Stappen door het landschap is een rubriek over bijzondere wandelingen in Noord-Nederland, geschreven en gefotografeerd door landschapsverkenner Edward Houting. De wandelingen voeren u niet langs de obligate plekjes, maar laten u kennismaken met minder bekende locaties en geven beschrijvingen van onvermoede paden en ongebaande wegen. Het start- en eindpunt van de wandelingen zijn bereikbaar met het openbaar vervoer.

’t Is eigenlijk een raar punt waar ’t Pad begint. Dat komt omdat deze route vroeger ooit in Tolbert begon als het Holmerpad en aansloot op ’t Pad. Een deel daarvan bestaat nog, maar het laatste stuk tot de Halbe Wiersemaweg lijkt uitgewist. Volgens ingewijden schijnt er nog steeds recht van overpad te zijn, dat echter niet meer wordt gebruikt. Wat dat betreft kunnen we een voorbeeld nemen aan de Engelsen met hun begrip ‘Public Footpath’. Daar loopt elk jaar een vertegenwoordiger van de vereniging met een notaris de paden af die dreigen te verdwijnen. Zo wordt het recht van overpad notarieel vastgelegd.
Vanaf het station in Groningen is het ruim een half uur met de bus naar Niebert. In de groene weilanden zijn door een grote schildershand onregelmatige vlakken geel aangebracht. Boterbloemen vertegenwoordigen miljoenen zonnetjes. ‘Stopt u ook ergens bij een afgebrand café?’, vraag ik aan de chauffeur. ‘Ik stop er pal voor’, zegt hij. Ik steek de kruising over naar de Halbe Wiersemaweg waar na een paar honderd meter ’t Pad begint. Een tocht langs emotie, voer voor zintuigen en landschappelijke schoonheid.

Pomoloog in hart en nieren

Het begin van dit pad doet even denken aan de koolaspaden van onze voorouders. De verharding blijkt echter, naar ik later verneem, gefreesd asfalt te zijn. Ons pad wordt gedeeltelijk begeleid door water. Pijlkruid in het water, aan de boorden van de sloot gele lis, verdorrend speenkruid en late pinksterbloemen. Al snel bereik ik de boerenplaats van Jan Woltema, pomoloog in hart en nieren. Hij heeft zijn hart verpand aan oude soorten hoogstamvruchtbomen. Appels, peren en pruimen. Op zijn erf staan de bomen in rijen aangeplant, voorzien van labels met de namen. Soorten als Rode Tulpappel, Zoete Ermgaard, Valkappel, Kruidenierspeer, Kievitspeertje, Pondspeer, Kroosjes, Altan en Victoria somt hij moeiteloos op. ‘Mensen kunnen bij mij tot zo’n zeshonderd appelsoorten en honderd perensoorten kopen. Niet allemaal bij mij uit de kwekerij, maar ik kan ze wel bestellen. Uit mijn kwekerij verkoop ik de bomen van november tot april. Alle boompjes zijn hoofdzakelijk op zaailingen geënt.’
Ik vervolg mijn weg op ’t Pad waar Jan Woltema over de breedte van zijn erf vruchtbomen heeft geplant. Regelmatig moet ik waterloopjes oversteken via betonnen bruggetjes en loopplanken.

Iwema Steenhuis

Naast mij zie ik het aardappelloof al boven de grond komen. Overal maken de elzensingels de dienst uit. Zij begrenzen de akkers en de weilanden. Een koude wind blaast hard uit het noorden. De weg komt uit in een buitenwijkje van Niebert. Bordjes geven het vervolg van ’t Pad duidelijk aan. Het lijkt wel of het platteland een patent heeft op plotseling aanslaande honden. Vlak bij het voetbalveld lopen achter een hek wel vijftien hondjes heen en weer. Blaffend als een gek. Ik kom uit op de verharde ree, die naar het Iwema Steenhuis leidt. Uit zwaar hout rijst deze witte stins op; van oorsprong vijftiende-eeuws, maar door allerlei latere verbouwingen is het oude karakter moeilijk te herkennen. Het is vermaard om zijn stinzenflora. In de schuur is het museum Het Steenhuus ondergebracht.
Meidoornhagen begeleiden dit gedeelte van ’t Pad evenals een enkele forse es, waarvan de wortels de weg verhogen. Niemand loopt hier. Een fietsend jongetje zegt ‘hoi’ en verdwijnt weer even snel als hij gekomen is. Tot het Steenhuis loopt ’t Pad door akkers heen; daarna overheersen weilanden waar koeien loom achterom kijken als ik voorbij loop. Linksaf bij de volgende ree kom ik uit bij een houten ‘poort’.

