De Wadloper van de NS vertrekt precies om 8.35 uur van het hoofdstation van Groningen naar Delfzijl. Vlak voor het station Groningen-Noord liggen wat volkstuintjes naast de spoordijk. Verweesd staat boerenkool in een hoekje van een verder lege tuin te wachten op koudere tijden. Veel vijvers en veel kale struiken passeren we voordat we het Van Starkenborghkanaal kruisen. In de Koningslaagte liggen de sloten bedekt met een dun laagje ijs. Alleen schapen zijn nog buiten op het land. Veel achterwerken zijn rood: de ram is geweest. In Sauwerd slaat de trein rechtsaf naar Delfzijl en boemelt door een stuk niemandsland dat de Amerikanen zo mooi ‘in the middle of nowhere’ noemen. Een afgedankte caravan staat ergens tussen dood riet bij een sloot. Godvergeten verlatenheid. Ik ben op weg naar een…
De Wadloper van de NS vertrekt precies om 8.35 uur van het hoofdstation van Groningen naar Delfzijl. Vlak voor het station Groningen-Noord liggen wat volkstuintjes naast de spoordijk. Verweesd staat boerenkool in een hoekje van een verder lege tuin te wachten op koudere tijden. Veel vijvers en veel kale struiken passeren we voordat we het Van Starkenborghkanaal kruisen. In de Koningslaagte liggen de sloten bedekt met een dun laagje ijs. Alleen schapen zijn nog buiten op het land. Veel achterwerken zijn rood: de ram is geweest. In Sauwerd slaat de trein rechtsaf naar Delfzijl en boemelt door een stuk niemandsland dat de Amerikanen zo mooi ‘in the middle of nowhere’ noemen. Een afgedankte caravan staat ergens tussen dood riet bij een sloot. Godvergeten verlatenheid. Ik ben op weg naar een wandeltocht van Loppersum naar Appingedam. Onderweg zal de conversatie met voorbijgangers schaars blijken: ‘Moi’ en ‘Wablief’ verwaaien in de wind.
In Loppersum loop ik richting kerk. ’t Is spekglad. In de bocht van een splitsing van wegen knalt een auto tegen de stoeprand. Bij de kerk verken ik het kerkhof en bekijk dit interessante gebouw. De zon komt net boven de horizon uit en de kloostermoppen gloeien aan. Een gotische natuurstenen omlijsting van een deur in de zuidmuur laat de symbolen zien van Petrus en Paulus, die ook in het gemeentewapen van Loppersum staan. Een sleutel en een zwaard. Bij de voormalige herberg Het Lopster Veerhuis aan het Damsterdiep in Groningen hangt een uithangbord met hetzelfde wapen. Ik zoek mijn weg het dorp uit behoedzaam over gras lopend, indien aanwezig. Drie oude dames met rollators lopen midden op de weg. Na een rijtje opgeknapte arbeidershuisjes wandel ik op een weg die uitkomt bij de spoorlijn. Dit is de Zuider Lopsterweg; een kleiweg met gras begroeid, dus nat. Terwijl ik met mijn fototoestel in de aanslag sta voor een naderende trein richting Delfzijl, hoor ik een vlucht ganzen aankomen. Koersend naar het noordoosten, in de bekende V-vorm. Een eind op weg langs de Zuider Lopsterweg hoor ik midden tussen de akkers een kerkklok tien uur slaan. Op de kaart zie ik dat het de kerkklok van Zeerijp is, meer dan een kilometer naar het noordwesten. Nu begrijp ik wat het betekent dat een bepaald gehucht vroeger ‘onder de klokslag’ van een of ander dorp lag. Dat betekende dat als de klok voortdurend geluid werd alle weerbare mannen uit de omringende gehuchten zich moesten melden; bijvoorbeeld als er brand was, dijken doorbraken of als de vijand voor de deur stond. Helder weemoedig klinkt deze vermoedelijk oude klok. Zo midden in de ruimte van het Groninger land lijk ik omgeven door een verhevigd heden.
