Van Zoutkamp per veer via Oostmahorn naar Schiermonnikoog, dat was tot ruim dertig jaar geleden de toeristische attractie van Noordwest-Groningen. Een heel speciaal gebeuren, want veel waren er niet die op één dag naar het eiland voeren, laat staan dat er dagjesmensen waren. Een reis naar Schiermonnikoog was avontuur. Dat men door een prachtig en welvarend landbouwgebied reisde, zal menigeen ontgaan zijn.

Met een in 1969 ingepolderd Lauwersmeer en een toenemend aantal veerdiensten in een aangepaste dienstregeling is de tocht naar Schiermonnikoog onderwerp van massatoerisme geworden. ‘Waar laat ik mijn auto en hoe lang moet ik in de rij staan’, zijn de problemen van de huidige bezoekers van het waddeneiland. Net als het Lauwersmeergebied zelf en het attractiedorp Pieterburen zijn deze vormen van massatoerisme acceptabel, vindt burgemeester Joan Stam van gemeente De Marne. Een burgemeester die in haar vrije tijd de zangkunst beoefent: ‘We moeten hier gaan voor een totaalpakket aan toeristische voorzieningen: de culturele identiteit van het gebied, de dorpen en boerderijen, het landschap en de natuur. Aan dat landschap moeten we binnen bestaande lijnen ook verder durven bouwen, maar met goed doordachte ontwerpen, zoals bij een sonnet, een heel strak schema hanteren binnen onze schepping.’

Ontwikkeling moet

De provinciale besturen van Groningen en Friesland willen de regionale economie stimuleren door het bevorderen van toerisme en worden daarin gesteund door het rijk en Brussel: Leader heet het Europese programma voor plattelandsontwikkeling waarbinnen Lauwersland toeristisch gepromoot moet worden. Naast Noordwest-Groningen wordt ook Noordoost-Friesland daarin meegenomen. Er wordt zo’n 40 miljoen gulden aan projecten besteed, waarvan 8 uit Leader. Het ontwerp voor het Provinciale Omgevingsplan (POP) van het provinciaal bestuur van Groningen dient deze streek een functie toe voor ‘grootschalige, op de internationale markt concurrerende landbouw, met een voortrekkersrol voor Nederland en Europa’. Is zo’n functie te rijmen met toenemend cultuurtoerisme? Hetzelfde geldt voor de woonfunctie: ‘Het bouwen van meer woningen dan nodig voor de eigen behoefte kan een economische impuls vormen op het platteland.’ En: ‘Versterken van de regionale identiteit door het stimuleren van in het landschap passende en versterkende architectuur van dorpsuitbreidingen en van agrarische nieuwbouw in samenhang met behoud en versterking van de regionale cultuur’, zo stelt het POP. We gaan op zoek naar het geïntegreerd gebiedsgericht beleid van de provincie Groningen.