Kleinschaligheid troef

Het weggetje voert mij over de Lange Niebertertocht heen om vervolgens op een besloten plaats uit te komen. Boerenerven lijken bij uitstek altijd rommelig. Tractoren en andere voor mij onduidelijke voertuigen staan kriskras over de ruimte verspreid. Tussen twee boerenschuren is uitzicht op een klaphek dat vanzelf achter je dichtvalt. We lopen nu letterlijk over het gras van een weiland om aan de overkant weer klaphekjes tegen te komen. Een paar schapen, notoire zenuwlijders, slaan graag gelijk op de vlucht. Een knotwilg geeft gastvrij ruimte in zijn stam aan een vlierstruik. Hier is de weg zandig en ongeveer vijftig centimeter breed. In deze meimaand schieten de grassen omhoog. De zuring bloeit volop evenals de weegbree, die wel zestig à zeventig centimeter hoog is. Op pas gemaaid geelgroen grasland ruziën kraaien. De kleinschaligheid is hier troef. Veel singels worden kennelijk behoorlijk onderhouden. In een weide bij Nuis loopt een merrie met haar veulen af en toe in draf met de staart omhoog. Het veulen blijft keurig naast haar lopen.
Dit pad zou ook het Hondenpad kunnen heten. Kleine opdonders tot hese herders bevolken deze streek.
Waar ’t Pad overgaat in de Oude Weg, is de kinderspeelplaats De Speelwereld aangelegd. ‘Wie wil met mij wippen?’, vraagt een kind. ‘Ikke’, schreeuwt er een terug. Tegenover het speelveld zie ik een vrouw in haar tuin tussen aardappels schoffelen. ‘Welke soort is dat?’, vraag ik. ‘Eén soort, het zijn er acht! Het moet een siertuin worden, maar eerst hebben we aardappels gepoot’. ‘Waarom dat?’ vraag ik. ‘De boeren zeggen dat dit de grond goed losmaakt en het voorkomt onkruid in je tuin’.

Coendersborg

Een kwartier later en een verhaal over ouders, pony’s en kinderen rijker loop ik door naar de Coendersborg. Schuin er tegenover aan de doorgaande provinciale weg staat het eeuwenoude kerkje van Nuis. Het boeiende van deze kleinschalige wegen is dat ze zo variëren in verharding en breedte; een stukje zand, een stuk zand met puin, een geasfalteerde weg en dan weer zand. Ook de huizen variëren sterk in grootte en gebruik. Van grote boerenhofstede tot renteniershuisje en landarbeidersonderkomen. De oprijlaan van eiken eindigt voor het hek van de Coendersborg. Op de achtergrond geschreeuw van roeken in de hoge bomen rond deze vervenersborg uit 1813. Links naast de borg bevindt zich museum ’t Rieuw. De wandeling ’t Pad op, de lanen in buigt hier af naar links en gaat vervolgens door het Coendersbos richting Jonkersvaart. Tot hier had ik een vorige keer gewandeld. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar het volgende gedeelte, dat tot in Marum doorloopt. Als ik het laatste huis bij de Coendersborg achter me laat, hoor ik plotseling wéér geblaf. Kwispelblaffend komt een schimmelhondje op me af. Loopt weer terug het erf op. Blijft blaffen. ‘Kom maar’, zeg ik. ‘Kom maar, kom maar. Je bent lief. Het is goed.’ Haast kruipend met de staart tussen de benen, maar steeds kwispelend komt het hondje mij tegemoet. Twee van de trouwste hondenogen die ik ooit zag, kijken naar mij op. Ik steek mijn hand uit. Zij ruikt en wij beschouwen dat als onze apotheose. Lang moet ik nog aan dit hondje denken. Zo veel liefde straalde uit die ogen. Het willen geven en het willen ontvangen.
Peinzend kijk ik in de sloot naast mij en zie ik bloeiende russen en witte waterkers. Naast het pad vergeet-mij-nietjes.
Dit stuk pad heet Oude Weg tot de Nuismertocht.
Het paadje ter breedte van een fietsband slingert zich tussen hoog gras en ereprijs door. Erlangs staan elzen aangeplant, waarvan de stammen door witte ‘uitslag’ aan berken doen denken. Het is hier heel groen; veel erfbomen om de boerderijen heen. Brede kavels geven iets voornaams aan de boerderijen, die in de verte aan de Nieuweweg liggen. Heerlijk geurende bottelrozen staan als heg tussen het pad en een boerderij. Met verbazing kijk ik naar een vijver, die beveiligd is met schrikdraad. Bijzondere eendensoorten zwemmen rondjes in het water. Na de Zuiderhoekseweg begint het Malijkse Pad. Links ligt een soort opslagterrein van allerlei bouwmaterialen.
Bijna zie ik een bordje over het hoofd. Er staan dichtregels van Egge Wieringa op:

