In afwachting van de terugkeer van de otter in Nederland, is de waterspitsmuis een belangrijke indicator van de kwaliteit van ons water. Maar het dier is om meerdere redenen het bestuderen waard.

Spitsmuizen zijn klein, net als muizen, maar verder totaal anders. Al was het maar omdat het roofdiertjes zijn. Dat is goed te zien aan hun gebitje: alles in het klein, maar scherpe tandjes en duidelijke hoektanden: een typisch roofdiergebit. De waterspitsmuis eet allerlei insecten, maar ook kleine visjes. Hij vangt zijn voedsel aan de waterkant, maar ook duikend onder water. Hiervoor heeft hij helder water nodig om zijn prooi te kunnen zien; en schoon water, waarin allerlei kleine organismen voorkomen.

Net als alle spitsmuizen heeft de waterspitsmuis een druk en kort leven. Voor het grootste deel daarvan is hij bezig met voedsel zoeken. Waterspitsmuizen eten per dag minstens hun lichaamsgewicht. Het zijn eenlingen, maar territoria overlappen elkaar en in het voorjaar zijn ze wat socialer. Van mei tot september worden twee tot drie keer per jaar drie tot acht jongen geboren. De jongen zwermen, als ze op eigen benen kunnen staan, uit en kunnen dan vrij ver van het water worden aangetroffen. De maximale levensduur bedraagt negentien maanden.

Waterspitsmuizen krijg je zelden te zien, al kun je het treffen als je rustig aan de waterkant zit. En soms kun je ze horen; ze schijnen vrij luidruchtig te zijn. Het handboek Zoogdieren van West-Europa vermeldt ‘fluitende kreten, trillers, schril krijsende en sissende geluiden’.
De kennis over hun leefgebied halen we vooral uit braakballen van uilen: zo wordt het kleine roofdier weer door het grote gepakt. Meer in detail kennen we hun biotoopvoorkeur door de activiteiten van vrijwilligers, vooral van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming die vangen met zogenoemde ‘levend-vallen’. Dan kan je het diertje van dichtbij zien.

Hoe ziet een waterspitsmuis eruit? Typerend voor alle spitsmuizen is de spitse snuit. Daarbij heeft hij nog wat aanpassingen aan het waterleven: een beetje afgeplatte staart met een rij stijve haren voor het sturen en ook stijve haren aan de tenen voor het peddelen.

In de zandgebieden komen ze voor op de oevers van beken. In Drenthe bij de Drentsche A, de Hunze en de Reest. In het laagveen bereiken ze de hoogste dichtheden. In Groningen lijkt vooral de benedenloop van de Drentsche A zeer geschikt. In Friesland, waar het meest uitgebreid braakballen zijn onderzocht, zijn de dichtheden in het lage midden met zijn meren verrassend hoog. Schedeltjes zijn ook gevonden in braakballen uit het noordelijk kleigebied, maar in veel lagere percentages. In de Atlas van de Nederlandse zoogdieren geeft Vincent van Laar een interessante verklaring voor de voorkeur voor laagveen en beken in het zandgebied: ze zouden vooral daar voorkomen waar grondwater opwelt, waardoor in de winter niet al het water dichtvriest.
De verspreiding in Friesland wordt geïnventariseerd door de Kerkuilenwerkgroep Friesland.

Nadere informatie: Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Oude Kraan 8, 6811 LJ Arnhem.

Waterspitsmuis:

– Grote, donkere spitsmuis
– Lengte kop-romp: 70-105 mm
– Lengte staart: 45-77 mm
– Kleur vacht: leigrijs tot zwart, buik meestal wit met enkele vlekken
– Voedsel: insecten, wormen, slakken
– Aantal jongen: twee keer per jaar 3 tot 8
– Solitair levend
– Aanpassingen aan zwemmen: stijve haren onderlangs de staart en aan de voor- en achterpoten

Trefwoorden