Zes van de elf Friese steden en drie landschapstypen hebben we doorkruist als de 'Wadloper', hét treintype op de noordelijke nevenlijnen, na precies vijftig kilometer en vijftig minuten bij de Staverse haven zijn eindpunt bereikt. De trein passeert achtereenvolgens de Nieuwlanden, ontstaan in de dertiende eeuw door het dichtslibben van de Middelzee of Bordine, vervolgens het oude terpenland van Westergo en tenslotte het merengebied van de Zuidwesthoek, een deel van het Lage Midden van Friesland. Na Leeuwarden volgen steden als Sneek, IJlst, Workum, Hindeloopen en Stavoren.

Zes van de elf Friese steden en drie landschapstypen hebben we doorkruist als de ‘Wadloper’, hét treintype op de noordelijke nevenlijnen, na precies vijftig kilometer en vijftig minuten bij de Staverse haven zijn eindpunt bereikt. De trein passeert achtereenvolgens de Nieuwlanden, ontstaan in de dertiende eeuw door het dichtslibben van de Middelzee of Bordine, vervolgens het oude terpenland van Westergo en tenslotte het merengebied van de Zuidwesthoek, een deel van het Lage Midden van Friesland. Na Leeuwarden volgen steden als Sneek, IJlst, Workum, Hindeloopen en Stavoren. En verder twee dorpshaltes – stations kun je de ‘wachtaquaria’ die voor de fraaie gebouwtjes van weleer in de plaats zijn gekomen amper noemen – Mantgum en Koudum-Molkwerum, en een stadshalte: Sneek Noord. Langs de weidse route ontwaart de reiziger bovendien links en rechts met gemak een dertigtal kerktorens. Friesland mag dan dunbevolkt zijn, maar nergens zie je op zo’n korte afstand zoveel dorpen liggen.

De op 8 november 1885 geopende lijn is niet zonder slag of stoot gerealiseerd. Reeds in 1863 bestonden er plannen voor de aanleg van een spoorlijn van Leeuwarden naar Stavoren. Er is een lange en hevige strijd gevoerd over de vraag of de route langs Bolsward of langs Sneek zou lopen. Bolsward verloor. Het gedeelte Leeuwarden-Sneek kwam in mei 1883 gereed en het station Sneek in maart 1884. Ondertussen werd met spoed gewerkt aan het gedeelte Sneek-Stavoren. Het moerassige gebied tussen IJlst en Workum vereiste een enorm grondverzet; naar schatting waren hier ongeveer duizend arbeiders aan het werk. Tegelijkertijd werd er gewerkt aan het station en aan de verbetering van de haven van Stavoren, omdat deze lijn aansloot op de veerdienst naar Enkhuizen en vervolgens op de spoorlijn naar Amsterdam. Die veerdienst kwam echter pas een half jaar na de opening van het spoortraject in de vaart, en in plaats van een feestelijke opening brak er een storm van protesten los. De Leeuwarder Courant stond vol ingezonden stukken. De gebieden langs de lijn wilden een lokale spoorlijn, maar de rest van Friesland voelde meer voor een sneldienst naar Stavoren. De vaste stations waren Jellum/Boksum, Mantgum, Bozum, Sneek, IJlst, Oudega, Workum, Hindeloopen en Molkwerum, en later kwamen er nog de stopplaatsen Beers, Jorwerd, Wieuwerd en Scharnegoutum bij. De dienstuitvoering was eenvoudig. Op de stations was sprake van eenmansbediening, maar dat was niet altijd een succes. Zo werd het de chef van Bozum te gortig en hij verdween in april 1884 spoorloos, met de kas.

