Land. Oud, vlak, leeg land. In de verte een dijk. Daarachter wéér land, ook vlak en leeg, maar nieuwer. Misschien nog een dijk, nog een polder. Uiteindelijk de echte zeedijk, de Deltadijk. Dat zie je zo: een groene, zware balk, stukken hoger en strakker dan de slaperdijken. Onverzettelijk ligt hij daar, de ‘dikke dijk’. Alsof hij ook het land moet tegenhouden, niet alleen het water.

De Waddendijk is de langste zeedijk van Nederland. Het Friese deel, 73 kilometer lang, begint bij Zurich, boven de Afsluitdijk. Het Groningse deel meet 92 kilometer. Eronder ligt een stille strook land – zeeklei. Van Westergo en het Bildt tot Middag-Humsterland en het Oldambt. Zonder snelwegen, duinen en stranden maar bezaaid met terpen, wierden, eeuwenoude dorpen, dijken en kerken. Een streek ook met veel grote akkerbouwbedrijven en hier en daar natuur.
Hoe mooi, ongewoon en opwindend dit gebied is, ontdekte ik zelf ruim tien geleden toen ik er verhalen van bewoners optekende over hun band met dit landschap. Een van de mensen die ik sprak, was een dijkwerker die vroeger bij stormen vaak had wachtgelopen langs de toenmalige zeedijk. Hij vond dat met de komst van de hoge en brede Deltadijk de ‘romantiek’ uit het gebied was verdwenen. Een uit Amsterdam afkomstige dichter die ik een dorp verderop ontmoette, zei daarentegen lyrisch: ‘Als je kaarten van dit gebied bestudeert, zie je dat sommige dorpen prachtige cirkels zijn.’ De afgebrokkelde kwelderrand bij Wierum deed hem denken aan de rotskusten van Normandië en Engeland.
Net als de dichter wandelde ook een biologie-leraar uit Sint Annaparochie graag achter de dijk. Er werd daar gewerkt aan meer voetpaden, vertelde deze bewoner, die indertijd voorzitter was van natuurorganisatie It Fryske Gea én recreatie-wethouder van het Bildt. Ook zei hij dat de streek er een paar goedbezochte minicampings bij had gekregen. Maar, voegde hij daaraan toe: ‘Het is, afgezien van het feit dat we het ook beslist niet willen, een illusie dat toerisme hier ooit een serieuze economische factor kan worden.’

Zesde eiland

Over dit laatste denken velen in en buiten de kustzone opvallend anders. Zo schreef de Raad voor de Wadden in 2008 aan de Tweede Kamer: ‘Op het eerste gezicht lijkt het een minder aantrekkelijk en onherbergzaam gebied, kaal en winderig. Maar voor wie verder kijkt, biedt juist dit kleiland een landschap waarin de ontstaansgeschiedenis en de bewoningsgeschiedenis nog in het landschap wordt weerspiegeld. De landschappelijke en cultuurhistorische rijkdom van het kleilandschap, onlosmakelijk verbonden met de Waddenzee, biedt volop mogelijkheden voor ontwikkelingen op toeristisch en recreatief gebied’.
In 2010, kort nadat Unesco de Waddenzee had uitgeroepen tot Werelderfgoed, organiseerde dezelfde Raad een symposium onder de titel ‘Een landschap vol verrassingen’. Opnieuw veel aandacht voor de kuststrook. Dirk Nijdam, directeur van Marketing Groningen, wees er tijdens deze bijeenkomst op dat het ‘Waddengevoel’ voor de meeste toeristen pas begint bij de boot. De kustzone is nu vooral een doorgangsgebied, zei Nijdam. Het leek hem slim om de Waddenstrook als een eenheid te promoten. Bijvoorbeeld door die aan te duiden als ‘zesde Waddeneiland’.
Ook architectuurhistoricus Jos Bosman, die enkele jaren geleden werkzaam was als lector gebiedsontwikkeling aan de Hanzehogeschool in Groningen, was door de Raad voor de Wadden gevraagd als spreker. Kort daarvoor had hij hierover in Noorderbreedte prikkelende uitspraken gedaan. Zo had hij gezegd dat ‘elegante architectonische ontwerpen’ ervoor kunnen zorgen dat mensen graag in een gebied verblijven. De desolate Eemshaven kan volgens hem met behulp van eigentijdse architectuur ‘een spannend gebied’ worden. Verder had Bosman uitgebreid rondgekeken in Ost-Friesland. Opmerkelijk genoeg is de Waddenkust daar wél populair, vertelde hij bij foto’s van drukbezochte stranden, volle campings en levendige kustplaatsen. Om te verkennen welke vormen van toerisme het beste bij de Nederlandse situatie passen, organiseerde Bosman in juli 2011 samen met de Waddenacademie het tweedaagse symposium ‘Kiek over diek’. Ook deze bijeenkomst trok veel belangstellenden: van landschapsarchitecten en lokale ondernemers tot onderzoekers, natuureigenaren, overheden, maatschappelijke organisaties. Aan initiatieven, plannen en ideeën leek geen gebrek te bestaan.