’t Achterpad
veur elk ’n aner verhoal
’t Dut je wat
en doarom kommen ze hier al’moal

Malijkse Pad

Dat ‘allemaal’ valt mee; ’t is wel zo aantrekkelijk.
Dan volgt het Malijkse Pad, genoemd naar het voormalige gehucht Malyk. Het is te vinden op de oude stafkaart van 1850, waar naast de eerste ontginningen nog veel veen aanwezig is.
Zowaar een picknickbank komt in zicht. Iets verder wordt de weg versperd door een koppel koeien. Ze staan pal tussen twee klaphekjes. Gewoon doorlopen dus. Koeien zijn in het algemeen rustige beesten, maar wel heel nieuwsgierig. De schonkigheid van de achterwerken valt me nu op. Hoge bomen kondigen de Pierswijk aan, die voor de vervening en/of voor een fabriek is aangelegd. Deze wijk ligt hoger dan de aangrenzende landerijen. Eerst passeer ik een stuk gemaaid weiland met straatlantaarns. Het kan niet missen. Bijna elk klein dorp had vroeger een ijsbaan. Deze is van de IJsvereniging Samenwerking Marum-Nuis.
Het struikgewas wordt dichter. Een ‘laagholtje’ voert over de wijk heen naar een van de mooiste uitzichten over land. Als je een schilderijlijst voor dit landschap houdt, zie je dit: links nog net een met riet gedekte oude schuur. Dan, als coulissen dienende boomgroepen die het perspectief structureren. Hier bloeit de verte letterlijk open met zuring, boterbloemen en vele grassoorten. Koeien liggen als bonte vlekken bruinrood, zwart en wit ver weg in de weilanden. Een hoge Noorse wolkenlucht met doorbrekende zon. Rechts in het kader de aanzet van een boerderij. Kortom: een zeventiende-eeuws tafereel van Jan van Goyen of Philips Koninck. Een poosje blijf ik staan. Om me heen kwetteren spreeuwen om plotseling op te vliegen en tien meter verder weer neer te dalen. Een elzensingel begeleidt het Malijkse Pad tot aan de eerste bebouwing. Bij een slordig grasland verspreiden pony’s een doordringende geur.
En verdomd als het niet waar is! Aan het einde van de route hoor ik één keer een diep ‘Woef’. Boven een door planten omrankt hek zie ik een bruinrode, gladharige hondenkop van ongekend formaat. Type Lyndon B. Johnson.
Het Malijkse Pad eindigt in een nieuwbouwwijk van Marum bij een school genaamd De Springplank. Deze route is door zijn afwisseling een tocht door het leven zelf. En ach, laat die honden maar blaffen.

Met dank aan de heer J. A. Woltema, ’t Pad 25 te Niebert, voor informatie over oude fruitrassen.
De musea Het Steenhuus en ’t Rieuw zijn geopend van 1 mei tot 1 november op do, za en zondagmiddag van 13.30-17.00 uur.
Het is verstandig iets te eten of te drinken mee te nemen, want er is onderweg geen horecagelegenheid.

Literatuur
* G. H. Ligterink, Tussen Hunze en Lauwers. Groningen, 1968.
* Natuurroute Westerkwartier, ’t Pad op, de lanen in. SWW Niekerk, 1997.

Trefwoorden