Van welvarende landbouw naar aarzelend toerisme

In 1850 woonden er in het gebied van de huidige gemeente De Marne zo’n 11.000 mensen, meest boeren en landarbeiders, met ondersteunende ‘dienstverlening’ (smid, schoolmeester) in het dorp. Bijna 100% van de inkomsten kwam uit de landbouw, die welvarend was en zich afspeelde in een waterrijke kleistreek vol maren en slenken, land gewonnen op de Waddenzee, waar de opeenvolging van de dijken de uitbreiding van het vruchtbare land markeerde. Graan, aardappelen en bieten zorgden voor een goed belegde boterham. Daarnaast had het kustdorp Zoutkamp zijn eigen vissersvloot die op garnalen viste in de Lauwerszee, inham in de Waddenzee, waarin Dokkumer Ee, Lauwers en Hunze (Reitdiep) uitmondden. Door de afsluiting van het Reitdiep met de bouw van sluizen bij Zoutkamp in 1877 en een daardoor betere regulering van de waterhuishouding kon de landbouw nog beter gedijen. Deze welvarende situatie bleef aanhouden tot ver in de tweede helft van de twintigste eeuw. De keerzijde van deze welvarende landbouw was een sterk verlies van natuurlijk landschap dat zich in de loop der eeuwen had gevormd. Vooral na 1945 zijn heel veel natuurlijke en landschappelijke elementen die voorheen in het agrarische landschap pasten, verdwenen door de toenemende mechanisatie en rationalisatie. ‘Veel eigenheden in het veld die fungeerden als wegwijzers naar het verleden, zijn verloren gegaan’, schrijft de historicus A. Bolt in zijn boek De Moeshorn. Dit proces van vervlakking van het landschap is versterkt door het Europese structuur- en prijsbeleid vanaf de jaren zestig. Intensivering en rationalisatie hebben door een toenemend ruimtebeslag van andere functies op het platteland, een geschonden cultuurlandschap achtergelaten. Desondanks wordt hetgeen ons rest alom steeds meer gewaardeerd, juist op toeristisch en recreatief terrein. Burgemeester Stam: ‘Het gebied rondom het Lauwersmeer heeft een geheel eigen aanpak en ontwikkeling nodig.’ In het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) heeft een negental gemeenten afgesproken samen op te trekken met een beter aanbod op toeristisch gebied. Lauwersland strekt zich uit boven de spoorlijn Leeuwarden-Groningen in een ruime omtrek om het Lauwersmeer heen. Stam vindt de afspraken nog onvoldoende: ‘We concurreren nog te veel met elkaar in plaats van elkaar te versterken. Er zou een intentieverklaring moeten komen voor Lauwersland, met een soort ontwikkelingsmaatschappij daaronder. Dat kan versterkt worden door de status van Nationaal Park die het Lauwersmeer heeft gekregen.’

Neergaande spiraal

De gemeente De Marne heeft anno 2000 een inwonertal van 10.500. In de landbouw wordt 10 tot 15% van het inkomen gegenereerd. Is het gebied als een ‘arme regio’ in termen van de Leader-programma’s te definiëren? ‘Het begrip arme regio is een relatief begrip; vergeleken met Leader-regio’s in Frankrijk of Portugal is Lauwersland welvarend, maar voor Nederlandse begrippen bevindt het gebied zich nog in een achterstandssituatie met betrekking tot werkgelegenheid en inkomensontwikkeling. Het gebied kent een neergaande spiraal’, legt Frits Schuitemaker uit. Hij is directeur van bureau Vandertuuk, aanjager van toeristische projecten in het Noorden. Hoewel Schuitemaker al 4 à 5 jaar bezig is als projectleider van een van de Leader-thema’s, vindt hij de aanpak te sectoraal, te veel eenzijdig op toerisme gericht. Wil je de kwaliteit van het gebied instandhouden en verder ontwikkelen dan is een geïntegreerde aanpak noodzakelijk. Landbouw, natuur, het midden- en kleinbedrijf, cultuur, allemaal sectoren die van belang zijn. Ze moeten in elkaar geschoven worden en elkaar versterken. Het begrip leefbaarheid gaat toch meestal domweg over werk en inkomen. Zo’n programma is slechts een middel, dat wordt nog wel eens vergeten. De synergie tussen de verschillende sectoren kan zitten in de naam Lauwersland. Geïntroduceerd als verkoopnaam voor het toeristische product, wordt deze naam nu ook gebruikt door bijvoorbeeld het midden- en kleinbedrijf. Het geeft een eigenwaarde en een gevoel van identiteit aan de makelaar en de bakker.’

