In de serie 'Wie maakt Noord-Nederland?' ijverige Noorderlingen aan het woord over hun successen en ambities. Dit keer stedenbouwkundig ontwerper Dien Wiersma (1983).

Naam: Dien Wiersma (Pieterzijl, 1983).

Functie: Stedenbouwkundig ontwerper bij studio Dien Wiersma in Groningen.

Opleiding: Bouwkunde TU Delft.

Goed geslaagd in Noord-Nederland: De binnenstad van Groningen.

Zou graag aan de slag willen met: Het Dorp van de toekomst zoals ze dat in Denemarken maken.

Waar heeft Dien Wiersma Noord-Nederland gemaakt?
– N33 – verdubbeling traject Zuidbroek-Appingedam (nog in ontwerpfase).
– Uithuizermeeden – dorpsvisie.
– Peins – herinrichting dorpskern.
– Roeg en Roem, kennis- en inspiratieplatform voor leefbaarheid in Noord-Nederland.
– Weststellingwerf – begeleiding interactief proces rond de Omgevingsvisie

‘Plannen maak je niet achter je bureau’

‘Wil je het pand nog even zien?’ vraagt Dien Wiersma na afloop van het interview. Het voormalige winkelmagazijn Boterdiep 63 in Groningen herbergt verschillende bedrijven, bedrijfjes en flexplekken. Hier zit ook Roeg en Roem, een kennis-  en inspiratieplatform voor leefbaarheid in Noord-Nederland. Wiersma werkt er twee dagen als projectleider. Daarnaast heeft ze haar eigen studio voor stedenbouw en publieke ruimte. Haar statement: ‘Plannen maak je niet achter je bureau.’ Dus gaat Wiersma er graag op uit, op zoek naar het verhaal van mensen en de plek.

Haar verschillende banen, de veelheid en projecten en de dynamische werkomgeving aan het Boterdiep passen Wiersma als een jas. ‘Ik ben warm te krijgen voor alles.’

Dorp van de toekomst

‘Ken je het Dorp van de toekomst? Ontwerpbureau karres+brands heeft het samen met EFFEKT ontworpen. Het is een nieuw dorp in Helsinge, op een uur reizen van Kopenhagen. Het idee is om jonge gezinnen die uit de stad naar het platteland willen verhuizen een nieuwe plek te bieden. Op 65 hectare komen 25 kleine dorpjes met in totaal 700 nieuwe woningen, inhakend op de kwaliteit van de plek. Denemarken heeft ook te maken met krimp en het is in krimpgebieden vaak zo dat uitdagingen als problemen worden bestempeld, terwijl je ze ook als kansen kunt zien.

‘Darius Reznek, projectleider namens karres+brands van het Dorp van de toekomst zegt het zo (Wiersma pakt haar laptop erbij en leest voor): “Door de groeiende rol van de stad wordt het platteland uitgedaagd om zichzelf te herontdekken en opnieuw uit te vinden.” Het moet een zelfvoorzienend dorp worden. Ik vind dat leuk. We moeten niet bang zijn om technologie te gebruiken om de leefbaarheid te verbeteren. Ja, dat geldt ook voor hier. De druk op de stad Groningen neemt toe, als je dat combineert met de energietransitie en de vernieuwing van woningen vanwege de aardbevingen, zou je hier ook een Dorp van de toekomst kunnen bouwen. Alle voorwaarden zijn aanwezig. We hebben lef en enthousiasme nodig om buiten de vaste problemen te denken. In Denemarken doen ze het dus gewoon. En daar word ik blij van.’

Biotoop, Haren

‘Met De Biotoop wil ik graag laten zien hoe je kunt omgaan met leegstand. We vinden een leegstaand  gebouw vaak waardeloos en gooien het daarom maar plat. De Biotoop, het voormalig Biologisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen,  is een voorbeeld van hoe je juist nieuwe waarde geeft aan zo’n gebouw. Zo is het een nieuw thuis geworden voor veel mensen en biedt het speelruimte voor start-ups.  Het is een enorm gebouw op een groot terrein en het zou slecht voor Haren zijn als het leegstond. Nu is het juist een inspirerende plek geworden. Er zijn zoveel gebouwen die leegstaan, laten we ze niet te snel slopen, maar kijken wat we ermee kunnen.

‘Kijk, krimp is krimp. Dat is niet per se goed of slecht, het is een gegeven. Er komen echt niet meer mensen bij, daar moet je niet te krampachtig mee omgaan. Je kunt beter kijken naar de kracht en kwaliteiten van een regio. De stad Groningen heeft tot 2030 meer huizen nodig dan hij kan bouwen, Laten we dan zorgen voor een goed overloopgebied op het platteland rond de stad en daar voorzieningen treffen. Maak het gebied interessant, maak een mooie aansluiting met de stad, denk na over nieuwe vormen van mobiliteit. In mijn eigen oren klinkt dat altijd als sciencefiction, maar die ontwikkeling gaat misschien wel sneller dan je denkt. Stel je voor dat mensen geen eigen auto meer hebben, dan keren we terug naar straten zonder auto’s. Dan komt er veel meer ruimte om elkaar te ontmoeten en om te spelen. Bijna niet voor te stellen hè, de auto zit zó in ons systeem.’