Dreigende opheffing

De glorietijd van de lijn lag tussen 1905 en 1914. De veerdienst bleek een succes, behalve in de winterperiode als de Zuiderzee was bevroren. Het personenvervoer ontwikkelde zich geleidelijk. De boten voeren vier keer per dag heen en weer. Na 1929 ging het bergafwaarts door de crisis, het toenemende autobusverkeer en het gereedkomen van de Afsluitdijk. De veerdienst werd in 1964 als verbinding tussen de twee spoorlijnen opgeheven en werd daarna alleen nog als seizoensdienst in de zomermaanden voor toeristen uitgevoerd. Daarmee was de lijn Leeuwarden-Stavoren van louter regionaal belang geworden en werd het nut van de lijn en vooral van het traject Sneek-Stavoren vele malen ter discussie gesteld. Deze bedreiging werd door even zoveel protestacties vanuit de streek bestreden, en tot nu toe gelukkig met succes. Een en ander betekende wel dat de infrastructuur tot de meest eenvoudige toestand werd teruggebracht: enkelspoor met slechts drie wisselplaatsen (Mantgum, Sneek en Workum), geautomatiseerde overwegbeveiligingen en stationsgebouwen die, met uitzondering van Sneek dat in 1984 een grote opknapbeurt kreeg, vervangen werden door abri’s op het perron. De haltes werden na de oorlog uitgebreid met Mantgum in 1972, Sneek Noord in 1973 en IJlst in 1985.

Leeuwarden

Het station van Leeuwarden (Ljouwert) staat op het nieuwe land, op een stuk grond dat in 1456, zo’n twee eeuwen na de bedijking, bij dit toen nog kleine landstadje werd gevoegd. Het aangrenzende Nijlân en de arbeiderswoninkjes uit 1915, direct ten zuiden van het stationsemplacement en nu tot de wijk Huizum-West behoren, zijn op dat nieuwe land gebouwd. Het station is gebouwd in 1864, en in 1905 is het middengedeelte vergroot en verhoogd. Van oorsprong was het station gelijk aan het station dat nu nog in Harlingen staat. De centrale hal heeft een fraai blauw tegeltableau, geplaatst ter gelegenheid van de elektrificatie van de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle. Het station is aangelegd voor de lijn Harlingen-Leeuwarden, de oudste spoorlijn in Noord-Nederland. Bij het verlaten van het station word je meteen geconfronteerd met het feit dat Leeuwarden zich de laatste jaren heeft ontwikkeld tot een kantorenstad. Het vroegere veemarktterrein, aangelegd in 1874, is in 1963 verplaatst. Met name verzekeringsmaatschappijen en kantoren voor agrarische activiteiten zijn daar nu ruimschoots vertegenwoordigd. Na het Stephenson viaduct, genoemd naar de grondlegger van de spoorwegen, rijden we langs een industrieterrein.

Nieuwlanden

Zodra we het Van Harinxmakanaal gepasseerd zijn, komen we meteen op het Friese platteland, in de Nieuwlanden (Nijlân), waar de spoorlijn naar Harlingen afbuigt. Dit is het open landschap van de vroegere Middelzee, waar weinig boerderijen staan en ook geen dorpen tot stand kwamen omdat de oude dorpen de nieuwe grond inpikten. Alleen waar de trechter van de Middelzee zich verbreedde, tussen Sneek en Bolsward, ontstonden nog dorpen. Het vlakke land op dit traject was voor de uit Rotterdam afkomstige schrijver Bob den Uyl een openbaring: ‘Zittend in de trein naar Stavoren drong het ineens tot me door hoe plat Nederland eigenlijk is. Eindelijk zag ik dat, voor het eerst van mijn leven. Want hoe gaat zo iets; je groeit op in die volkomen platheid, hier en daar zelfs onder de zeespiegel liggend, zonder erbij na te denken, zonder dat het eigenlijk tot je doordringt. De omgeving en je uitzicht neem je als vanzelfsprekend aan, je gaat niet verbijsterd staan kijken naar die platheid omdat je gewoon niet beter weet. Niemand van ons is het gegeven om eens met de ogen van een bergbewoner in die trein zittend naar onze uitgestrekte, drassige weiden te kijken. Maar comfortabel in die trein zittend en naar buiten kijkend kwam het als een golf over me, een jamais-vu van de eerste orde: allemachtig wat is Nederland eigenlijk plat! En Friesland, zag ik, was zo mogelijk nog platter dan Holland, en ook heel drassig. Meren stonden tot aan de rand toe vol water, zodat ook daar geen verschil in hoogte was; het was één egale vlakte zonder duidelijk gemarkeerde overgangen van land naar water.’

