Stappen door het landschap is een rubriek over bijzondere wandelingen in Noord-Nederland, geschreven en gefotografeerd door landschapsverkenner Edward Houting. De wandelingen voeren u niet langs de obligate plekjes, maar laten u kennismaken met minder bekende locaties en geven beschrijvingen van onvermoede paden en ongebaande wegen. Het start- en eindpunt van de wandelingen zijn bereikbaar met het openbaar vervoer.

‘Soms als ik tot mijn diepste diepte keer, hergeeft gij mij het Holland van weleer’, dichtte Ida Gerhardt eens. Vaak denk ik bij het bekijken van de oude topografische kaarten van Drenthe aan dat Drenthe van weleer. De uitgestrekte heidevelden, de essen met de ‘eeuwige roggebouw’, de boerderijen verscholen tussen de brinken en de diepjes meanderend door de madelanden. Die topkaarten uit 1850, en vooral de latere, gekleurde rond 1900 zijn voor de gevoelige waarnemer een bron van grote schoonheid en roept bij het besef dat zoveel verloren is gegaan een nauw te dragen weemoed op. Dat beeld is voorgoed verdwenen natuurlijk, maar altijd ben je op zoek naar zo’n onbedorven stuk landschap.

De wandeling over de Hondsrug kies ik langs de lijn Valthe, Exloo, Borger. De hunebedbouwers lieten hun megalith-graven op de hoogste delen van deze langgerekte zandhoogte achter; veelal rond de hoogtelijn van twintig meter. Het zijn een soort aanknopingspunten – met de grafheuvels – om in een wandeling natuur en cultuur te verbinden. Vanuit Groningen lijkt een reis met het openbaar vervoer via Stadskanaal naar Valthe op een reis met de trekschuit. Bij de halte Exloërweg stap ik uit en loop naar de Vlintweg, die mij voert langs het reeds lang verdwenen traject van de stoomtram. Latconstructies met kippengaas staan her en der om er afgevallen bladeren in te deponeren. Ik kom uit bij de Valtherdijk, waar ooit de Valtherschans lag, die vanaf circa 1620 de ‘Passagie over Moras naart Clooster Ter Apel’ bestreek. De huizen langs deze weg behoren tot een uitbreiding van Valthe, want het oude dorp ligt vijfhonderd meter westelijker. Ik sla een zandweg over de Holtesch in, die mij voert naar het eerste tweelinghunebed op mijn tocht. Boeren zijn in de verte op de es druk bezig aardappelen te rooien. Een vage lucht van aardappelloof wordt door de wind aangevoerd.

Hunebedden bij Valthe

De hunebedden D36 en D37 liggen aan de rand van de Oosteresch in een stukje grasland. Groen uitgeslagen stenen; eikenbladeren ruisen zacht in de ochtendwind. Eén eik is gekapt, die midden tussen draagstenen van het achterste hunebed stond.
Behoren de boerderijen al tot de meest bedreigde monumenten in Nederland, hunebedden lijken er ook toe te gaan behoren. Vroeger was professor Van Giffen, van het Archeologisch Instituut in Groningen, de persoon die regelmatig de hunebedden inspecteerde. Hij heeft geen vervanger gekregen en dat heeft zo z’n consequenties. Her en der liggen grote dekstenen van hun draagstenen af, zodat er een vervormd beeld van het betreffende hunebed overblijft. Nu is bekend dat wat wij nu zien eigenlijk een ‘skelet’ is, maar om verder verval te voorkomen is het – zeker uit toeristisch oogpunt – wenselijk deze graven snel te herstellen.
Langs een zandweg loop ik verder naar het oude dorp. De boerderijen staan ruim in en om de centrale ruimte van dit brinkdorp. De agrarische sfeer kun je nog proeven, hoewel een aantal boerderijen nu alleen als woning in gebruik is. Ik kijk even bij een boerderijbrink, waarvan een beeld in het Brinkenboek is opgenomen. Het brinkje is er nog. Een leverkleurige flatcoated retriever komt op mij af stormen. Speels en goed van zins.