Helderheid
Waar je ook kijkt, is helderheid. In één oogopslag zie je kerktorens, huizen, molens en boompartijen tot ver in de omtrek. Mijn kaartbeeld is al weer ouder dan de weg die ik wil gaan. Een deel ervan blijkt zo’n tweehonderd meter naar links verlegd te zijn. Gelukkig kom ik uit bij waar de weg op mijn kaartbeeld belooft uit te komen. De stilte wordt wakker nu. Een kraaiende haan, een automotor die start. Langs het kleine kerkhof van Eenum schuifel ik in de berm naar een drie stenen breed paadje, de IJzerbaan, die naar de wierdekerk leidt. Meters lager ligt de ijsbaan, die zijn naam bijna eer aan doet. Opschriften op grafzerken zijn doorgaans de moeite waard om te lezen. Vaak moralistisch, veel vermanend, zelden geestig. Hier is er een op een steen naast het kerkje. ‘Na lang en rustloos om te zwerven is hier dan de eindpaal van mijn loop! Wat win, wat mis ik met het sterven? Verlies van vrees, bezit van hoop.’ Derk Hendriks Oosterheert, overleden ‘den 5 october 1870 te Eennum’. Het is alsof ik J.C.Bloem lees, maar dan een halve eeuw eerder. Achter het koor van de kerk liggen twee hovelingen gebroederlijk naast elkaar. Op een steen lees ik: ‘Ao 1639 DEN 25 OCTOBRIS IS DEN EDELEN ERENTFESTEN REINT URBENA THO SPYCK ENDE ENUM…’ Verder een mooi gebeeldhouwd wapen met een zwaan en drie lelies. Aan de zuidzijde van deze van oorsprong twaalfde-eeuwse kerk loopt de IJzerbaan weer naar beneden, recht op het armhuis uit 1875 af. Een verstilde boerderij ligt als een kuiken bij de kerkkloek.
Hoogste wierde
Op de Schansweg zie ik twee varkens in een huisweide. Een roze en een zwarte, die hard komen aanrennen als de bewoonster een emmer eten komt brengen. ‘Die zie je niet zoveel meer buiten’, zeg ik tegen de bewoonster. ‘Nee’, zegt ze, ‘dat kun je je alleen als hobby veroorloven!’ Eenumerhoogte is met zijn 5,30 meter de hoogste wierde van het Groninger land. Erbovenop staat een soort piramidevormig bouwsel, dat het uitzicht grondig bederft. Niet alleen dichtbij, maar ook als je er kilometers vandaan bent, valt deze bebouwing als een schril contrast op. De kale klei van de akkers kaatst het zonlicht terug. Door imposante wolkenpartijen breken banen zonlicht. Zo nader ik Leermens, dat al een zeer oud dorp heet te zijn. Groningen is zo langzamerhand wel bekend vanwege zijn unieke bezit van tientallen middeleeuwse kerken. Bij de oudste kun je nog tufsteen tegenkomen, bij de jongere kerken veel kloostermoppen en kleinere formaten baksteen. De vraag rijst al snel hoe inwoners van een dorp van vijf of tien huizen ooit zo’n godshuis hebben kunnen oprichten. Nu hebben de Ommelanden talloze heerden en borgen gekend, waarvan de eigenaren regelmatig geld en goederen schonken om de bouw te kunnen voltooien. Dat wilden ze weten ook natuurlijk. Vandaar dat er op veel kerken windvanen zijn aangebracht in de vorm van het wapen van deze jonkers of, zoals in Oosterwijtwerd, een wapensteen van de Ripperda’s boven de ingangsdeur van de kerk.
Wonen op de wierde
In Leermens wandel ik langs de dorpsuitbreiding naar het dorpshart. De postbode groet mij. Grote glooiende erven geven dit dorp iets voornaams. De kerk is gedeeltelijk van tufsteen gebouwd: de Romaanse bouwstijl. De heer H.G. de Olde van de Stichting Oude Groninger Kerken vertelde mij dat de rechters van Fivelingo bij een grote steen op dit kerkhof werden ingezworen. Reeds in de Frankische tijd wordt Leermens al genoemd als oud koningsgoed. Via de Dieftil langs de Eenumermaar komt het volgende wierdedorp in zicht: Oosterwijtwerd. Ik herinner me dat daar een oud-collega van mij woont en ik klamp de eerste de beste fietser aan die ik tegenkom. Hij hoort mij aan en aan zijn lachende ogen zie ik dat hij hem weet te wonen. ‘Zie je die ronde dakkapel van dat huis? Daar ga je linksaf en dan het derde huis aan je rechterhand. Het staat vlak langs de weg.’ Het blijkt één huis verder te zijn, maar alla. Jan Plat en zijn vrouw zijn thuis en ik krijg de kop koffie waar ik op had gehoopt. Wonen op een wierde. ‘Lekker hoog en droog’, zeg ik zo. Nou, dat valt wat tegen. Zij wonen net op een stuk van de wierde dat niet is afgegraven. Deze kleigrond was te zwaar en het probleem van deze klei is dat hij veel vocht vasthoudt. In de tuin spitten betekent afwachten tot het niet te nat en niet te droog is. Jan wijst mij de ringsloot in de verte aan, die om de voormalige radiaire wierde heenloopt. Veel vruchtbare wierdegrond is commercieel afgegraven en verkocht om als meststof voor arme zandgronden te dienen. Toen de wierden in 1943 beschermd werden, is dit afbraakproces geëindigd.