Waterrijk landschap

De toren van de dertiende eeuwse kerk van het terpdorp Deinum wordt gesierd door een ui, sipel in het Fries. De gotische toren diende in de Middeleeuwen tevens als vuurtoren. Even later zien we het spitse torentje van de kerk van Boksum, dat in 1586 het slottoneel was van een dramatische en bloedige veldslag tussen de Spanjaarden en de Friezen, waarbij honderden Friezen de dood vonden. Op de kerkhoven van Boksum en Blessum werden de vele doden in massagraven gelegd. Het alleenstaande kleine huisje is een voormalig tolhuisje. Bij Boksum kruisen we de westelijke Middelzeedijk (Hege Dyk) en rijdt de trein in de Greidhoek. Daarna volgt Hijlaard, een terpdorp met een eenvoudig gotisch kerkje met een dertiende eeuwse zadeldaktoren. Naast de vele, vaak minuscule dorpen, zien we talloze gehuchten met louter boerderijen en oer-Friese namen als Fûns, Tsjeintgum, Skillaerd, Bessens of Makkum. Kenmerkend voor de Greidhoek is de onregelmatige verkaveling en de detailontwatering van de percelen, die onder meer blijkt uit de talloze greppels. Het waterrijke karakter wordt bovendien door de vele sloten en dorpsvaarten geaccentueerd, naast overgebleven monnikmolens en Amerikaanse windmolens. In dit deel van de Greidhoek vinden we nog veel kerkenpaden door de weilanden. Na de Jorwerdervaart zien we Jorwerd met zijn mooie twaalfde eeuwse tufstenen zadeldaktoren. Jorwerd is een van de oudste kerkelijke centra in Friesland. De eerste halte is Mantgum, dat geheel aan de linker kant ligt. Als we stilstaan kijken we uit op Tsjeintgum, een buurtschap met een restant van een terp. Net als in alle plaatsen is het de moeite waard uit te stappen en rond te kijken. De VVV’s hebben uitgebreide informatie van alle plaatsen en hun omgeving. Daarna zien we de vrijstaande zadeldaktoren van Skillaerd. Het bijbehorende kerkgebouw werd in 1880 gesloopt, maar de toren bleef als bezit van de burgerlijke gemeente staan om door klokgelui omringende bewoners te kunnen waarschuwen bij calamiteiten. Op het kerkhof bevinden zich oorlogsgraven.

Slachtedijk

Even later doemt het spitse torentje van Wieuwerd (Wiuwert) op, bekend vanwege de grafkelder met mummies en de Waltastate die er in de zeventiende en achttiende eeuw stond en waar de godsdienstige beweging van de Labadisten gevestigd was. In het landschap vallen de smalle rechte percelen op, een fijnmazige structuur. We passeren de Slachtedijk, een oude binnendijk die sinds kort geen waterkerende functie meer heeft en beheerd wordt door het Waterschap Friesland. Hij loopt, 42 kilometer lang, van het wad bij Oosterbierum al kronkelend naar Rauwerd. Voorbij de Slachte komen we opnieuw in het voormalige Middelzeebekken dat hier breder is dan noordwaarts, meer boerderijen telt, maar verder gekenmerkt wordt door een regelmatige blokverkaveling en veel rechtere wegen dan op het oude land. De boerderijen liggen overigens vrijwel allemaal langs deze wegen die fraaie namen hebben als Ivige Leane (Eeuwige Laan) of Lege (Lage) Dyk. Het torentje in het loof is dat van Lutkewierum (Lytsewierrum), een prachtig dorpje waar in 1560 voor het eerst sprake is van een watermolen. Bij de Slachtedijk staat een wit dijkhuisje. Vroeger mochten de bewoners van het huisje er vrij wonen als ze hun gedeelte van de dijk onderhielden. We zien het spitse torentje van Roodhuis (Reahus). Na de rondweg rijden we Sneek (Snits) binnen en komen we langs de begraafplaats bij de halte Sneek Noord. Hier lag tot 1580 de Johannieter Commanderij (klooster) Sint Jansberg. Daarna rijden we stapvoets door naar hoofdstation Sneek. In Sneek is de economische ontwikkeling zo snel gegaan dat veel van de oude panden verpest zijn. Het totale beeld van de binnenstad is heel aardig, maar veel monumentale panden vind je er niet meer.