Belommerde landweg

Even buiten Valthe volg ik een landweg langs een bosperceel en over een akker, die uitkomt bij hunebed D34. Het pad over de akker is niet meer herkenbaar, maar staat wel degelijk op de topkaart. Ik loop dus rustig door over de stoppels van gedorst graan en vraag mij af of deze weg expres ‘ondergeschoffeld’ is door de bezitter van deze akker. Kerkenpaden worden soms hersteld; dit soort wegen over de akkers zijn minstens zo beeldbepalend voor het agrarische landschap. D34 ligt temidden van bouwland, maar de kaart van rond 1850 toont hier zelfs twee hunebedden nog midden in de hei. Korstmossen en mossen vormen fraai gekleurde plakkaten op de stenen. Een smal zandpaadje loopt van het hunebed naar een belommerde landweg. Op een korte houten paal staat informatie over dit hunebed. Het restant van het tweelinghunebed D33, dat iets noordelijker lag, is in 1959 gebruikt voor het herstel van het hunebed De Papeloze Kerk in Schoonoord.

Eppiesbergje

Na de beslotenheid loop ik weer midden door weidse akkers naar het Eppiesbergje. Links kijk ik helemaal tot de oostelijke bebouwing van Odoorn. Suikerbieten en koolrabi staan zeer groen te wezen langs een donkergekleurde landweg met vier hemelweerkaatsende kuilen waar water in staat. De landweg kruist een drukke asfaltweg. Bij het Eppiesbergje ga ik op een hoop stro zitten en eet wat. Een roofvogel vliegt laag over het veld, kraaien komen hem achterop. Zwarte, dansende vliegjes nemen mijn hand als uitvalsbasis. Het Eppiesbergje dateert uit de steentijd en heeft als grafheuvel dienst gedaan in het neolithicum, de bronstijd en de ijzertijd. Van Giffen onderzocht deze heuvel minutieus in 1939. Verscheidene vondsten kwamen aan het licht: onder andere een hamerbijl, een fragment van een bronzen naald en in de ringsloot twee hele urnen. Een zeer beeldbepalende heuvel langs de weg Odoorn-Valthe.

Valtherzandweg

Praktisch noordwaarts loop ik naar een overgebleven klein heideterrein. Het toont karrensporen van een middeleeuwse boerenweg, die van Valthe naar Exloo liep. Later is er tweehonderd meter naar het oosten een heuse flinten weg aangelegd. Dat is de Valtherzandweg. Die flinten hebben een grote rol gespeeld in de vroegere wegenaanleg in Drenthe en elders in het land, zowel voor huiselijk gebruik – de vele plaatsen bij de baanderdeuren van de boerderij – als voor wegen in dorp en veld. Deze Valtherzandweg is zo’n voorbeeld van een met verdwenen vakmanschap aangelegde weg. De keitjes van het wegvlak worden begrensd door grotere keien aan de rand. Een soort Drentse Via Appia. Niet stuk te krijgen. Graag op de monumentenlijst plaatsen!

Het Hunzebosch komt in zicht. Ik volg een pad in het bos dat naar het volgende hunebed leidt. Langs een greppel, die nattere tijden heeft gekend, zie ik allerlei paddestoelen. Onder meer de Fallus Impudicus, een naam die ik niet verder zal verklaren. Dan kom ik een vrouw met een kinderwagen en twee Groenendalers tegen. Deze zeer opmerkzame honden komen even aan mij snuffelen om vervolgens weer snel terug te keren. De bladeren van de Amerikaanse eik steken helgeel af tegen donkergroene naaldbomen. Rottende geuren overheersen.
Vlak bij hunebed D31 hoor ik aan de rand van het bos geklop van paardenhoeven. Een slijtpaadje dat naar een besloten ruimte in het bos voert, doet dit hunebed vermoeden. Heel fraai is de aanzet te zien van de voormalige dekheuvel. Het bos op voormalige heidevelden is allemaal aangeplant, onder andere om zandverstuivingen tegen te gaan maar vroeger ook uit militair oogpunt.

Exloo

Een oude flinten weg annex fietspad komt langs een grafheuvel weer uit op de Valtherzandweg. Het uitzicht verruimt zich naar de Exlooërweg, die Odoorn met Exloo verbindt. Ik wijk even van de route af, richting centrum Exloo. Schitterende oude eiken en linden stofferen dit dorp, vooral ook aan de dorpsrand. Bij het VVV bevindt zich de schaapskooi, waarvan ik de bijbehorende kudde later tegenkom op het Molenveld. Het weer is bijzonder zacht voor de tijd van het jaar. In de bermen van de wegen bloeien witte koekoeksbloem, paardebloem, duizendblad en klaver.