Landschappen van Hans Sas

‘Ik ben opgegroeid op een akkerbouwbedrijf in Pieterzijl, onder het Lauwersmeer. Vroeger hadden we thuis de kalender van fotograaf Hans Sas hangen. Hij fotografeert het Noord-Nederlandse landschap. Dat landschap is bepaald door de landbouw. Kijk, deze foto vind ik mooi, dat aan gefreesde land met die kaarsrechte lijnen. Daar staan aardappels, pootaardappels. Die verbouwt mijn broer die de boerderij heeft overgenomen. Eerst wordt het land voor gefreesd, dan gaan de aardappelen erin en dan wordt het aan gefreesd. Of ik de boerderij niet had willen overnemen? Wil je wel geloven dat ik daar nooit over heb nagedacht? Ik vind het wel leuk om mee te werken. En ik voel me betrokken bij de landbouw. En ik houd ervan: die vette klei.

‘Ik snap de zorgen wel van mensen die aan landschapspijn lijden, met name als het over het veenweidegebied en het mestoverschot gaat, maar het idee dat het land in een agrarisch industrieterrein verandert, dat voel ik niet. Ik heb geen landschapspijn. De landbouw heeft hier in Groningen het landschap gevormd. En technologische ontwikkelingen zijn daarin bepalend geweest. Weet je, het gaat om mijn broer en ik weet dat hij goed voor zijn land zorgt, maar hij moet ook mee in de ratrace. Zijn netwerk strekt zich uit over de hele wereld, zijn poters gaan overal naartoe. Dat is toch iets om trots op te zijn? We hebben hier zoveel kennis in Noord-Nederland, laten we dat niet vergeten.

‘De manier waarop we nu de discussie over de landbouw voeren, vind ik lastig. Mensen hebben over en weer vooroordelen. Burgers zetten boeren vaak neer als een simpel volkje. En boeren vinden betrokken burgers vaak alternatief. Ik denk dat er in de loop van de tijd veel te veel afstand is gekomen tussen burgers en boeren. Het is een lastig om ze weer bij elkaar te krijgen.’

Brussel en burgerkracht

‘Ik heb vijf jaar in Brussel gewoond en gewerkt, als stedenbouwkundig ontwerper. We deden met ons bureau mee aan prijsvragen, en zeker in de economisch slechte jaren deden er ook Nederlandse bureaus mee. Als die gingen presenteren vond ik dat vaak tenenkrommend. Het ging de hele tijd over wat ze allemaal hadden gedaan. En hoe “superrrr” dat was (doet rollende r na). Vlamingen zijn daarin meer bescheiden. Ze stellen de plek centraal en kijken hoe ze op basis van het verhaal van die plek iets kunnen toevoegen. Die houding heb ik meegenomen.

‘Het gaat in het vak dus ook over de positie van de professional. Ik zie dat er een spanningsveld is tussen burger en professional. In veel ontwerpprocessen hebben burgers inspraak, professionaliteit is bijna een vies woord geworden. Wat burgers zeggen moet je doen, terwijl ze aan de andere kant toch ook graag professionele begeleiding willen. Wat dat betreft is er nog wel een ontwikkeling te maken binnen de lokale initiatieven, zo zou er subsidie voor professionele begeleiding kunnen komen. Nu word je als professional vaak door de gemeente betaald en dan zien de burgers je als de tegenpartij.

‘Ik heb veel met bewoners te maken. Dat maakt ons vak een stuk dynamischer en vaak weten burgers ook beter wat er speelt en hoe het zit in hun buurt of dorp dan de gemeente en de professional. Maar ik denk dat weleens wordt onderschat hoeveel tijd en energie in de initiatieven gaat zitten. En niet iedereen heeft er behoefte aan om mee te doen. Tegelijkertijd wordt een lokaal initiatief als een initiatief van het dorp gezien, terwijl het vaak maar om een groep gaat. Daarmee ga je dus uit van een representatie die er niet per se is, maar waar wel keuzes op worden gebaseerd.’

Binnenstad, Groningen

‘Waaraan voel je of je de binnenstad inkomt of uitgaat? In Groningen is dat door de bestrating. Het gele tapijt van klinkers in de binnenstad, van gevel tot gevel. Dat vind ik mooi gedaan. De maat van de klinkers is verschillend en wordt afgewisseld met grijze kasseien. Ik heb het nagezocht en het idee komt uit het structuurplan voor de binnenstad uit 1989. Dat is dus meer dan twintig jaar geleden en het is nog steeds een goed idee. Mecanoo heeft in het masterplan Ruimte voor Ruimte het ontwerp voor de bestrating gemaakt. Zo’n bureau vliegt dan even binnen, maakt een plan en is weer weg. Maar de gemeente voelt de consequenties veel langer. En ik vind dat ze het heel goed heeft aangevoeld en aangedurfd, want het is nog steeds goed, die klinkers. Ze geven samenhang aan de binnenstad. Misschien zien mensen ze niet eens. Maar als het een rommeltje was geweest, was het wél opgevallen. Een rommelige omgeving lokt ook rommelig gedrag uit. Als je omgeving er mooi uitziet, pas je er ook beter op. Daarom is het ook goed als je mensen laat meedenken over de inrichting van hun eigen omgeving. Je maakt ze daarmee mede-eigenaar.’

Collectieve ruimte, Kopenhagen

Kijk, dit zijn woonblokken in Kopenhagen: een stevige rand met daarbinnen een collectieve ruimte waar de bewoners buiten kunnen zitten of spelen.  Iedereen gaat daar ontspannen om met de buitenruimte, daar kunnen we hier nog wel een slag in maken. Als je het hier hebt over “collectief” zijn er drie groepen: mensen die enthousiast zijn, mensen die afwijzend zijn en mensen die onverschillig zijn;  iedereen neemt stelling. In Denemarken is veel gevoel voor collectiviteit, maar het is ook vrijblijvender, je hoeft niet mee te doen. Zo’n buitenruimte in de stad binnen een bouwblok is een goede oplossing.’