Het Lage Midden

Bij Sneek komen we in het merengebied de Zuidwesthoek, een deel van het Lage Midden. Bij het spoor is het nog een klei-op-veen gebied, maar enkele honderden meters ten zuiden van de spoorlijn gaat het over in laagveen. Direct na het verlaten van Sneek zien we in het westen de Hemdijk, de grens van een van de zogeheten hempolders: binnenpolders uit de Middeleeuwen die aanvankelijk het water uit de (hoog)veengebieden in het zuiden keerden. Na de ontwatering van het veen en de daling van het maaiveld dienden de dijken als bescherming tegen het water uit de noordelijker en hoger gelegen kleigebieden. Het betonnen brugje in de Hemdijk, de Atzebuorstertille, markeert het begin van de Wijmerts, een scherpe grens tussen twee verkavelingsblokken die van hieruit zestien kilometer lang in zuidoostwaartse richting tot aan het Tjeukemeer loopt! De kronkelende dijk volgt het oude stroompje, de Ee of Ye, waaraan IJlst (Drylts) is ontstaan. De lage ligging van de hempolders bij Sneek en IJlst is mede een gevolg van de moernering (turfwinning) die in de vroege en volle Middeleeuwen plaats heeft gehad in dit gebied. Na IJlst zien we het spitse torentje van Oosthem, gelegen aan het Oosthemmer meer, een verbreding van de Wijmerts of Bolswarderzeilvaart. De spoorbaan buigt iets af naar het westen en volgt dan een tijdje precies de 53ste breedtegraad. Het eerste meer dat we zien is het Piekemeer. De boerderijen staan in de dorpen of langs de dijken en er is minder verspreide bewoning. Daarna volgt het Hissemeer. De kleine gebouwtjes zijn elektrische gemaaltjes. Het kleine zadeldaktorentje is dat van Westhem (Westhim) en links daarvan ligt Blauwhuis (Blauhus) met zijn heel lange spitse toren, een dorp dat vroeger Sensmeer genoemd werd en een katholieke enclave is. It Fryske Gea heeft hier het beheer van drie meertjes die langs de spoorlijn liggen: Rietmeer, Sipkemeer en Het Vliet. Het zijn watervogelgebieden die alleen toegankelijk zijn voor de kleine recreatievaart, want je moet onder de vaste brug door waar we met de trein nu overheen rijden. De boezemlanden rond de meren zijn ook belangrijk. Het hele gebied is van groot belang voor de kol-, brand- en rietganzen en voor de smienten. Niet goed zichtbaar is Greonterp waar Gerard van het Reve in Huize Het Gras, later Huize Algra geheten, wereldliteratuur heeft geschreven. Je kunt hier eindeloos ver kijken. Even verder ligt op enige afstand de zware toren van Parrega (Parregea) en veel dichterbij ligt Hieslum. Je ziet hier een opstrekkende verkaveling met verspringende sloten, die ontstaan zijn doordat een nieuwe verkaveling over een oude is aangelegd. Waar het spoor de Workumertrekvaart nadert, zien we aan gene zijde van de vaart het land zeer laag liggen: het voormalige Workumermeer dat in 1878 is drooggemalen. Dit weidevogelgebied is voor het grootste deel eigendom van It Fryske Gea. Het spoor volgt hier een oude getijbedding. Dan naderen we Workum.

