Het doel van het project Drentécole is de verbetering van de identiteit van het landschap en de leefomgeving in Drenthe. Drentécole doet dit door het mobiliseren van locale kennis. Met en vanuit dorpsgemeenschappen zijn dankzij Drentécole projecten ontwikkeld ter verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de leefomgeving. Drentécole staat voor Drenthe,ecologie en het Franse école. Vanaf 1994 heeft het project ruim twee jaar gedraaid in Tynaarlo,Anderen en de streek rond Amen en Ekehaar. Het idee voor het project bestond al enige tijd,toen het in 1994 in aanmerking kwam voor een subsidie van de ministeries van LNV en VROM. Ook de Brede Overleggroep Kleine Dorpen (BOKD),de vereniging van Drentse Boermarken,de provincie Drenthe en de gemeenten Vries,Rolde en Anloo leverden een bijdrage.We praten over Drentécole met Lon Schöne en William Prinsen. Schöne is landschapsarchitect en heeft de drie dorpen tijdens het project begeleid. Prinsen is plaatsvervangend directeur van de BOKD. Een gesprek over het benutten van de verborgen kennis van het dorp.

‘Dorpen moeten zelf opkomen voor de verbetering van de leefomgeving en het landschap,’ betoogt Prinsen. ‘Men hoeft niet alle veranderingen passief over zich heen te laten komen. Het doel van Drentécole is dorpen daarvan te overtuigen. Ook wil Drentécole besturen van gemeenten en provincies duidelijk maken dat je gebruik kunt en moet maken van de kennis van de mensen over hun dorp. Drentécole is een uitnodiging voor interactieve beleidsvorming. We wisten al heel lang dat er veel goede ideeën en wensen voor de eigen leefomgeving in de dorpen leefden. Maar op een of andere manier ontbeerde men de know-how om die te realiseren. Drentécole heeft drie dorpen geprobeerd te trainen op een manier van werken die het mogelijk maakt om de bestaande know-how beter te benutten.’

Bomen op de brink

Toen in 1994 de subsidie van de ministeries was binnengesleept werd Lon Schöne aangesteld om Drentécole gedurende twee jaar te begeleiden. Schöne had in haar werk als landschapsarchitect voor het Staringcentrum in Wageningen veel te maken gehad met de beleving van de leefomgeving. Toen zij met haar werk begon waren de drie dorpen al geselecteerd,maar waren er nog geen projecten. Schöne: ‘Twee jaar lang werkte ik anderhalve dag per week aan Drentécole. Ik ging eerst fietsen om de dorpen te leren kennen. Ik wilde een beeld krijgen van de sterke kanten van het landschap en de leefomgeving,maar ook van wat zou kunnen worden verbeterd. Daarin kun je je trouwens aardig vergissen. Zo stoorde ik me in Anderen aan het feit dat de bomen op de Brink zo ver uit elkaar stonden. Maar later bleek dat dit opzettelijk zo was gedaan. Zo had tijdens de kermis de zweefmolen voldoende ruimte. De zogenaamd verkeerde plaatsing van de bomen kreeg ineens betekenis,en zo een eigen schoonheid.’

Paddenpoel

‘Op een eerste informatieavond peilden we de belangstelling voor het project. Er werden werkgroepen samengesteld met leden van Dorpsbelangen en de boermarke. We nodigden de bewoners uit om over hun dorp na te denken. Na de informatieavonden had ik om de drie tot vier weken overleg met Dorpsbelangen en de boermarke. De werkgroepen verzamelden de ideeën en wensen die in het dorp leefden. In het veld bekeken we of het mogelijk was de ideeën te realiseren. De Drentse bevolking is zeer begaan met het wel en wee van het dorp. Doordat locale organisaties erbij waren betrokken was het veel eenvoudiger om dingen voor elkaar te krijgen. Op een gegeven moment was ik bijvoorbeeld in Tynaarlo met leden van de boermarke op zoek naar een plaats om een paddenpoel aan te leggen,een vorm van biotoopverbetering. De mensen van de boermarke konden me precies vertellen bij welke boer het zin zou hebben om hiervoor toestemming te vragen en bij welke niet. Dat was met alleen een plankaart een stuk ingewikkelder geworden. In het algemeen vond ik het trouwens verrassend,dat boeren land ter beschikking stellen voor dit soort projecten.’

