Stappen door het landschap is een rubriek over bijzondere wandelingen in Noord-Nederland, geschreven en gefotografeerd door landschapsverkenner Edward Houting. De wandelingen voeren u niet langs de obligate plekjes, maar laten u kennismaken met minder bekende locaties en geven beschrijvingen van onvermoede paden en ongebaande wegen.

De sneltrein van Zwolle naar Emmen stopt in Coevorden. In de bus naar Nieuw-Schoonebeek rijd je al snel over de weg die een paar honderd meter van de grens met Duitsland parallel loopt aan het Schoonebeekerdiep. Voorzover een weg parallel kan lopen aan een ‘meanderend’ grensriviertje. De chauffeur is zo aardig om bij de weg te stoppen die voert naar de Wilmsboe, die ik een aantal jaren geleden al eens bezocht. De weg erheen, die voorheen een soort ‘berkendiekje’ was, is nu geasfalteerd. Op de aangrenzende akkers grommen tractoren, die aan het eggen zijn. Een gevoel van weer even thuis te zijn.

Wilmsboe

Deze Wilmsboe, bestaande uit stal en woongelegenheid en een schuur voor opslag van hooi, behoorde tot een keten van meer dan dertig tot veertig boeën die ooit langs het Schoonebekerdiep stonden. Op de overgang van het hogere akkerland naar de lagere madegronden. Het woord ‘boe’ is verwant met ‘boede’ en ‘bood’ en betekent kleine schuur. Op Texel, het schapeneiland, staan nog tamelijk wat schapenboeten.
Het boe-bedrijf is te vergelijken met het weiden van koeien op de alpenweide in Zwitserland. Maandenlang vertoefde de booheer of veehoeder op deze plek om het jongvee (vaarzen) te weiden. De afstand tussen de boerderij in Schoonebeek en de weidegronden langs het Schoonebekerdiep was te groot om de beesten dagelijks terug te brengen naar de stal. Tot circa 1900 werden hier voornamelijk ossen opgefokt, die zeer geliefd waren vanwege hun vleeskwaliteit. Voor een deel vertoefden de beesten op de aangrenzende weidegrond (de heuving) bij de boe, maar merendeels werden ze geweid op de heide van het hoogveen; ook ’s winters als er sneeuw viel.
Dit gebied werd gerekend tot de bovenveencultuur. Voordat de grote veenontginningen plaatsvonden, vestigden zich hier rond 1800 de zogenoemde boekweitboeren uit het aangrenzende Duitse land. Zij verbouwden boekweit op het hoogveen, dat eerst gebrand werd (de bovenste 2 à 3 cm van het veen) waarna het boekweitzaad gezaaid werd in de as. Zaaien deed men pas begin juni, want boekweit is zeer gevoelig voor nachtvorst. Er waren lucratieve jaren in de boekweitteelt maar als er nachtvorst voorkwam, dan kon de hele oogst van dat jaar verloren gaan. Niet voor niets stond boekweit ook bekend als ‘jammerkoren’. Boekweit bloeit zeer rijk en neveninkomsten verkreeg men met de imkerij. Van deze bedrijfstakken is natuurlijk geen spoor meer over. Wie van de hedendaagse jeugd kent het begrip ‘boekweitengrutten’?

