Het boemeltje van NoordNed komt op tijd aan op het station in Stavoren om de buurtbus te pakken naar Bakhuizen. Een vrouw zit achter het stuur. Er ontstaat een levendig gesprek tussen de inzittenden over het wonen in Friesland en het Skûtsjezeilen. Kennelijk is er een wedstrijddag voor deze schepen, want het lijkt wel of er duizenden schepen liggen in de jachthavens en de kanalen die naar de Fluessen leiden.
‘Ik ben opgegroeid in Naarden’, vertelt de chauffeuse, ‘maar toen de kinderen de deur uit waren, gingen als eersten mijn ouders weer terug naar Friesland. Later volgden alle kinderen behalve een broer van me. Die is de afvallige van de familie, want hij woont net vijfhonderd meter buiten de grens van Friesland.’ De toon is gezet. ’t Is net een gezellige huiskamer deze buurtbus. Ik ben zo’n dertig jaar geleden ook in het Gaasterland geweest. Eén van de dingen die mij nog voor ogen staat, is het uitzicht van de hogere plekken in dit landschap over de voormalige Zuiderzee. Dat licht, daar over het water, daar kom je ooit een keer voor terug.
Oude Mirdumer Klif
In Oudemirdum stap ik uit bij de brink, waar een levensgrote kei van 7200 kilo ligt. Mijn eerste doel is het Oude Mirdumer Klif, die plotselinge overgang van land naar zee. Via de Marderhoek loop ik over De Dollen, die mij met tussenpozen langs een aantal boerderijen voert. Het landschap golft. Veel donkere, Friese paarden in de weiden. Op weg naar het klif kom ik een typisch fenomeen tegen van de Friese Zuidwesthoek: een groot bakhuis naast de boerderij. ’s Zomers woonden de boeren daarin. Het wordt steeds zonniger. Een schelpenpad, voorzien van een dubbel klaphek, leidt naar het klif. Hier staan we bijna zes meter boven zeeniveau. ‘Kliffen’, schrijft de Winkler Prins Encyclopedie, ‘noemt men steile, door verwering, afspoeling en ondermijning ontstane wanden van over het geheel lage plateaus van min of meer vast gesteente.’ Hier betreft het een afbrokkelende keileemkust. Door de branding ontstond afkalving of door mensenhanden afgraving van het leemplateau. Een zeer specifieke, halofyte plantengroei was hier aanwezig voor de Afsluitdijk aangelegd werd. De voet van het klif tot het water, zo’n dertig meter, mag niet betreden worden.
Het uitzicht is weids. Nog even ga ik op zoek naar een paal van de Rijksdriehoeksmeting, aangegeven op de kaart met ‘RD’ en een driehoekje. Met satellietmeting kan het Rijk zo meten of Nederland op zijn plaats blijft liggen. Langs de steile wand zoek ik mijn weg tussen koeienvlaaien, zandblauwtjes en struiken met horden opvliegende groene muggen. Geen paal gezien. Ik maak wat foto’s van de steilranden van dit geologisch reservaat. Terug bij het pad ontmoet ik bij een bank een echtpaar dat uit Enkhuizen komt. ‘We steken wel vaker over naar Stavoren’, zegt de echtgenote. ‘Het is hier nog rustig en je kunt goed fietsen en wandelen.’
Luchtwachttoren
Er is helaas geen wandelpad langs deze steilrand tot aan Paviljoen ’t Klif bij Mirns. Terug via dezelfde weg. Dat is geen straf, want je ziet altijd weer nieuwe dingen. Of je weet dat over een meter of tien dezelfde hond weer gaat blaffen als op de heenweg. Paarden hinniken met fier geheven hoofden van de ene weide naar de andere. Een bont beschilderde kunstkoe verwelkomt mij weer bij terugkomst in Oudemirdum. Onderweg probeer ik altijd wat te ravitailleren en dat doe ik bij de plaatselijke bakker. Via het dorpshart loop ik naar de enige in Friesland overgebleven luchtwachttoren, die door particulieren gekocht is om hem voor sloop te behoeden. Je merkt dat je hier het hoogste punt van Friesland nadert, 12,7 meter boven NAP. En nog hoger kan ik komen door de toren te beklimmen, die boven de boomkruinen uitsteekt. Helaas is het wat heiïg, zodat de verten wat vaag blijven.
Majestueuze eikenbomen
Direct rechts na de toren duik ik het Jolderenbosch in. Een vrij vochtig bos; greppels lopen er in lange lijnen door. Opvallend veel paddestoelen zijn al boven de grond gekomen. Aan het einde gaat het bospad in een fietspad over. Geen vogelgeluiden. Verder langs de Jan Schotanuswei op weg naar het Rijster bosch. Veel vakantiefietsers, waarvan de kinderen van die fietshelmpjes dragen. De campings langs de weg zijn rustig. In Rijs bij de viersprong linksaf het bos in. Een prachtige allee van majestueuze eikenbomen, de Munsterleane, filtert het zonlicht. Dit bos, eigendom van It Fryske Gea, herbergt de plaats van het enige Friese hunebed.
Nauwlettend houd ik de zijpaden in de gaten, want voor je het weet sla je een pad over. Een wat vreemd monumentje kom ik na honderd meter lopen tegen op een open plek in het bos.
Een tempeltje laat een wat archaïsche tekst zien:
‘Vrede, groot geschenk van God,
Blijft bestendig Neerlands Lot;
Laat het dankbaar op U zien,
Altijd twist en wraakzucht vlien.’
