Geke Faber is sinds augustus 1998 staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Van 1990 tot 1998 was zij burgemeester van Zeewolde. Zij bekleedde diverse bestuursfuncties, onder andere in het bestuur van de Partij van de Arbeid en was van 1978 tot 1991 lid van Provinciale Staten van Friesland. Het zwaartepunt in haar portefeuilles ligt bij Natuurbeheer en Visserij.

Het Nederlandse platteland is sterk in verandering. Dat heeft gevolgen voor de ruimtelijke inrichting. De nota Vitaal Platteland, die tot vorig jaar op uw ministerie in voorbereiding was, behelsde een algemene visie om op deze veranderingen in te spelen. Vitaal Platteland heeft nooit het daglicht gezien. Is de visieontwikkeling ook van tafel?
‘De ministerswisseling die het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden op LNV is aanleiding geweest om andere accenten te zetten. De minister werkt momenteel aan een Landbouwvisie 2010. De landbouw is nog steeds de grootste gebruiker van het platteland. Voordat we een visie op het platteland als geheel ontwikkelen, willen we een visie op de toekomst van de landbouw hebben geformuleerd.’

Rijkslandschapsarchitect

‘Op het gebied van natuur en landschap zijn we bezig het bestaande beleid te stroomlijnen. Dat is hard nodig. Doelstellingen, middelen en instrumenten zijn te veel versnipperd. Er zijn momenteel zeshonderd pagina’s beleidsnota over landschap. Ik denk eigenlijk niet dat iemand die allemaal gelezen heeft. Daarom wordt nu gewerkt aan een nieuwe nota Natuur, Bos en Landschap in de eenentwintigste eeuw. Deze nota integreert de uitgangspunten van de Bosnota, nota’s over het landschap en over biodiversiteit. Landschappelijke kwaliteit zal een vast uitgangspunt worden in het toekomstige beleid. We zouden in Nederland eigenlijk niet alleen een rijksbouwmeester moeten hebben, maar ook een rijkslandschapsarchitect.’

In 1999 verscheen de nota Belvedere. De nota behandelt de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. In de nota bevindt zich een overzichtskaart van Nederlandse gebieden met grote cultuurhistorische waarde. Hier en daar vallen deze gebieden samen met de Ecologische Hoofdstructuur. Hoe wilt u omgaan met deze gebieden?
‘Mede dankzij Belvedere zijn we ons ervan bewust dat cultuurhistorische aspecten altijd een rol moeten spelen in het ruimtelijk beleid. Of het nu gaat om stedenbouw, architectuur, natuurontwikkeling, landbouw of economie. Maar soms moet je ook keuzen maken. We moeten van cultuurhistorische waarden geen heilige huisjes maken. Op plaatsen waar de Ecologische Hoofdstructuur samenvalt met gebieden met grote cultuurhistorische waarden moet je heel doordacht te werk gaan. Een voorbeeld van hoe je dat aan kunt pakken vind ik het Hunzeproject. Het gekanaliseerde riviertje gaat weer meanderen en zal gedeeltelijk zijn historische loop terugkrijgen. Tegelijkertijd wordt door die meandering de biodiversiteit en de boezemfunctie van de rivier vergroot.’

Bouwen in het buitengebied

Een van de ‘heilige huisjes’ in het Noorden is het bouwen in het buitengebied. Om de positie van de steden en het open landschap te beschermen wordt dit beperkt toegestaan. Wat is uw visie hierop?
‘In het algemeen vind ik dat de scheiding tussen stad en land behouden moet blijven. Verstedelijking moet plaatsvinden rond en in bestaande kernen. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar, zoals de Blauwe Stad bij Winschoten. Daar wordt een akkerbouwgebied getransformeerd tot een merengebied. De Blauwe Stad combineert natuurontwikkeling met woningbouw en nieuwe mogelijkheden voor het toerisme. Dat zal de economie van de regio een impuls geven. Als je bouwen in het buitengebied kost wat kost zou verbieden, zouden dergelijke ontwikkelingen niet mogelijk zijn. Dat gaat mij te ver.’

In hoeverre kunnen we Belvedere opvatten als een breuk met eerder LNV-beleid, bijvoorbeeld met de Visie Stadslandschappen?
‘Belvedere is geen breuk. De nota bouwt voort op eerder beleid. Ook de Visie Stadslandschappen was gericht op de kwaliteit van het landschap, maar kende een andere benadering. Stadslandschappen heeft gewezen op het belang van relaties tussen stad en land. De stad is geen geïsoleerd fenomeen, maar ligt in een groene, landelijke omgeving. Enkele jaren geleden was het nodig om daar aandacht aan te besteden. Stadslandschappen was een reactie op het gegeven dat stad en land te veel als losse entiteiten gezien werden. In de VINEX werd vooral gehamerd op het belang van de compacte stad en werd restrictief omgegaan met het bouwen in het landelijk gebied. Maar het was alsof het denken over de stad ophield bij de stadsrand. De stad lag als het ware met de rug naar het platteland. Maar de stedeling wil op zijn tijd ook naar buiten. Dan moet je er dus voor zorgen dat het platteland vanuit de stad goed benaderbaar is.’

Noordwolde, een lelijk dorp

Ziet u voor uw beleid aanknopingspunten in de filosofie van de dorpslandschappen?
‘Ik voel me aangesproken door de aandacht die dorpslandschappen vraagt voor de kwaliteit en geschiedenis van ons landschap. Dat sluit aan bij wat wij willen. De Visie Stadslandschappen besteedde aandacht aan de relatie tussen stad en platteland. Het is goed om nu meer aandacht te geven aan het landschap. Zulke dingen hangen soms in de lucht. Ook in het dorp waar ik zelf woon, Noordwolde in Friesland, is het actueel. Eigenlijk is Noordwolde een lelijk dorp geworden. Vroeger werd het dorpslandschap bepaald door een vaart en een brug. Maar de vaart is gedempt en daardoor zijn de schaal en verhoudingen verstierd. Het gemeentebestuur vindt dat ook en is bezig er iets aan te doen. Noordwolde heeft veel kwaliteiten. Het is er veilig, schoon, rustig en de sfeer is goed. Maar dat is niet voldoende. Je trekt er bijvoorbeeld geen toeristen mee.’

De bevolking van platteland heeft veel kennis van de omgeving en is vaak bereid om mee te praten over de toekomst van hun gebied. Initiatieven als het Hunzeproject maken gebruik van deze expertise en steken veel energie in het betrekken van de bevolking. Wat is uw visie op de rol van de bevolking bij de ontwikkeling van nieuwe plannen?
‘Gebruik maken van de expertise van de lokale bevolking is een goed en modern bestuurlijk uitgangspunt. Dit is een van de redenen waarom het rijk steeds meer probeert om gebiedsgericht te werken. Het rijk stelt de randvoorwaarden en de provincies en gemeenten vertalen deze naar concrete projecten. De nota Belvedere is hiervan een goed voorbeeld. In Belvedere staat een visie, we hebben gebieden aangewezen en er is budget. Alle voorwaarden zijn geschapen voor de lokale overheden om toe te happen. Lokale overheden kennen het gebied beter dan het rijk. Zij zijn ook beter in staat om de bevolking te betrekken.’