Coniferenland

Ik steek de drukke weg over en loop richting Nieuw-Schoonebeek. Overal bloeien peren- en pruimenbomen: vrolijke bruidsmeisjes die op één been door de bongerd dansen. Bij de kerk linksaf richting Weiteveen. Halfelf, ’t wordt al warm. Rechtlijnigheid is prijs hier: wegen, akkers, sloten. De opstrekkende verkaveling loopt door in het Oosteindsche veen tot Weiteveen, waar de gemeente Emmen begint. Die gemeentegrens is heel goed te zien aan de andere kavelrichting in het Amsterdamsche Veld. Bij de kruising bij Boevenen is aan de rechterkant van de weg nog een onafgegraven stuk hoogveen te zien. Het lijkt een weiland, dat zo’n twee meter hoger ligt dan de weg. We bevinden ons hier in coniferenland. Overal in alle tuinen kom je ze tegen. Geknipt in bollen, geschoren en als hagen. Viooltjes en tulpen staan om de vijftig centimeter in de zwarte aarde.
Weiteveen heeft zowaar een klein winkelcentrum, een RK-kerk en een klooster dat, nu de nonnen inmiddels zijn uitgestorven, asielzoekers herbergt. De zerken van de nonnen kom ik even later tegen op een kleine RK-begraafplaats, die achter een verpleegtehuis ligt. Keurig op rij liggen deze meer dan dertig ‘bruiden-van-Jezus’ te wachten op hun verlosser. Oud zijn de meesten geworden. Sommigen hebben er vijftig tot zestig dienstjaren opzitten. ‘Moet men geloven’, vraagt Marsman zich af, ‘dat wie haar beminden haar eens hervinden en herkennen mogen?’ Het is een van de weinige begraafplaatsen in Nederland die op het veen zijn aangelegd.

Amsterdamsche Veld

Via een door berkenboompjes beschaduwd pad kom ik bij een bankje uit. Er zit een man. Peinzend kijkt hij voor zich uit naar wat eens uitgestrekte hoogvenen waren. We raken aan de praat. ‘Vanaf m’n veertiende heb ik in het veen gewerkt. Totaal 37 jaar. Hier op het Amsterdamsche Veld. In 1995 mocht er geen turfje meer uitgehaald worden, want het moest natuurgebied worden. We werden allemaal ontslagen. 56 ben ik nu, werken hoef ik niet meer van de Sociale Dienst. Ze zeggen dat ik wel genoeg voor de maatschappij heb gedaan.’ ‘Hebt u nog hobbies?’, vraag ik voorzichtig. ‘Ja, postduiven, maar die worden vaak ‘gesnapt’ door roofvogels.’ ‘Ze willen hier weer hoogveen laten terugkomen’, zeg ik. ‘Denkt u dat het proces weer op gang zal komen?’ Hij knijpt zijn ogen even dicht, terwijl hij een sigaret rolt. Dan komt het antwoord: ‘Over tien miljoen jaar, denk ik.’
Van hem hoor ik dat er hier vroeger veel hazen en patrijzen waren. En ’tuutwulpen’. Heel veel adders. ‘Kijk maar uit, want ze liggen ook wel eens op de paden te zonnen.’ Ik wens hem het beste en wandel een kilometer verder waar een bankje staat.
Midden in de oneindigheid eet en drink ik wat. Als een god kijk ik neer op de handel en wandel van twee grote rode mieren. Eén ervan probeert verwoed een takje dat wel zes keer groter is dan zijzelf, mee te nemen. De geluiden van de wind in de paden begeleidende bomen en van talloze kleine zangvogels hebben de overhand. Een citroentje komt langsfladderen.
Dit zandpad komt uiteindelijk uit bij de grens. Bij de eerstvolgende kruising, waar een massief blok natuursteen met boorgaten staat, ga ik linksaf. Ik zie een man in een camouflagepak met soldatenkistjes, een statief en een camera met een kanon van een telelens. Ook gecamoufleerd. Het blijkt een Duitser te zijn ‘op jacht’ naar een vogeltje waarvan ik de Duitse naam niet heb onthouden.

Schaapskooien

Via een brede zandweg met schelpenpad kom ik uit bij een brandtoren, waar twee schaapskooien staan. Voorheen hoedde een Duitse scheper op contractbasis schapen in het veen. Later hoor ik wel ergens een schaap blèren, maar ik heb ze niet gezien. Op dit punt houdt de Verlengde Noordersloot op waarlangs een hoogte is opgeworpen met bovenop voor het uitzicht een bank. Het uitzicht reikt tot aan de Duitse grens waar een bosrand zichtbaar is. Over het Amsterdamsche Veld en een deel over het Bargerveen.
Langs deze zandweg richting Hoge Weg heeft een aantal bovenveenwoningen gestaan. Hier hadden de keuterboeren een gemengd bedrijf. Restanten van deze bewoningsplaatsen zijn herkenbaar aan nog bestaande veenputten, opslag van vlier en de aanwezigheid van een kastanjeboom of vruchtbomen. Eén huisje en schuur staan er nog. Letterlijk staat op een houten plank die op de voorgevel is gespijkerd: ‘ ’t huussie v. Uneken’. Veel is er niet nodig om dit laatste boerenbedrijfje in een ruïne te veranderen. Misschien is het iets voor Staatsbosbeheer om op deze plaats een klein museum of bezoekerscentrum in te richten, waarvan de collectie inzicht geeft in het hoogveenlandschap.

