‘Het beleid van de provincie is dat iedere dorpskern naar aard en schaal moet kunnen uitbreiden. Op zich een goed beleid,maar er werd onvoldoende nagedacht over de relatie van de nieuwbouw met het bestaande dorp en het landschap en over kleurstelling en architectuur. Er werd gebouwd, maar de typologie van de woningen en de stedenbouw pasten niet bij het locale karakter. Met ‘Kwaliteit op dorpslocaties’ wilden we aandacht geven aan dit probleem.’
‘De aftrap werd gegeven door publicist Peter Karstkarel. In een prikkelend stuk uitte hij zijn ongenoegen over de slechte kwaliteit van de dorpsuitbreidingen. We verstuurden dat stuk naar de pers. Vervolgens organiseerden we een bijeenkomst voor de pers in de kerk van Britsum. Voor die bijeenkomst nodigden we ook vertegenwoordigers van verenigingen voor dorpsbelangen uit. Met bussen gingen we met zijn allen van het provinciehuis naar Britsum. Onderweg zagen we de effecten van de geslaagde en minder geslaagde dorpsuitbreidingen. Tijdens die dag bleek hoe groot de betrokkenheid bij dit onderwerp was.’
Kleine dorpen
‘We richtten ons op de dorpen met minder dan 1.500 inwoners. Deze groep dorpen is voor ons zeer toegankelijk. Wij hebben specifiek beleid voor deze kernen en het project past binnen die context. Ook subsidiëren we de overkoepelende organisatie van de verenigingen voor dorpsbelangen. Bovendien verwachtten we dat grotere dorpen meer en uitgebreider aandacht zouden besteden aan ruimtelijke kwaliteit. Bovenal hebben de ontwikkelingen in kleine kernen relatief gezien een groter effect op het landschap.’
‘We nodigden voor de persdag geen gemeentebesturen uit,hoewel ik dat achteraf wel gedaan zou hebben. In de loop van het project bleek dat men zich buitenspel gezet voelde. We hebben veel moeten doen om dat misverstand recht te zetten. Op de persdag hebben we aangekondigd dat we een prijsvraag zouden uitschrijven voor de kleine dorpen. Doel van de prijsvraag was de dorpsbewoners te betrekken bij de discussie over ruimtelijke kwaliteit. Het verbeteren van het aanzien van het eigen dorp stond centraal. We hoopten dit te kunnen betrekken in onze discussie met de gemeenten over nieuwbouw en verbetering van het bestaande dorp. We verwachtten geen uitgewerkte plannen,maar ideeën en de bereidheid constructief mee te denken. We benaderden alle 347 verenigingen voor dorpsbelangen om mee te doen.’
Deskundigen van buiten geven hun mening
‘Na de persdag vervolgden we ons publiciteitsoffensief. Hoogtepunt hierin waren drie dagen met landschaps- en architectuurdeskundigen van buiten de provincie: architect Willem Jan Neutelings,landschapsarchitect Adriaan Geuze en de architecten Felix Claus en Kees Kaan. We nodigden met opzet mensen uit die de provincie niet zo goed kenden. We wilden onbevangen visies horen. Ook de pers was erbij. In een bus bezochten we verschillende landschappen in Friesland. We kwamen door veen-,zand- en zeekleigebied en we zagen allerlei soorten dorpen en landschappen: lintdorpen, bos, meren en terpdorpen. Peter Karstkarel leidde de dag. Hij verschafte achtergrondinformatie over het landschap en de dorpen en liet de deskundigen aan het woord. Opvallend was dat ze in eerste instantie onze mening niet deelden dat er sprake was van een probleem: ze reageerden nogal lauw. Pas in de loop van de ochtend werd de omvang van het probleem voor iedereen duidelijk. De Leeuwarder Courant,het Friesch Dagblad en de omroep Friesland besteedden in deze weken veel aandacht aan het onderwerp. Daardoor begon het project in de provincie te leven.’
‘Opvallend was dat niet alle deskundigen zich ergerden aan de witte bakstenen. Ze vonden allen de massaliteit,het tempo waarin de ontwikkelingen plaatsvinden en de eenvormigheid storend. En ze vonden unaniem dat het ontbrak aan stedenbouwkundige vormgeving van de nieuwe dorpsranden. Adriaan Geuze vond dat je het ingetogen moest aanpakken. Hij vond dat je op zoek moest gaan naar wat hij noemde ‘de duurzame kwaliteit van het pretentieloze’. Als de structuur van je uitbreiding goed is kunnen ook cataloguswoningen niet veel schade aanrichten. Claus en Kaan benadrukten dat gemeenten hoge eisen moeten stellen aan projectontwikkelaars en stedenbouwkundige plannen. Zij vonden dat gemeenten zich moeten realiseren welke waarde zij hechten aan elementen in het bestaande dorp en in de nieuwbouw. Neutelings noemde de dorpsuitbreidingen van een klassenloze middenkwaliteit. Ook hij verwachtte veel van goed opdrachtgeverschap van de gemeenten.’
Prijsvraag
‘In totaal meldden zich 39 dorpen aan voor de prijsvraag. Met de verenigingen voor dorpsbelangen zijn we op excursie gegaan naar drie dorpen waar de locale bevolking zich heel actief bezighoudt met de ruimtelijke kwaliteit: Oosterlittens,Elahuizen en Âldtsjerk. Uiteindelijk hebben 27 dorpen iets ingezonden. We hebben niet gevraagd om uitgewerkte plannen,maar om ideeën en randvoorwaarden te formuleren. Het maken van uitgewerkte plannen is een taak van de gemeente. In het kader van de prijsvraag stelden we een boekje samen met de belangrijkste opmerkingen van de deskundigen: ‘Kwaliteit vanuit de kern’. Het bood de dorpen handvatten bij de uitwerking van de prijsvraag. In deze fase informeerden we ook de gemeenten uitgebreider.’
‘De dorpen kregen vier maanden om aan hun inzendingen voor de prijsvraag te werken. Vijf dorpen hebben een prijs van 10.000 gulden gewonnen. Gerkesklooster-Stroobos,Mûnein-Roodkerk,St.Jacobiparochie, Warns en Wijnaldum. De dorpsgemeenschap moest het initiatief zelf, eventueel samen met externe deskundigen,voortzetten. Dat gaat vooralsnog redelijk. In Wijnaldum wordt bijvoorbeeld een deel van de plannen voor de groenstructuur in de dorpskern gerealiseerd. De gemeente Warns is in gesprek met het Ministerie van LNV over subsidie voor een wandelroute tussen de dorpskernen.’
Verwachtingen
‘De provincie Friesland heeft naar aanleiding van dit project eind 1998 een notitie over omgevingskwaliteit geschreven. De notitie verkent op welke manier de provincie de kwaliteit van de omgeving kan beïnvloeden. Dat kan gebeuren door het toetsen van bestemmingsplannen,maar dan ben je achteraf aan het bijsturen. Je kunt ook een actievere en meer stimulerende rol spelen door het geven van subsidies of door de samenwerking met bijvoorbeeld de welstandscommissie te intensiveren. We zijn gestart met ons project zonder de antwoorden op onze vragen te weten. We hebben als provincie dan ook veel geleerd van het project. We hebben nu wel een bepaald verwachtingspatroon geschapen. Men rekent erop dat de provincie meer energie zal steken in landschapsbeheer.’