Wim Boetze is landschapsarchitect bij de Dienst Landelijk Gebied, een technische organisatie voor de ontwikkeling en inrichting van het platteland. De dienst is onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en treedt op als beleidsadviseur en planbureau voor plattelandsbeleid, herinrichtingen en beheer van het buitengebied. In de jaren zeventig en tachtig is Boetze bij Rijkswaterstaat de ontwerper geweest van onder meer de A28 en de A7. Zijn laatste uitgevoerde ontwerp is het uitloopgebied Oosterhaar bij Haren.

‘Iedere plek heeft zijn eigen dynamiek, zijn eigen kiemkracht. Als ontwerper moet je er achter komen waar die kiemkracht zit, welke vorm die heeft aangenomen en welke vormen die in een creatief proces nog meer kan aannemen. Ontwerpen is grotendeels speuren naar dynamiek en deze vervolgens in kaart brengen door goed waar te nemen. Pas daarna spreek je je gevoel voor stijl aan en ga je echt ontwerpen. Een ontwerp moet natuurlijk aandoen, en dat doet het als het een raak antwoord is op de dynamiek van een plek. Dat wat echt leeft. Soms, als het stil is, moet je erachter komen wat er onderhuids in bijvoorbeeld een dorp leeft. Dan moet je soms wat turbulentie veroorzaken, zodat mensen wakker worden.’
‘In de ecologie is dynamiek gekoppeld aan de natuur: bodem, water en klimaat. Maar als ontwerper ben ik daarnaast geïnteresseerd in maatschappelijke dynamiek. Vaak wordt die alleen in kwantitatieve termen uitgedrukt. Er wordt gekeken naar de distributie van voorzieningen, de rangorde in het stratenplan of hoe dik de buizen van de riolering moeten zijn, en dan houdt het op. Ik ben meer geïnteresseerd in kwalitatieve dynamiek, in gebruiksveranderingen, in identiteit en beleving van het landschap en de dorpen.’

Decor

‘Identiteit wordt veel te vaak gekoppeld aan het beeld. Er wordt dan gezegd dat het stelsel van kanalen en dijken de identiteit van de Veenkoloniën is. Maar dat levert weinig op. Ik vind dat identiteit verder gaat. Je moet het begrip doortrekken naar de cultuur van de dorpen, naar het karakter van een gemeenschap. Het landschap is een weergave van cultureel gedrag. De culturele identiteit levert weer nieuwe beelden op. Want vernieuwing is nodig, anders krijg je alleen maar decorbouw. Zo ongeveer wat de Bond Heemschut wil. Dat doet me altijd denken aan die grap van Wim Kan over een toneelstuk: ‘Het decor was prachtig, alleen jammer dat de spelers er steeds voor gingen staan.’ Het decor volgt op het verhaal, niet andersom. Een voorbeeld is de omgang met de terpen. In de jaren twintig en dertig zijn veel terpen deels afgegraven. De vruchtbare terpaarde werd verkocht. Bij die ontgronding werden er happen uit zo’n terp genomen. Zo zijn er steilranden ontstaan met op de plaats van de afgraving natte graslandjes waar in de winter het hele dorp naar hartelust op schaatst. Sommige puristen willen die happen weer opvullen. Terwijl ze juist zo’n goed tijdsbeeld geven van de exploitatie van het landschap. Nog afgezien van het plezier dat je kunt beleven aan zo’n ‘aantasting’. De behouders onder ons en de behouder in ieder van ons willen momenten vasthouden. Het enige wat je vasthoudt is beeld en illusie. Het spel wordt allang ergens anders gespeeld. Natuurlijk moet je het behoudsverlangen serieus nemen. Behoud van decorum is belangrijk, het amuseert. Net als de gouden koets. Terp- en brinkdorpen worden steeds meer pretdorpen. Sfeervol eten in een oude omgeving. Een gezellige herbestemming van een oud beeld. Maar als landschapsarchitect heb je altijd met de historische gelaagdheid van het beeld te maken. Je werkt met stadia en op de lange termijn. Een ontwerp is soms pas honderd jaar na de uitvoering volwassen.’

Revolutie in het denken: de EHS

‘Het buitengebied heeft de afgelopen eeuwen vrijwel geheel in het teken gestaan van de landbouw. Dat betekende een sterk bedrijfsmatige exploitatie van het land. De landbouw bepaalde de contouren van het land. Vooral sinds 1900 is het nutsgebruik van het land tot ongekende hoogte gestegen. Er is geen vierkante meter waar geen boekhouding aan ten grondslag ligt. Met de ecologische hoofdstructuur wordt het rendementsdenken in één klap losgelaten. Dat is een revolutie in het denken over het landschap. Want natuur is nooit eerder in de geschiedenis onderwerp van planning geweest. Zo wordt natuur weer cultuur.’

Eo Wijersprijsvraag

‘De Eo Wijersprijsvraag is een tegenhanger van ‘RegioVisie Groningen-Assen 2030. RegioVisie is een consensusplan, de uitkomst van onderhandelingen tussen gemeenten over de grootte en locatie van woningbouwcontingenten. De Eo Wijersprijsvraag staat voor het tegendeel: de fantasie en het futurisme. Ik vind het belangrijk dat zulke experimenten plaatsvinden, vooral omdat ze de dynamiek van het landschapsgebruik benutten en stimuleren. De dorpen zijn hierin de belangrijkste kristallen. Je moet de krachten die in een dorp leven serieus nemen, en dan ligt de uitdaging in een goede architectuur van het landschap.’