Nieuwe dobbes

Half juli – het stroomt van de regen en het onweert – zit ik in alle vroegte aan een Waddenmaaltijd in een onderkomen van It Fryske Gea pal onder de zeedijk bij Hallum. Het ontbijt voor journalisten en betrokkenen uit de omgeving gaat vooraf aan de presentatie van Waddenland aan zee. De Nederlandse Waddenkust ontwaakt, een lijvige publicatie van Atelier Fryslân, de (per 1 oktober opgeheven) provinciale ‘werkplaats voor ruimtelijke kwaliteit’. Vorig jaar kreeg het atelier opdracht van het zogeheten Regiecollege Waddengebied om een advies op te stellen dat de komende jaren onder meer als richtsnoer kan dienen bij de bestedingen vanuit het Waddenfonds. Het college vond net als het Atelier dat het nu tijd was geworden voor een kijk op het gebied als geheel en meende ook dat een samenhangende blik op drie actuele vraagstukken geboden was: de bevolkingskrimp, de zeespiegelstijging en de haperende ontwikkeling van het toerisme.
Om het gebied in kwestie op een bijzondere manier te kunnen ervaren, kampeerde ik de nacht voor het verschijnen van het eindrapport samen met mensen van (en rond) Atelier Fryslân op het buitendijkse land, het Noorderleeg genaamd. Dit gebied maakt deel uit van de in totaal vierduizend hectare aan zomerpolders, kwelders en slikken tussen Zwarte Haan en Holwerd. Sinds het begin van de twintigste eeuw is het reep voor reep op de Waddenzee veroverd, eerst door de boeren, later in opdracht van het rijk. Vanaf de Deltadijk tot aan de Waddenzee is het Noorderleeg ruim drie kilometer lang – op de kampeerplek kon je de zee niet zien. Het had in de jaren zeventig en tachtig niet veel gescheeld, of al het buitendijks gelegen land was ingepolderd. Natuurbeschermers wilden daar echter niets van weten en trokken na een uiterst taaie strijd aan het langste eind. Tot nu toe is kamperen op deze deels met gras, deels met planten als zeekraal begroeide gronden niet toegestaan. Je kunt er alleen wandelen, temidden van schapen, koeien, paarden. Maar als het aan Atelier Fryslân ligt, gaan de kwelders in de nabije toekomst een voorname rol spelen bij pogingen cultuur- en natuurminnende toeristen te trekken. Kweldereigenaar It Fryske Gea staat daar welwillend tegenover.

Geen Duitse toestanden

‘Fenomenaal’ maar ook ‘meedogenloos’, noemt het Atelier de Nederlandse Waddenkustregio, die zich uitstrekt van de kop van Noord-Holland tot de Gronings-Duitse grens. Wat dit gebied nodig heeft, is dat het ‘toegankelijk, gastvrij en beleefbaar’ wordt. Daarom zou de Deltadijk, in de beeldvorming althans, moeten veranderen van een ‘harde scheidslijn’ in een zachter, ‘verbindend element’.
Nu nog is de omgeving van de dijk grotendeels moeilijk bereikbaar. Duidelijke toegangswegen ontbreken meestal. Bij de dijk zelf stuit je vaak op verbodsborden en hekken. En buiten gehuchten als Zwarte Haan en Noordpolderzijl kent de dijk nauwelijks attractieve bestemmingen. Dat moet anders, stellen de ruimtelijk adviseurs, maar zonder de Duitse badcultuur in Noord-Nederland te introduceren. Voor strandrecreatie hebben we immers de Noordzee al, redeneren ze. In hun kijk op de toekomst van het gebied staat de eigenheid van de noordelijke kust voorop. Leeg, stoer en traag mag het land er blijven. Als er ook maar hier en daar ‘beschutting’ te vinden is, straks. Als je op meer plaatsen dan nu de nabijheid en invloed van de Waddenzee maar kunt voelen. En als er behalve alle oude cultuurpracht ook maar nieuwe aansprekende dingen gaan plaatsvinden.
Het rapport van het Atelier geeft een gedegen beeld van alle kenmerken van het gebied en bevat interessante suggesties voor ingrepen die tot de nodige veranderingen kunnen leiden. Vaarroutes vanuit het Friese merengebied kun je doortrekken naar de kust. Door de Waddenzee binnen te laten tot in Holwerd krijgt dit door leegstand geplaagde dorp meer charme. Op de Friese kwelders kunnen kleine campings en zwemplekken komen, ‘verstopt’ in nieuwe dobbes (stukjes droog wad met een ringdijk, normaal bedoeld als vlucht- en drinkplaats voor vee). En Lauwersoog zou gebaat zijn bij een museum voor landschapskunst – het idee is vaker geopperd. Mogelijk in combinatie met een Werelderfgoed-bezoekerscentrum, een ‘Waddenwoud’ dat tot in de haven groeit en een ‘verdronken’ defensieterrein de Marnewaard, voor meer ‘spanning’ in het Lauwersmeergebied.