Eerste steen gelegd door Jhr. L.A.F.G. van Swinderen, juni 1977. De enige nuttige functie van dit bouwsel lijkt mij dat je er kunt schuilen tijdens een stortbui. Dit bos geeft de indruk een heel natuurlijk bos te zijn. Licht geaccidenteerd.
Steenkist
Dan kom ik het eerste bordje tegen met ‘Steenkist’, zoals het hunebed hier genoemd wordt. Ook in de buurtbus hoorde ik van de chauffeuse al dat de geleerden er nog niet uit waren of dit nu een echt hunebed geweest is of een soort vereenvoudigde vorm daarvan, zoals bij Heveskes bij Delfzijl onder de kerk gevonden is. Klok beschrijft in 1977 in zijn Archeologisch reisboek voor Nederland deze vindplaats en zijn conclusie, mede op basis van onderzoek van Van Giffen in 1919, is dat de resten en gedane vondsten op een hunebed wijzen. In 1996 is deze plaats voor het laatst onderzocht en het blijkt dat men toch denkt dat dit een steenkist is geweest. De vindplaats is gemarkeerd door een ‘kei met uitleg’ en door zogenoemde veldsteen-cementplombes op de plaatsen waar de ‘hunebedstenen’ stonden. Vermoedelijk rond 2500 voor Christus is dit graf aangelegd.
Langs de boerderij De Braamberg kom ik uit bij Paviljoen ’t Klif. Zandstrand staat er als aanbeveling op een bord bij de parkeerplaats. Dit is een meesterlijke plek om genietend van het een of ander uit te kijken op het gedoe op het strand en de bootjes in de verte. Veel Fries hoor ik op het terras.
Een korte strook gras voert naar een fietspad dat uitkomt op de Mirnserdyk. De boerderijen liggen vlak bij de zee op het Mirnserklif. In Mirns is een klein, verhoogd kerkhof met een klokkenstoel plus klok. De klokkenstoel is verwoest in 1943 door een neerstortend vliegtuig en hersteld in 1953. Weinig echt oude graven liggen er; misschien al weer geruimd.
Bakhuizen
Bij de splitsing bij Mirns ga ik rechtsaf en gelijk weer linksaf langs een smal voetpad richting Bakhuizen, dat in Friesland een van de katholieke enclaves is. Rond het sportterrein is een soort brede houtwal aangelegd, die langs een wiel voert. Het wiel, een doorbraakkolk, ligt bij de Oude Dijk die de Wielpolder begrenst. Deze polder was ooit een stuk Zuiderzee. Maïs begrenst het uitzicht, maar bij het wiel verruimt de blik weer naar het zuidwesten. Een paar vissers gaan schuil in de rietzoom van dit stille water. Een klein zilverig visje bungelt aan het haakje van zijn belager. De houtwal volgend langs eindeloze, gemaaide weiden zonder koeien, kom ik uiteindelijk in Bakhuizen uit, waar de in neostijl uitgevoerde kerk staat. Ik ga op zoek naar de Bakwei waar de bushalte staat voor de richting Stavoren. Een sonore hoornstoot van de boot in Stavoren weerklinkt. Hemelsbreed is het inderdaad niet zo ver naar de haven. In de buurtbus ben ik de enige passagier.
Uitzicht over IJsselmeer
Een tocht over de Wieldijk naar Laaxum volgt. Een fraaier uitzicht over het IJsselmeer is haast niet voor te stellen. Een armada van zeilschepen van allerlei bouw en tuigage bevolkt het tafereel. De schilder J. H. Weissenbruch zei het zo: ‘De lucht op een schilderij, dat is een ding! Een hoofdzaak! Lucht en licht zijn de groote toovenaars. De lucht bepaalt de schilderij. Schilders kunnen nooit genoeg naar de lucht kijken. Wij moeten het van boven hebben. Wij leven van regen en zonneschijn en gaan met ons palet door de droge buien.’
Zeer hoge, witgerande wolkenpartijen laten af en toe een baan zonlicht door, die zee en schepen verlicht. Een permanent wisselende werveling van lichtgele, grijzige en witgouden tinten; daaronder op weerspiegelend water met soms stemmige, donkere zeilen heel nietig de schepen. Ongelooflijk, wat een schoonheid. Het is één groot, atmosferisch, zeventiende-eeuws schilderij. De ‘vrolijke Weis’, zoals de bijnaam van Weissenbruch was, had er wel raad mee geweten. De bus draait bij Laaxum de dijk af naar Warns. Door de bedrijvigheid in de Warnservaart staat de brug open. De chauffeur doet zijn best om op tijd voor de trein te komen. Het lukt.
Het was een tocht vol afwisseling door dit Gaasterland. Een beetje on-Nederlands, want je hoeft niet eerst door de duinen om de zee te zien. Gaasterland, een land om verliefd op te worden. Dat vreselijke gevoel van verliefdheid. Van niet op kunnen houden te kijken naar dat wat je lief is en weten dat het eindig is. Die ene minuut in de buurtbus over de dijk bij Laaxum was een dag reizen waard.
Literatuur
Nescio, De Uitvreter, ’s Gravenhage-Rotterdam, 1956.
R. H. J. Klok, Archeologisch reisboek voor Nederland, Bussum, 1977.
J. de Gruyter, De Haagse School, Rotterdam, 1968.