Vrouwenklooster Rozenkamp
Door koffie en suikerbrood gesterkt, loop ik verder langs weer een armhuis de Krewerderweg op. De wegen kronkelen hier al net zo als de maren. Bij De Klip ga ik rechtsaf de Kloosterweg op, richting Nijenklooster. Op de kaart ligt Wierhuizen, een wierde die geheel is afgegraven, niet ver. Over een boerenweg vol gaten kom ik bij de achterkant van een boerderij uit. Rechts van het erf is een steilrand van ongeveer een meter. Daar was dus de wierde. Interessanter, voor nu althans, is Nijenklooster, waar een onbewoonde wierde ligt met een zoetwaterdobbe. In een artikel ‘Putten en pompen in de stad Groningen’ merkt G. Overdiep op dat rond deze wierde het in 1204 gestichte Premonstratenser vrouwenklooster Rozenkamp lag. Op een begeleidende foto in het artikel zien we twee grote witte zwanen bij de nog niet door riet omzoomde dobbe. Om het inlopen te voorkomen, is de dobbe belegd met gele Friese steentjes. Het klooster is volledig van de aardbodem verdwenen en het zicht op de wierde is van de weg af gedeeltelijk benomen door een grote loopstal. Ik sta in dubio hoe ik deze wierde moet benaderen. Moet ik over dit boerenerf of is er een andere weg? Ik besluit het te vragen aan de bewoners van de boerderij. In een schuur is licht aan en ik betreed het erf. Een bordercollie sluipt op mij af. Ik praat voortdurend tegen hem, ondertussen ‘Volk’ roepend. Na de derde keer komt een jongen van een jaar of achttien te voorschijn. Hij vertelt mij dat de wierde met dobbe weer van een andere boer is, een kilometer verder. ‘Via het pad vóór de volgende boerderij, kunt u er komen’. Ik heb al wat kilometers gelopen dus ik ga niet nog een keer toestemming vragen, alleen om even te kijken. ‘Hoe heet de hond?’ vraag ik. ‘Coco’, krijg ik als antwoord. ‘Kon u zomaar het erf opkomen?’ vraagt de boerenzoon. ‘Ja, ik heb steeds tegen hem gepraat’, zeg ik. De hond volgt parallel op het erf mijn schreden naar de wierde. Ongeveer 2,60 meter hoog is de wierde. Kleiner in omvang dan ik dacht. In het riet dat de dobbe omzoomt, kwetteren wat kleine vogels. De kerk van Krewerd is goed te zien. Dit is toch een bijzondere plaats als je bedenkt dat men hier al zevenhonderd jaar geleden woonde en werkte. Waarom ziet deze dobbe er zo verwaarloosd uit en waarom staat er geen enkele informatie langs de weg die aangeeft dat hier zich ooit een klooster bevond?
Een nuchter landschap
Het weer houdt zich goed. Langs de met essen beplante Kloosterweg nader ik Jukwerd. Weer een kerk op een wierde. Het lijkt eentonig te worden, maar echt elke kerk is anders. In deze woont en werkt een kunstenaar. De ruimte binnen wordt fel verlicht door TL-buizen. De Jukwerderweg volgend kom ik langs een – vermoedelijk – oude steenfabriek. Markant door z’n stevige schoorsteen. Het duurt even voor ik de drukke verkeersweg Groningen-Delfzijl kan oversteken. Via een omweg door een buitenwijkje van Appingedam kom ik bij het station uit. Jongetjes knallen met wat vuurwerk bij een school. Tegemoet fietsende jongetjes vragen mij: ‘Heeft u ook politie gezien?’ Bij het station is niets te krijgen. Ook langs het spoor geen enkel café. Op het perron kijk ik uit over het wijde landschap. Een nuchter landschap. Geen flauwe kul. Een vrije blik verwerft men hier op de mens en zijn werk.
Literatuur T. Hartman en F.C. Kornack, Groningen, Gids voor cultuur en landschap. Bedum, 1994.
Met dank aan Jan Plat en H.G. de Olde voor aanvullende informatie.