Schaapskudde

Via de Nieuwe Kamp kom ik bij dit heideveld uit; direct aan de rand is er een soort uitkijkheuvel. De schaapskudde vlokt over de heide uit. Een viertal geiten kijkt nieuwsgierig naar nieuwkomers. De scheper met twee bordercollies aan zijn zij houdt de wacht. Een goedlachse man, deze scheper, met een roodbruin verweerd gelaat. Eén van zijn collies houdt hij in bedwang met zijn wandelstok. ‘Zij is te nerveus als er mensen tussen de kudde lopen.’ ‘Wel eens problemen met bezoekers?’, vraag ik. ‘Nee, meestal niet, maar er is wel eens een etter bij die zijn hond niet aanlijnt. En mijn schapen weten drommels goed of er een vreemde hond aan komt hoor!’ De kudde begraast het Molenveld en het Odoornerzand. ‘Helpt het?’, vraag ik zo. ‘Nou, kijk maar naar het resultaat’, pareert hij. De uitgebloeide heide op ’t veld ziet er inderdaad stevig uit. Op natte plekken stagneert water, waarin veenpluis staat.
‘Het is half vier en ik moet nog door naar Borger dus ik stap maar op.’ Ik neem afscheid van een mens die rust uitstraalt.

Via de Westeresch van Exloo loop ik rechtdoor de Boswachterij Exloo in. Voor oriëntatie in deze bosgebieden kan ik iedereen de topografische kaarten 1:25.000 aanbevelen. Je kunt eigenlijk niet verdwalen. Al snel doemt aan het eind van een boslaan het hunebed D30 op. Bij de opgraving in 1918 was een deel van de dekheuvel nog aanwezig. Het Asser Museum heeft van de monumenten van deze Trechterbekercultuur een prachtige verzameling van vondsten. De Amerikaanse uitdrukking ‘If you have seen one, you’ve seen them all’ gaat niet op voor deze monumenten.

Markesteen

Vanuit D30 kies ik een weg door het bos via Iemenhees. Dit is een veldnaam die vroeger duidde op een hoogte in de heide waar een groot aantal bijenkorven werd opgesteld. In de negentiende eeuw konden in Drenthe nog vele imkers bestaan van deze praktijk. Het bos bestaat afwisselend uit naaldhout en loofhout. Sfeervol en uiterst vochtig. Een nevel vergrijst het bos plaatselijk. Aan het eind van het pad kom ik uit bij een driesprong. Er ligt op z’n Drents een dikke steen, die vergezeld wordt door een dikke eikenboom. Het is een van de overgebleven markestenen die de grens aangaf tussen de marken van Odoorn, Exloo en Buinen. Over deze markestenen zou een aardig boekje te schrijven zijn, onder andere in verband met de bijzondere gebruiken die men hanteerde bij het plaatsen van zo’n steen.

Gletsjerkuil

Dan komt er weer een open stuk, een soort verademing na lang in een dicht bos gelopen te hebben. Langs het recreatieterrein Het Land van Bartje, met zijn vele Hans-en-Grietjehuisjes, beland ik bij de Gletsjerkuil, een soort begroeide krater die in de ijstijd ontstaan is. Zo verbinden natuur en cultuur zich op een wandeling over deze Hondsrug. Het landschap is interessant door de afwisseling van open en besloten en het glooiende reliëf. Een continu verleden draagt de Hondsrug met zich mee. De herfst is aangebroken in dit jaar 2000. In welk seizoen is dit cultuurlandschap figuurlijk beland? De herfst of het begin van een lange winter?
De trekschuit staat weer klaar in Borger bij de kerkbrink. Maar die chauffeurs! Dat zijn de aardigste mensen die je tegenkomt onderweg.

Literatuur en verwijzingen
– Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten: Kwatrijnen in opdracht. Amsterdam, 1980.
– R.H.J. Klok, Archeologisch reisboek voor Nederland. Bussum, 1979.
– Topografische kaart van Nederland 1:25.000, Blad 17 F, Exloo. Emmen, 1996.
– Brinkenboek, een verkenning van de brinken in Drenthe. Assen, 1981.

Trefwoorden