Workum

Vanaf het station wordt het stadsbeeld beheerst door de jachthaven en de zuivelfabriek. Wat opvalt is de opslag van caravans. Even buiten Workum liggen aan weerszijden van de spoorlijn driehoekige meertjes die zijn ontstaan door het uitgraven van grond die voor de aanleg van de spoorbaan is gebruikt. In het westen zien we het vroegere witte vuurtorentje aan de ingang van It Soal, de vaargeul naar Workum. De markante torens van de Zuiderzeestadjes Workum en Hindeloopen tekenen zich aan de horizon af. Na het passeren van een binnendijk met dijkvaart, doorkruisen we het Workumer Nieuwland, een in 1624 bedijkte ‘inbochte’ van de Zuiderzee met een voor die tijd typische geometrische inrichting.

Hindeloopen

Het station Hindeloopen ligt op zo’n anderhalve kilometer van de bebouwde kom. De aanblik van Hindeloopen wordt verstoord door ‘oversized’ loodsen van jachtwerven aan de jachthaven. Voorbij Hindeloopen nadert het spoor de IJsselmeerdijk. Het badpaviljoen ligt achter de camping. We rijden door de Schuilenburgerpolder, een vogelreservaat in bezit van Staatsbosbeheer. De buitendijkse gronden in het IJsselmeer worden beheerd door It Fryske Gea.

Friese Doolhof

Het torentje van Molkwerum (Molkwar) ligt op enige afstand van het station Koudum- Molkwerum. Het eerste station was een houten keet, behalve de wachtkamer die ondergebracht was in een gedeelte van het aangrenzende woonhuis. Molkwerum wordt wel het Friese Doolhof genoemd vanwege het archipelkarakter dat het gevolg is van de in de zeventiende en achttiende eeuw aangelegde waterrijke structuur. Vanouds was de zeevaart belangrijk in dit gebied. Na de laatste bocht rijden we door de Noordermeerpolder, een van de vele droogmakerijen in de Zuidwesthoek die, met de eveneens in 1620 drooggelegde nabije Zuidermeerpolder, de oudste droogmakerij in Friesland is. Het verhaal wil dat de Friese stjelp (stolpboerderij) hier door Noordhollanders werd geïntroduceerd.

Stavoren

De reis eindigt in Stavoren (Starum), de oudste stad van Friesland, die door eeuwenlange ontvolking nog slechts een schim is van haar roemrijke verleden. Links van de havenmond lag ter plekke van het voetbalveld een blokhuis (1522-1580), waarnaar archeologisch onderzoek zal worden verricht. Stavoren was vanouds een van de sleutelposities in Friesland. De bezitter van de zestiende eeuwse blokhuizen van Stavoren, Harlingen en Leeuwarden had daarmee de feitelijke macht in Friesland. De drie blokhuizen werden door de Staten van Friesland in 1580 ontmanteld. Stavoren heet overigens sinds een jaar of tien weer Stavoren zoals vroeger, en niet meer Staveren omdat die naam volgens de PTT te veel op Staverden in Gelderland leek.

Mijmeren

We komen aan bij de jachthaven, het vuurtorentje en de IJsselmeerdijk. In de haven ligt de ponton voor de boot naar Enkhuizen. Daar ligt ook de boot van It Fryske Gea, die toezicht houdt op de natuurgebieden langs de IJsselmeerkust. Het oude station met twee grote overkappingen is afgebroken. Het bood rond de eeuwwisseling veel comfort. In 1986 schrijft L. Bijkerk in het tijdschrift Op de rails: ‘Wie thans in Stavoren op het perron staat met in herinnering het oude, grote stationsgebouw, het omvangrijke emplacement dat vol stond met goederenwagens die op overvaart stonden te wachten of net waren aangekomen, langs de perrons twee treinen die klaar stonden om de bootreizigers verder naar Sneek en Leeuwarden te brengen en op het water of langs de kade een van de grote witte salonboten en dan de trein uit Leeuwarden ziet binnenkomen op het tussen wat heesters doodlopende hoofdspoor zonder wissels, kan slechts mijmeren over de geweldige ontwikkelingen welke onze maatschappij in betrekkelijk korte tijd heeft ondergaan. Hij kan daar niet te lang bij blijven stilstaan, want als de machinist is omgelopen geeft de conducteur alweer het vertreksein en is voor bijna een uur de rust in Stavoren weergekeerd.’