Provinciaal Omgevingsplan Groningen

‘In het Provinciaal Omgevingsplan voor Groningen mis ik dat. Het plan is nogal defensief. Er wordt erg gedacht vanuit het beeld. Het is een mooie kleurenplaat, die aangeeft waar iets en waar niets mag. Ik vind dat te grof. Op die manier doe je geen recht aan de veelheid en de fijnheid van de initiatieven in de dorpen. Het mist nuance, en het is veel te dirigistisch.’
‘De mogelijkheid tot ontwikkeling op historisch waardevolle plekken is onvoldoende. Het beleid sluit te veel uit. Kansen kunnen niet worden benut daar waar ze uitstekend genomen zouden kunnen worden met behoud van bestaande waarden. De overheid heeft de neiging om alles te fixeren en doet dat veel te grof. Zo komen de haarwortels van een dynamisch systeem, het landschap en zijn bewoners, droog te staan. In veel dorpen mag slechts bij hoge uitzondering worden gebouwd, tenzij de architectuur verwijst naar het verleden. Een automonteur in een Gronings dorp vroeg onlangs een vergunning aan voor de bouw van een kleine loods met camouflerende beplanting. De vergunning werd niet verleend. Die werd wel verleend toen hij direct daarna toestemming vroeg voor de bouw van een schaapskooi. In veel beleid wordt uitgegaan van een statisch beeld van het landschap. Nogal onverstandig, want niets is zo dynamisch als landschap.’

Ondernemers in Garsthuizen

‘Neem nu Garsthuizen. Een mooi dorp aan de Eemshavenweg. Voor de passant vrijwel verborgen, herbergt het dorp elf bloeiende kleine ondernemingen. Onder andere een fabriekje voor ligfietsen, een installatiebedrijf, een schildersbedrijf, een atelier voor tandtechniek en een praktijk voor psychotherapie. Een dorp dat leeft en rijk is aan initiatieven. De werknemers wonen in het dorp en hebben daardoor een sterke band met hun werk. De vitaliteit van het dorpsleven wordt voor een groot deel bepaald door het ondernemerschap. Het dorp is vrijwel selfsupporting. Speeltuin, dorpshuis, aanplant, het wordt allemaal door de bewoners en de bedrijven onderhouden. Vorig jaar vroegen de ondernemers als cošperatie vergunning aan voor de aanleg van een klein bedrijventerrein tussen het dorp en de Eemshavenweg. De gemeente ziet de ondernemers liever verhuizen naar Middelstum en aarzelt een besluit te nemen. Ze wacht nu eerst het nieuwe provinciale beleid af. Je haalt nogal wat overhoop als je die bedrijvigheid uit de dorpsgemeenschap haalt. Dat bedrijventerrein is zonder aantasting van historische en natuurwaarden uitstekend in het landschap te situeren. Je houdt de ondernemingszin in het dorp. En je vrijwaart het dorp van zwaar transport. Overal in het landschap krijgen de agrarische ondernemers toestemming om kolossale schuren en stallen te bouwen. Waarom dan moeilijk doen over een goed opgezet en landschapsvriendelijk uitbreidingsvoorstel van een aantal dorpsondernemers? Je zou voor elk initiatief een profiel moeten maken. Hoe vertakt het zich in een gemeenschap? Sommige dingen kun je transplanteren, andere niet. Dan wordt het een amputatie. Dus zeg ik: maak het je niet te makkelijk. Je moet erachter zien te komen wat er leeft. Zodat je maatwerk kunt leveren, in plaats van kortaf te melden dat het maar weg moet.’

Landschappen redden

‘Vaak zie je dat de angst regeert, de angst voor veranderingen in het landschap. Er zijn veel lelijke landschappen die erg opknappen door verandering. Ik heb het dan over landschappen die versleten zijn door rationalisatie en buitensporige cultuurtechnische ingrepen. Dat gaat alleen al in Groningen en Drenthe om enkele honderdduizenden hectaren. Zulke landschappen knappen enorm op door mooie dorpsuitbreidingen en de bouw van nieuwe dorpen met veel groen. Ik zou samen met collega’s voor de noordelijke provincies een atlas willen maken met daarin de landschappen die nog gered kunnen worden door woningbouw, bosaanleg, recreatie en gezond ondernemerschap. De Ecologische Hoofdstructuur hebben we al geregeld.’

Confrontatiemodel

‘De overheid moet openstaan voor het debat. Op discussiebijeenkomsten zijn er altijd wel ambtenaren, maar ze zitten zwijgend in de zaal en ze zijn weg voor je er erg in hebt. Een ambtenaar houdt niet van polemiek, maar wil wel aan de knoppen zitten. Ik ben voor een confrontatiemodel: je moet ontwerpers binnenhalen en die confronteren met ambtenaren. Er moet in het beleid ontvankelijkheid voor de rijkdom aan ideeën en initiatieven uit het buitengebied worden ingebouwd. Verbieden is voor een ambtenaar de makkelijkste manier om zijn beroep uit te oefenen.’