Cultuurtoerisme

Hemmo Philbert van het Noord-Nederlands Bureau voor Toerisme en projectleider van de thema’s ‘Cultuurhistorisch Erfgoed’ en ‘Cultuurtoerisme’ van het Leader-programma. ‘Het best bewaarde geheim’ wil hij als slogan invoeren om het gebied aan te prijzen. Een streek waar nog iets te ontdekken is, avontuur te beleven valt. Hij roemt de veelheid en verscheidenheid aan cultuurhistorische elementen in deze streek: de wierden zoals Ezinge, de borgen zoals de Piloersma- of Hamsterborg, de Allersmaborg en Verhildersum, het voormalige Cisterciënzerklooster in Aduard dat als museum nu Sint Bernardushof heet, de molens en de vesting- en waterstaatkundige werken. ‘Het zijn de kralen van deze regio, ze moeten allen apart opgepoetst worden en dan aaneengeregen worden tot een kralensnoer, bijvoorbeeld via fiets- of wandelroutes, via arrangementen of in een thematische bundeling. Lauwersland heeft heel veel potentie voor bezoekers die een onbekend stuk Nederland willen ontdekken. Er zijn promotieacties nodig om het cultuurtoerisme hier te bevorderen; de erfgoedlogies en de pronkkamers, de borgen, de musea en het landschap trekken bepaalde groepen mensen aan.’ Philbert duidt hier op de wat oudere en welvarende toerist die van korte vakanties in eigen land houdt en geïnteresseerd is in cultureel erfgoed. ‘Gebiedsgericht beleid is niets nieuws’, stelt Philbert, ‘in de jaren zeventig begonnen we op dezelfde wijze met projecten in het Westerkwartier: geregisseerde bottom-up, breed opgezette democratische beleidsprocessen, de dorpen erbij betrekken, een aanpak van projectmatig werken. Je moet uit zijn op consensus met alle betrokkenen, bijvoorbeeld met de boeren, zoals dat gelukt is met het inrichtingsplan voor Middag-Humsterland. En de criteria uit Brussel zijn natuurlijk belangrijk, om geld binnen te halen, onder andere van Leader. En: wat kan het gebied aan, wat willen de bewoners zelf?’

BOL en TOOL

Die bewoners hadden tot voor kort nog te kampen met een teruglopende werkgelegenheid en delen nog steeds niet in de economische groei zoals die elders in Nederland plaatsvindt. Bedrijven trekken weg naar grotere plaatsen. ‘De garnalenpeller Heiploeg is gebleven in Zoutkamp, maar dat is eigenlijk om psychologische redenen’, meent Frits Schuitemaker, ‘en het heeft weinig te maken met bedrijfseconomische efficiency. De chauffeurs moeten immers wel anderhalf uur langer rijden!’ Hij sombert: ‘Bij zijn afscheid onlangs stelde gedeputeerde Sakkers van Economische Zaken in Groningen dat de samenwerking tussen de noordelijke provincies al weer minder is geworden. Dat is natuurlijk niet best als je gezamenlijke projecten van de grond wilt tillen. En dat geldt voor Lauwersland ook. We kunnen niet eens aan goede cijfers komen over de bedrijvigheid die komt, groeit en weer gaat. Bestuurlijke grenzen lopen nu eenmaal anders dan de geografische grenzen die het toeristisch gebied omsluiten. Het Lauwersmeer is het lichaam waarin het hart klopt; de tentakels zijn het Reitdiep, de Dokkumer Ee, de Lauwers. Die spreiden zich over twee provincies en meerdere gemeenten uit. Lauwersland speelt in deze visie een centrumrol en is niet een perifeer gebied aan de buitengrens van de provincies. Bestuurlijk overleg is echter essentieel, tussen de overheden, de VVV’s en de recreatieondernemers. Maar je ziet dat gemeentegrenzen daarbij nog steeds een belemmerende rol spelen, en dat is jammer. Men komt er bijvoorbeeld niet uit waar het nieuw geplande bezoekerscentrum moet komen, hoe het beheer van het gebied moet zijn of de toeristische bewegwijzering. Maar er gloort hoop: de overheden hebben zich inmiddels verenigd in de BOL (Bestuurlijk Overleg Lauwersland) en de ondernemers van de attracties, de accommodaties en de kunstsector hebben hun TOOL (Toeristische Ondernemers Organisatie Lauwersland), dus de eerste stappen zijn gezet. Nu moet er goed nieuw beleid worden gemaakt. Nieuwe burgemeesters zoals Joan Stam en Roel Cazemier (Dongeradeel) moeten maar eens een hapje met elkaar gaan eten.’