Windenergie

Als we plaatsnemen aan de andere kant zien we de oostelijke stadsgracht. Rechts liggen de ijsbaan en sportterreinen en iets verderop een jachthaven met daarachter in de verte het Roode Klif, een keileemrestant. Even later passeren we Warns met zijn twee kerken, dat op een pleistocene opduiking ligt. Tijdens de tocht in het zuidwesten van Friesland zien we duizenden ganzen. We rijden hoog over het landschap, omdat de spoorbaan hoog ligt en het omringend land door bemaling is ingeklonken. In de verte zien we Hemelum (Himmelum) dat evenals Koudum op een keileembult ligt. Na het station Koudum-Molkwerum rijden we door de Schuilenburgerpolder en naderen we de Indijk, een kanaal tussen de Morra en Hindeloopen. Na het station Hindeloopen rijden we het Workumer Nieuwland weer in en even verder liggen langs de spoorlijn twee driehoekige meertjes die zijn uitgegraven voor de aanleg van de spoorbaan. Regelmatig zien we grote windmolens.

Het mooiste deel van de route

Vlak na het station Workum passeren we het kanaal de Klifrak waarvan we de grote bocht (een spijkerboor) kunnen zien. Dan zien we een levensgrote torensilo die het dorpje Nijhuizum domineert en het minuscule kerkje wegdrukt. Tussen Workum en IJlst trekken we langs een groot aantal meren, deels van natuurlijke oorsprong en deels ontstaan door turfgraverij in een ver verleden en gaandeweg vergroot door oeverafslag. In het zuiden zien we dorpjes als Oudega (Aldegea) en Sandfirden die beide liggen op de ondergrondse dekzandwelving die zich als een smalle streep van Langweer naar het westen uitstrekt. Het landschap wordt nog weidser en we komen bij de meren Bombrekken en de Oudegaasterbrekken. Dit is het mooiste stuk van de route. Alleen al hiervoor zou je de spoorlijn moeten handhaven. In dit deel van Friesland is de betrokkenheid van de bevolking bij de instandhouding van de spoorlijn zeer groot. De gemiddelde bezetting per dag per trein is vijftig mensen, hoofdzakelijk scholieren en forenzen, en in de zomer recreanten. Daarbij is de bezetting op het traject Leeuwarden-Sneek hoger dan op het traject Sneek-Stavoren. Ook hier zien we de kleine elektrische gemaaltjes die de poldertjes droog houden. Een splinternieuw fietspad loopt pal langs de spoorlijn en staat zelfs nog niet op de nieuwste atlas. Het dorpje Nijezijl, vlak voor IJlst, dankt zijn ontstaan aan een in 1529 door Bolsward aangelegde sluis, die deze stad via Wijmerts, Wijde Wijmerts en vaarten verder zuidwaarts, verbinding bood met Sloten en de Overijsselse steden.

