In rap tempo worden alle sporen van deze wereld echter uitgewist. ‘Ik loop eigenlijk altijd naar de negentiende eeuw te zoeken’, zegt Van der Woud weemoedig. In Amsterdam kun je haar nog aantreffen, maar ook daar wordt de architectuur van die tijd met uitsterven bedreigd. ‘Ook al restaureer je met de beste bedoelingen, je haalt toch het hart eruit.’ Restaureren beschouwt de hoogleraar dan ook als een noodzakelijk kwaad, ‘een vorm van zachtmoedige vernietiging’.

Enkel particuliere belangen

Heel af en toe kun je geluk hebben.
‘Dan vind je de negentiende eeuw in stoffige oude dorpskerkjes, die nog net niet gerestaureerd zijn. Zo kwam ik een keer binnen in een dorpskerkje in de buurt van Leeuwarden. Het rook er muf. Witgekalkte muren waarop de koster wat berekeningen had gemaakt. Met een potloodje. Van die halfgammele bakelieten lichtschakelaars aan de wand. Kerkbanken die al in honderd jaar niet geschilderd waren. En een kokosmat door het gangpad, met gaten erin.’
Toch leeft Auke van der Woud liever nu. ‘Met name de periode voor 1850 is voor velen een vreselijke tijd geweest.’
Dit wil niet zeggen dat er niet genoeg te leren valt uit die periode. Optimisme op de eerste plaats: ‘Er heerste een collectief gevoel dat de samenleving en de wereld moest worden opgebouwd.’ Het tot vervelens toe verwoorden van het algemeen en particulier belang is ook zoiets dat met de welvaartsgroei is verdwenen.
Vandaag zijn er enkel particuliere belangen.
Het lijkt wat op de situatie aan het begin van de negentiende eeuw, maar nu is er geen Thorbecke die de belangen uit elkaar vlecht. ‘Zolang het algemeen belang niet stevig wordt geformuleerd, worden de ruimtebehoeften en de ruimtelijke ordening de dupe. Het land wordt immers niet groter.’ Deze parallellen met het heden zijn leidend voor Van der Woud, die het als zijn taak ziet inzicht te verschaffen. Ook in onze eigen tijd.

Waar zijn we nou mee bezig

? Hij staat bekend als eigenzinnig onderzoeker (‘Ik heb in mijn leven al heel lang één prioriteit en dat is vrijheid’). Simpele verklaringen van grote historische processen interesseren hem niet, evenmin wil hij ‘zijn’ eeuw heel belangrijk maken. Hoewel hij in de boeken Waarheid en Karakter (1997) en Sterrenstof (2008) afrekent met de sleutelrollen die aartsvaders Berlage en Cuypers in de ontwikkeling van de moderne Nederlandse bouwkunst krijgen toebedeeld, beschouwt Van der Woud ook het doorprikken van mythes niet als zijn kerntaak. Feiten verzamelen vindt de architectuurhistoricus ‘een tamelijk triviale bezigheid’.
‘Het houdt je van de straat. Maar ik vind wel dat je als wetenschapper een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid hebt. Het is af en toe mijn taak om te zeggen: waar zijn we nou mee bezig?’
Vorig jaar ageerde hij in de Groeneveldlezing tegen de eenzijdige omgang met oude cultuurlandschappen. Door nieuwe natuurontwikkeling is veel van deze oude cultuurgrond, waarin ook Nederlandse geschiedenis zit opgeslagen, voorgoed verdwenen. Van der Woud pleit dan ook voor een andere omgang met dit kostbare goed, in nauwe samenhang met een meer duurzame en lokale voedselproductie. Niet om de boerenbelangen te steunen – ‘Lang niet alle boeren willen dit’. Ook niet uit persoonlijk engagement met het boerenleven.
‘Ik heb helemaal niets met wonen op het platteland. Het idee dat ik in een oude boerderij zou moeten wonen, verschrikkelijk.’