Geen hoge muren op het platteland

Joan Stam weet zeker dat de toeristische ontwikkeling van Noord-Groningen nu vooral in haar gemeente plaatsvindt. ‘Er komen jaarlijks 700.000 mensen naar het Lauwersmeer, inclusief dagjesmensen. Wandelaars, natuurbelevers, prima volk. Massatoerisme hoeft van ons niet zo; er komt al een hele groep die buiten het schoolseizoen kan recreëren, nu naar deze streek. Restaurants als ’t Korensant in Molenrij en Verhildersum in Leens draaien op topcapaciteit. Er zijn attractiepunten nodig om mensen aan te trekken en daar moet de verblijfsaccommodatie goed bij aansluiten. Er is een goede spreiding in de activiteiten en attractiepunten zoals het theemuseum in Houwerzijl, Pieterburen met zijn verschillende mogelijkheden, en kanovaren op de maren, dus de ruimte die mensen hier graag beleven, blijft wel in stand. Mensen komen ook voor het landschap en voor de rust en de ruimte. We moeten goed op die omgeving letten, nieuwbouw zorgvuldig inpassen en niet lukraak bouwen.’ Joan Stam spreekt bewonderend over de prachtige oude boerderijen en erfbeplantingen. ‘We moeten meer eisen stellen aan de agrarische bebouwing, draagvlak creëren onder de agrariërs om nieuwe bebouwing beter te laten aansluiten bij de bestaande. Er worden nu te veel hoge muren en kleine dakhellingen gebouwd, dat sluit voor de boer beter aan bij de huidige bedrijfseisen. Maar dan krijg je andere contouren, die niet goed passen in de stijl die hier van oudsher overheerst. Op het platteland passen geen hoge muren!’

Sleetsheid voorkomen

Hetzelfde geldt ten aanzien van de dorpen: ‘Kijk naar Engeland, daar komen toeristen af op dorpen die binnen National Trust Parken aantrekkelijk gehouden worden. Dorpen moeten mooi in een landschap liggen en beeldbepalende elementen mogen versterkt worden. Het is nog niet te laat, maar er is veel verknoeid! Er is een Raad voor de Landschapsarchitectuur nodig en een soort handboek voor de architect die in het landschap bouwt. Toeristen vinden het industrieterrein bij Leens verschrikkelijk, terwijl de nieuwbouw van Heiploeg bewijst dat er ook mooie industriële ontwerpen gemaakt worden die goed in het landschap passen. In het landschap bouwen betekent: een plek als een uitdaging zien. Noord-Groningen heeft trotse huizen. Er is heel veel verschil in stijlen, die toch passen op een bepaalde plaats. We moeten sleetsheid van het landschap voorkomen door authentieke elementen te versterken, huizen bouwen met een smoel voor de toekomst.’