Hoogveen

Dit landschap strekte zich uit van Nieuw-Schoonebeek tot aan de Dollard. Vooral als je eens een paar stappen in dit terrein probeert te doen, dan begrijp je pas dat dit hoogveen volstrekt ontoegankelijk was voor legers tot in de negentiende eeuw. Het veen was een natuurlijke barrière die Drenthe bescherming bood, maar ook vernieuwing tegenhield en inteelt bevorderde.
In het Bargerveen probeert Staatsbosbeheer door grondwaterstandsverhoging de natuurlijke aanwas van hoogveen te stimuleren. Dat treedt echter zo langzaam op dat je je zou kunnen afvragen of dàt streven gezien de kosten van aankoop en beheer niet te hoog gegrepen is. Wel is het zo dat sinds de aankoop allerlei bijzondere vogels hier verkeren, zoals de witgesterde blauwborst, de grauwe klauwier en de nachtzwaluw. Dit is echter te danken aan de rust en aan een vergroot voedselaanbod, want echt hoogveen is van nature een oligotroof biotoop. De enige hoogveenbewoners die stand hebben gehouden zijn de adder, de levendbarende hagedis en de veenmier. Soorten als korhoender, goudplevier en zelfs kraanvogels die hier ooit vertoefden, zijn reeds lang gevlogen.
Voorbij het huisje van Uneken ligt aan de rechterkant van de weg nog een deel van een oud kiepkarspoor. Een roestig onderstel van zo’n kar is letterlijk uitgerangeerd. Er zijn hier wat wandelingen uitgezet, zodat ik af en toe wat mensen hoor. Na een kleine parkeerplaats wordt het zicht ruimer: het bouwland (het voormalige Barger Oosterveen) ligt er kaal bij. Wat is dat toch dat er van deze streken, vooral op een regenachtige zondagmiddag, een buitengewoon depressieve uitstraling uitgaat? Dat heb ik niet gauw bij kale kleipolders met regenachtige wolkenluchten. Misschien is het het beperkte gezichtsveld en de kneuterigheid.
Het blijft echter zonnig en op mijn tocht langs de Hoge Weg kom ik zowaar een veenderij tegen. Turfmolm ligt in hopen klaar. Een klein ‘windhoosje’ trekt van west naar oost over de akkers heen. Het zand wordt meters hoog de lucht in gezogen. Bij de Kloostermanswijk rijen talloze kleine (arbeiders)woningen zich aaneen tot de Verlengde Hoogeveensche Vaart.
De ‘koopboulevard’ aan de zuidkant van de Vaart laat veel Duitse kentekens zien. ‘Scheisse’, hoor ik een puber zeggen. Hier drink en eet ik wat. Vriendelijke mensen. De bus brengt me terug naar Emmen, waar ik net de bus naar Groningen haal.
Hoogveen: we hebben uitverkoop gehouden op grote schaal. Dat heeft grote winsten voor een aantal ondernemers opgeleverd, maar tevens een groot verlies aan natuurwaarden.

Literatuur en verwijzingen
* De titel van dit artikel is vrij naar het opschrift van de grafsteen van J.C. Bloem.
* Walter ten Klooster, ‘Bargerveen: de kub van de fuik.’ Uit: Van Rottum tot Reest, Assen, 1999.
* E. Karst Jr., Bôoleven,, Assen, 1942.
* Knapzakroute Weiteveen/Nieuw-Schoonebeek/Twist.
* H. Marsman, Verzameld werk, pag. 71. Amsterdam, 1972.