Getijdentapas

Ook maatregelen die nodig zijn om de kust veiliger en de landbouw toekomstbe-stendig te maken, moet je aangrijpen om de toeristische aantrekkelijkheid van de regio te vergroten, vindt Atelier Fryslân. In 2011 bleek dat veel stukken Waddendijk niet zijn opgewassen tegen de voorspelde zeespiegelstijging. Buro Harro komt in opdracht van het Atelier met het voorstel niet de dijk zelf aan te pakken maar de hele Friese kust met kwelders uit te rusten. Want een breed groen voorland haalt de energie uit de golven en levert een prachtige (in elk seizoen anders gekleurde), ecologisch rijke kust op.
Verder kunnen vernieuwende activiteiten op voedselgebied de regio economisch sterker en interessanter maken. Zoals de kweek van gewassen die tegen zoutig water kunnen – zogenoemde zilte teelten. Het door het Atelier ingehuurde bureau Bosch Slabbers stelt voor in de Eemshaven een ‘Wadlab’ te vestigen, voor grootschalig onderzoek naar deze jonge vorm van landbouw, met een ‘getijdentapas’-proeverij erbij.

Optimisme

Het is mooi dat mensen met veel gevoel voor ‘ruimtelijke kwaliteit’ hebben nagedacht en gedroomd over manieren om de uit elkaar gegroeide landschappen aan weerszijden van de dijk dichter bij elkaar te brengen. De verantwoordelijke Friese gedeputeerde Tineke Schokker noemde het verhaal ‘een wekker voor ons allen’; volgens haar is scherp duidelijk gemaakt dat we niet langer ‘met de rug naar de Waddenzee’ moeten staan. Of zoals Gosse Beerda, een ondernemer uit de streek het bij de presentatie verwoordde: ‘Door het benadrukken van de ligging aan zee stroomt hier veel optimisme binnen.’
Wethouder Jaap Hijma van Ferwerderadiel is ook blij met de aandacht voor de toekomst van deze streek, die volgens hem al veertig jaar te maken heeft met krimp. ‘Zo langzamerhand wordt het in bepaalde dorpen wel erg stil, er zou hier meer mogen gebeuren.’ Maar dat de dijk nu een ‘barrière’ vormt, dat klinkt hem overdreven in de oren. Opgegroeid in deze contreien hoort die dijk er voor hem gewoon bij, sterker nog: ‘zonder dijk zouden we hier helemaal niet kunnen leven’. En dat er zoveel hekken staan: tsja, ‘die zijn nu eenmaal ook nodig om het vee tegen te houden’. Tegelijk wil de wethouder zelf nog wel wat verder gaan om het toerisme te bevorderen dan de onderzoekers: hij zou graag met de auto de kwelder kunnen oprijden (buiten het broedseizoen).
Zowel Beerda als Hijma maakt deel uit van een door Atelier Fryslân bedachte en aangewezen ‘gebiedscoalitie’, die nu verder aan de slag moet met de door het Atelier gelanceerde ideeën. Begin september laat Bert Scheper, beleidsadviseur bij de provincie Fryslân, desgevraagd weten dat die werkwijze hem ‘hartstikke nuttig’ lijkt. ‘Te vaak blijven we steken in beleid, komt het te weinig tot uitvoering.’ Hij noemt het advies Waddenland aan zee ‘een prachtig verhaal vol leuke ideeën. Toen ik het las dacht ik: er is inderdaad veel meer mogelijk met dit gebied. Dus ik ga me er sterk voor maken dat we als provincie samen met mensen in de streek daadwerkelijk dingen voor elkaar gaan krijgen.’