Zwette

Langs de spoorlijn liggen een bejaardentehuis en het gemeentehuis. Verder is de schaatsfabriek van Nooitgedacht en de houtmolen de Rat belangrijk voor dit Friese stadje. Dan sporen we langs de buitenwijk Tinga van Sneek en zien de watertoren. Na de rondweg verschijnt het witte koepeltje van de Martinikerk. Tegenover het hoofdstation zien we een fraaie Jugendstil gevelwand uit 1901. Achter de herenhuizen van de Stationsstraat lag tot 1992 de veemarkt van Sneek. Het Sint-Anthoniusziekenhuis is momenteel dichtgetimmerd. Na de halte Noord verschijnen de stereotiepe nieuwbouwwoningen. De grasdrogerij Pasveer met het witte huisje en een rood dak langs de hoogspanningsleiding valt op door de hoge schoorsteen. We rijden langs de Zwette en komen in Scharnegoutum (Skearnegoutum) dat geen halte meer heeft. Bij Flearen scheert het spoor rakelings langs een bocht in de Zwette of Sneekertrekvaart. Dit kanaal, ooit aangelegd als grenssloot door de as van de Middelzee, scheidde op het nieuwe land Westergo van Oostergo. Het fungeerde lange tijd als trekvaart van Leeuwarden naar Sneek. In de verte ligt Deersum (Dearsum), het dorp dat bekend werd om zijn windenergie en biogasinstallaties.

Nieuwbouw

Vlak voor Bozum (Boazum), een dorp met een prachtige romaanse tufstenen kerk, kruisen we weer de Slachtedijk. De afschuwelijke nieuwbouw van vijftien woningen aan de zuidkant van het dorp is een onbegrijpelijk misser van de welstandscommissie. Even verder ligt Oostwierum (Easterwierrum) met zijn twee kerken, dat van oorsprong lag op de plaats van Tsjerkebuorren, waar nu alleen nog een toren staat tussen de bomen. Het dorp schoof op naar de dijk van de ingepolderde Middelzee, naar de uithof Foegelsangh van het klooster Bloemkamp. De kern van het dorp Mantgum is een van de fraaiste dorpen in het gebied. Aan de herenhuizen kun je zien dat het vroeger het hoofddorp van de gemeente was. Het grote rode pand is het vroegere gemeentehuis. Het dorp heeft aan de noordzijde een radiaire verkaveling die door de nieuwbouw grondig verpest is. In de verte ligt Weidum dat bekend is om de particuliere begraafplaats van de Buma’s en de tufstenen kerk uit 1199. Na de Jorwerdervaart passeren we Beers (Bears) met zijn mooie alleenstaande poort van de voormalige Uniastate.

Stinswier

Even verder zien we Jellum met achter een boerderij de stinswier van Jellumer Noordburen, een van de drie exemplaren die zijn overgebleven op het Friese vasteland. Rond zo’n middeleeuwse stinswier lag oorspronkelijk een gracht, en op de bult stond een bakstenen toren waarin de plaatselijke hoofdeling zich bij een eventuele belegering met have en mondvoorraad kon terugtrekken. Uit zo’n stinstoren ontwikkelde zich later vaak een zaalstins en uiteindelijk een state, een Fries adellijk landhuis met gracht, tuin en poortgebouw. We zitten nu weer in de Nieuwlanden en hier kun je heel fraai langs de hoogspanningsleiding de as van de voormalige Middelzee in kijken. Kenmerkend is de grote leegte met zijn geringe bebouwing, die omzoomd wordt door het lommer van terpdorpen langs de oude Middelzeedijken, die te herkennen zijn aan de iepenbeplanting. Na de zuidelijke rondweg naderen we Leeuwarden en rijden we door industrieterreinen die niet bepaald uitblinken in architectonische en stedenbouwkundige schoonheid. Opslag van zwaar vervuild materiaal ligt op een terrein net over het Van Harinxmakanaal. De zuidelijke insteekhaven, de Zwettehaven, een enigszins ‘shabby’ uithoek van de stad, mag zich gemiddeld eens in de zes à zeven jaar als startpunt van de Elfstedentocht verheugen in een enorme belangstelling.

Literatuur

1 Schroor, M., De wereld van het Friese landschap. Wolters-Noordhoff, Groningen, 1993.
2 Bijkerk L., ‘Honderd jaar Leeuwarden-Stavoren’. Op de rails, 1985-11 en 1986-3.
3 Uyl, B. den, Vreemde verschijnselen. Querido, Amsterdam, 1978.

Trefwoorden