‘Er was in principe redelijk veel geld om projecten te honoreren,maar ik heb ook nee moeten verkopen. Voor nieuw meubilair voor de sportkantine of de aanleg van een tennisbaan was geen geld. De subsidies waren bedoeld voor het landschap. Andere projecten waren te ingewikkeld of te duur. Het duurde enige tijd voordat de eerste wensen op tafel kwamen. De verenigingen hadden tijd nodig om het project intern te bespreken en hun achterban te informeren. Je komt tot de ontdekking dat er geen standaardmanier is om een dorp te benaderen. In ieder dorp liggen de verhoudingen anders. In alle dorpen heerste in eerste instantie enige terughoudendheid,maar overal was op een gegeven moment het ijs gebroken.’

Vier-markenpunt

Een van de projecten die Schöne begeleidde,was de markering van het vier-markenpunt in Anderen. Volgens Schöne kan je aan dit project goed zien dat Drentécole effect heeft gehad: ‘We hebben het hier over een driehoekig lapje grond op de grens van vier boermarken. Het was overgebleven na de ruilverkaveling. Op de eerste vergadering met het dorp opperde ik dat we dat punt zouden kunnen markeren met monumentale bomen. Daar werd nogal sceptisch tegenaan gekeken. “Het dorp is toch al mooi”, zei men,en ook “als die bomen eenmaal groot zijn,zijn we er zelf niet meer”. Maar toen we in Anderen op een gegeven moment een snoei- en boomplantproject gingen uitvoeren kwam men uit zichzelf op het idee terug. En het is gerealiseerd. Het punt is nu gemarkeerd met vier rode beuken. Die vormen vier denkbeeldige lijnen met vier beuken die op openbaar gebied aan de randen van de vier dorpen zijn geplant. We hebben bewust voor beuken gekozen,want de streekeigen eik valt veel minder op. Omdat de beuk niet streekeigen is,is ons project nog niet volledig gerealiseerd. Eén van de beoogde plaatsen om een beuk te planten is een eiken houtwal. Staatsbosbeheer vindt een rode beuk daarop niet verantwoord. Het is kortzichtig dat men zo een serieuze en vernieuwende cultuuruiting blokkeert,maar vanuit de ééndimensionale manier van redeneren van Staatsbosbeheer valt er geen speld tussen te krijgen.’

Permanent investeren

William Prinsen is van mening dat Drentécole het meeste succes heeft gehad in Tynaarlo. ‘Daar gaf ons project precies de impuls die nodig was voor duurzame betrokkenheid van de bevolking bij het eigen dorp. In Tynaarlo kunnen ze verder. Dorpsbelangen in Tynaarlo was al een krachtige organisatie,maar door Drentécole en de samenwerking met de plaatselijke boermarke heeft het dorp en met name het kader van Dorpsbelangen en Boermarke een leerproces kunnen doormaken. In Anderen is de werkwijze van Drentécole iets ingezakt. In Anderen/Ekehaar daarentegen zijn Dorpsbelangen en de Boermarke druk bezig met het opstellen van een omgevingsplan. In het algemeen is onze conclusie dat er actieve ondersteuning van dorpen nodig is. Na enige jaren training kunnen sommige dorpen zelfstandig initiatieven ontwikkelen. Maar veel mensen ontbreekt het kennis en tijd. Als je echt effect wilt zien van project als Drentécole moet je lang,misschien wel permanent investeren. We hebben weliswaar een prijs gekregen van de landelijke vereniging voor opbouwwerk voor de vormgeving en tekst van onze brochure over Drentécole,maar het is gebleken dat alleen een mooi boekje niet genoeg is.’

Trefwoorden