De koe en haar eigen waarde

Moet Lauwersland vooral een toeristisch product worden voor de toerist of ligt de nadruk op een grotere welvaart voor de bevolking? Wordt het landschap een gestoffeerd VVV-landschap ten behoeve van de toerist, of behoudt het zijn eigen intrinsieke waarde? Waar ligt de grens tussen authenticiteit en stoffering? Joan Stam betoogt dat drie nieuwe schuren bij een boerderij beter ogen dan één, je leest de welvaart van een boer ervan af. ‘Een koe heeft haar eigen waarde’, vindt Hemmo Philbert, ‘ze is in eerste instantie bedoeld voor zuivel- en vleesproductie, maar is tegelijk een leuk dier voor de stoffering van het landschap.’ Toch zijn er grenzen aan de koe als productiefactor, voor een goede geïntegreerde aanpak van een gebied zijn ook ombuigingen in de landbouw nodig die tevens op andere terreinen vruchten afwerpt. Biologisch boeren kan een goed middel zijn evenals het keurmerk voor waddenproducten. Stam spreekt van de ’totaalervaring van het gebied’, met streekeigen zaken als thee, mosterd, graan, peen, met typisch Noord-Nederlandse recepten. Er zijn onder de landbouwers voorlopers nodig; die rol is niet voor iedereen weggelegd. Harm Westers, boer te Hornhuizen, is zo’n voorloper. Hij wil en kan zijn liefde voor natuur en landschap combineren met zijn akkerbouwbedrijf. Ook heeft hij voor wandelaars paden en bordjes aangelegd teneinde ze van al het schoons van de omgeving te laten genieten. Hij richtte dit voorjaar de Stichting Wierde en Dijk op om samen met medestanders een ontwikkeling in gang te zetten van oude naar nieuwe landbouw. Maar hij is zo’n pionier die nog door veel boeren met argusogen wordt bekeken. Joan Stam spreekt veel waardering uit voor deze initiatieven: ‘Natuurlijk is het voor een deel welbegrepen eigenbelang, maar het is vooral een visie op beleid en zeker avant la lettre op integraal beleid.’

Dorpscultuur

Harm Westers is niet alleen maar met zijn boerenland bezig. Hij stelde tijdens een lezing vooral het dorp centraal als symbolische vertaling van de leefbaarheid. ‘De boer is vervreemd van zijn dorp’, is zijn opvatting. ‘De boeren zitten te veel in het verdomhoekje. Terwijl wij toch van oudsher zowel het dorp als het landschap hebben gevormd. De burgers bepalen nu de cultuur van het dorp; samen met hen moeten we het dorp als kern gebruiken voor gebiedsgericht beleid.’ Frits Schuitemaker ziet wel wat in die visie: ‘Alleen maar roepen om méér toeristen is te eenzijdig. De algemene neergang van de landbouw roept om alternatieven in een regio die in ontwikkeling is. Agrotoerisme kan daarvan een vorm zijn, maar ook de aanpak van de dorpen en de economie daarvan speelt een rol. Welke voorzieningen voor de dorpen zijn nodig om de identiteit te versterken, om een gevoel te kweken dat je bij deze regio hoort als je de naam Lauwersland gebruikt? Het is van groot belang dat de nieuwe plannen ook voor de eigen bevolking meerwaarde opleveren, en niet alleen voor de toeristen. Hoewel het toerisme een makkelijke, laagdrempelige sector is, kan ze niet als enige sector de teruggang in de werkgelegenheid compenseren.’ Schuitemaker is van mening dat in de structuurvisie van de gemeente de Marne, die bijna klaar is, bijvoorbeeld nog te weinig op de mogelijkheden voor ontwikkelingen van de dorpen is doorgefilosofeerd. ‘Kijk eens naar de Werkmaatschappij Pieterburen: daarin wordt in en vanuit het dorp afstemming met het gemeentelijk beleid gezocht. Gemeente, koester dat! Er zijn bredere plannen nodig, waarin ook thema’s als leefbaarheid, kerkelijkheid, identiteit en dergelijke aan de orde worden gesteld. Nu wordt door de gemeente vooral naar ruimtevragende voorzieningen gekeken, het is een puur planologisch beleid. Als je de plannen en de structuurvisie breder maakt, kun je er ook nieuwe Leader-thema’s op afstemmen.’