Te veel prikkels

Wonen deed Auke van der Woud zijn hele leven in het Noorden. Op een korte onderbreking na tijdens zijn conservatorschap in het Kröller-Müller Museum op de Veluwe. De mooiste plek van het Noorden vindt hij toch de zee. ‘Er gaat niets boven het fotograferen van water, stroompjes, grachten. Ik ben vissen van sterrenbeeld.
Ik geloof daar verder niet zo in, maar dit is wel heel opmerkelijk.’
Het mooist vindt hij het waar stad en zee bij elkaar komen. In het Noorden is dat maar op één plek het geval: ‘Dat is Harlingen.
In gedachten photoshop je rederij Doeksen weg, en dan komt de oude havenstad weer tevoorschijn.’
Hoewel de tijd ook hier niet heeft stil gestaan, is het Noorden leger gebleven dan de rest van Nederland. Dit komt door de afstand ten opzichte van de Randstad, de daarmee samenhangende verminderde economische ontwikkeling én de sterke positie van de landbouw. Maar ook, denkt Van der Woud, omdat noordelijke bestuurders bewust hebben vastgehouden aan een perifere positie; zij benadrukken bijvoorbeeld altijd dat hier nog rust en ruimte is. ‘Als je de radio aanzet, hoor je opmerkelijk veel Brabants. Maar stel nu dat iemand met een Gronings accent een reclameboodschap inspreekt. Dat accepteren reclamemakers niet, behalve als ze een beeld van een zekere achterlijkheid willen neerzetten.’ Terwijl Brabant bij het centrum is gaan horen, is het Noorden voor veel randstedelingen nog steeds bijna Siberië.
‘En nu komt het grappige: veel noorderlingen vinden dat eigenlijk prima zo. En daar ben ik er één van.’
Ook toen hij hoogleraar werd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, bleef Van der Woud met zijn gezin in een jarendertighuis in Haren wonen. Waarom precies, weet hij ook niet. ‘Het Noorden is voor mij een basis, die te maken heeft met rust.’ Hij houdt ontzettend van Amsterdam, zegt hij, maar: ‘Daar wonen zou te veeleisend zijn, er zijn te veel prikkels. Ik wil graag schrijven en daarvoor is een bepaalde stilte nodig.’

Andere taal

Met zijn oog voor detail en kleur, had hij ook romanschrijver kunnen worden. Van der Woud wordt geprezen om zijn schrijfstijl, die nauw samenhangt met zijn methode van werken. Veelvuldig gebruik van eigentijdse bronnen, waaronder kranten en tijdschriften met titels als Eigen Haard, De Stoompost en de Wandelaar, stelt hem in staat de negentiende-eeuwse beslommeringen tot in het kleinste detail te volgen.
Zelf omschrijft hij zijn werkmethode als die van de ‘hermeneutiek’, een begrip uit de filosofie. Zoals Hermes berichten van de goden vertaalde, zo ziet Van der Woud zich een vertaler van berichten uit de negentiende eeuw: ‘Ik wil kijken met de ogen, ruiken met de neus en denken volgens de gedachten van de historische objecten.’
Ook als die ogen niets dan vuil zien, en de neus de stank van petroleum en rottend afval opsnuift. Van der Wouds meest recente boek, Koninkrijk vol Sloppen, gaat over negentiendeeeuwse achterbuurten. Over de woon- en milieuproblematiek van deze periode is al veel geschreven, erkent hij, maar dit boek moet een beeld geven van hoe diep en omvangrijk de ellende was in de overbevolkte krotten en mensenpakhuizen. ‘Ik wil het indrukwekkend maken. Want dat is het. Daarvoor moest ik het op een nieuwe manier schrijven, door een andere taal te gebruiken.’ De wetenschappelijke taal hijst je volgens Van der Woud in een ‘mentaal harnas’ en is te mager als je wilt dat iets ook voor een ander betekenis krijgt. ‘Misschien heb ik door deze keuze geen communicatie met de wetenschappers, maar wel met de rest van de lezers.’
Dit streven werd in 2007 al beloond met de prijs voor Het Beste Geschiedenisboek voor Een nieuwe wereld. En op 29 oktober van dit jaar kreeg hij de Rotterdam-Maaskantprijs uitgereikt, een oeuvreprijs voor hen die met hun inspanningen de bewuste beleving van de gebouwde en landschappelijke omgeving bevorderen. ‘Ik wilde hem heel graag hebben’, biecht hij op. ‘Juist omdat die prijs afkomstig is van mensen die niet uit de wetenschappelijke wereld komen.’ Zijn werk krijgt er maatschappelijke betekenis door en, ‘dat is wat ik graag wil’.
Met een gerust hart kan Auke van der Woud begin volgend jaar met emeritaat gaan en zich storten op die andere liefhebberij: ‘Ik heb een goede verzameling gereedschap en een magnifieke zaagtafel. Op het moment leg ik een badkamer aan in het huis van een van de kinderen.’ Maar met de negentiende eeuw is hij nog niet klaar. ‘Ik wil nog wel een boek maken, bijvoorbeeld over de periode rond 1900 of over landschap en voedselproductie.
Het punt is dat de spanning die ik daarvoor nodig heb, nu even mist. Dat maakt dat ik me nu kan concentreren op hoeveel tegels er moeten in de badkamer. Misschien komt een moment dat de spanning zich weer aandient.
Dat wacht ik af, dat zie ik wel.’