Michelingids

Toch is het niet alleen maar hosanna in de dorpen: er is ook wel verzet tegen het toenemende toerisme en soms heb je te maken met ondernemers die iets op geheel eigen houtje aanpakken, zoals Klaas Smit met zijn éénkamerhotel in Eenrum. Ook onder de boeren is nog veel verzet. In Pieterburen voert de crèche wel de boventoon, maar er zijn anderen, met hun eigen belang. Het belang van een overkoepelend en initiërend instituut, in de vorm van een ontwikkelingsmaatschappij wordt ook door hem onderschreven. Er zijn nog te veel pioniers op eigen houtje bezig, en er is stevig beleid, met name van de provincie nodig. Joan Stam wil voor alle attracties een soort Michelingids uitbrengen, met kwalificaties voor de verschillende onderdelen. ‘Het grootste deel van het land blijft wel gewoon productieland, maar je kunt boerenerven opknappen, tuinen openstellen, een theeschenkerij op een boerderij erbij doen. Dan gaat de leefbaarheid voor boerengezinnen er ook op vooruit.’

Toeristische waarde van landschap

Burgemeester Stam heeft met haar college een rondgang langs de dorpen van de gemeente gemaakt. ‘Brainstormen in het kader van de structuurvisie. Het bleek dat burgers heel betrokken zijn bij het landschap. Zowel de boeren als de dorpelingen, de echte Groningers en de hiernaartoe verhuisde Westerlingen. Noord-Groningen is zo bijzonder vanwege het water, de uitwisseling tussen zoet en zout, in- en uitstromend water, de natuurlijke afwatering van de maren. Het is jammer dat de oevers van die waterlopen allemaal in bezit zijn van particulieren; er is daardoor te weinig toegang mogelijk. Anders zou je van gemeentewege prima wandelpaden kunnen maken langs de oevers van maren en diepen. Dat zou een uitstekende aanvulling zijn op het toeristisch-recreatieve aanbod.’ Zij ziet in de elementen van het landschap, het water, de morfologie, de ontstaansgeschiedenis van de streek een basis voor cultuurtoerisme. ‘Ook in samenhang met de landbouw, die is hier altijd grootschalig geweest, daar moeten we rekening mee houden.’ Hemmo Philbert is het helemaal met haar eens: ‘Mensen zijn geïnteresseerd in het platteland, andere functies vallen weg, er is meer ruimte voor korte vakanties, dus exploiteer de nieuwe mogelijkheden. Toerisme kan heel goed de leidraad zijn van een nieuw geïntegreerd gebiedsbeleid. Bestuurders hebben er baat bij, toeristen brengen geld in ’t laatje en houden mede de laatste dorpswinkel open. Voor de eigen bevolking brengt toerisme dus levendigheid en inkomsten mee. Toerisme is een goede pijler om op een praktische manier gebiedsgericht te werken door verschillende zaken aan elkaar te knopen.’

Kust, rust en lust

‘Het prettige van deze regio en haar toeristische voorzieningen is juist dat ze het hele jaar door beschikbaar zijn’, schetst Joan Stam. ‘Waterrecreatie wordt pas boven de 25 graden interessant, maar onze hotels, horeca en attractiepunten zijn het hele jaar door geopend. De Marne ligt dan wel ver weg en aan de rand van Nederland, maar daardoor moeten de mensen er ook overnachten; dat is voor beide partijen heel aantrekkelijk. De streek wordt zo ook leuker voor de eigen bevolking; geen Valkenburg in de zomer, wat natuurlijk een ramp voor de eigen inwoners is.’ Ze wil ook graag de wadden meer betrekken bij deze vormen van ontspannen: ‘Kust, rust en lust: mensen zoeken naar het authentieke, de ontstaansgeschiedenis van Nederland. Die is hier goed af te lezen aan de dijken, de kolken, de eendenkooien en de wierden. De strijd tegen het water wordt zichtbaar. Het kan een kick geven om, ook in slecht weer, een stevige wandeling over de zeedijk te maken en daarna opgevangen en verwarmd te worden in een prettig onderkomen.’ Lauwersland is in haar ogen een prima alternatief voor Schiermonnikoog. Philbert haalt nog maar eens professor Adri Dietvorst aan, die dit gebied het Toscane van het Noorden noemde. En relativeert onmiddellijk: ‘Toerisme is niet de panacee voor het gebied, maar er liggen hier wel gouden kansen voor Noord-Nederland.’