'Pas op! Spelende kinderen' is het eerste wat ik zie als ik Pasop binnenrijd. Onder het bordje staat zelfs nog vermeld: 'Verboden toegang volgens artikel 461 wetb. v. strafrecht'.
‘Pas op! Spelende kinderen’ is het eerste wat ik zie als ik Pasop binnenrijd. Onder het bordje staat zelfs nog vermeld: ‘Verboden toegang volgens artikel 461 wetb. v. strafrecht’. Dat je ergens voor op je hoede moet zijn in Pasop lijkt duidelijk, maar dat het om spelende kinderen gaat, had ik niet kunnen bedenken. Geen kind te bekennen trouwens, maar misschien is dat juist wel het gevaar. Of zou het om de babysit-betekenis van Pasop gaan?
Pasop is een buurtschap dat onder Midwolde valt en bestaat, net als vele gehuchten in deze rubriek, slechts uit één weg die ook wel ‘De Pas op’ genoemd. Het ligt ten noorden van Leek en ten zuidwesten van Zuidhorn. Ooit was het landschap leeg en kaal, net als de omgeving ten noorden en oosten, maar door het afgraven van het veen zijn in de buurt petg…
'Pas op! Spelende kinderen' is het eerste wat ik zie als ik Pasop binnenrijd. Onder het bordje staat zelfs nog vermeld: 'Verboden toegang volgens artikel 461 wetb. v. strafrecht'.
‘Pas op! Spelende kinderen’ is het eerste wat ik zie als ik Pasop binnenrijd. Onder het bordje staat zelfs nog vermeld: ‘Verboden toegang volgens artikel 461 wetb. v. strafrecht’. Dat je ergens voor op je hoede moet zijn in Pasop lijkt duidelijk, maar dat het om spelende kinderen gaat, had ik niet kunnen bedenken. Geen kind te bekennen trouwens, maar misschien is dat juist wel het gevaar. Of zou het om de babysit-betekenis van Pasop gaan?
Pasop is een buurtschap dat onder Midwolde valt en bestaat, net als vele gehuchten in deze rubriek, slechts uit één weg die ook wel ‘De Pas op’ genoemd. Het ligt ten noorden van Leek en ten zuidwesten van Zuidhorn. Ooit was het landschap leeg en kaal, net als de omgeving ten noorden en oosten, maar door het afgraven van het veen zijn in de buurt petgaten ontstaan. Dit is het werk van de Aduarder monniken geweest. De petgaten zijn in de loop der tijd dichtgegroeid en daarom staan nu overal kleine bosschages. Voor de over de vlakten waaiende wind hoef je dus ook niet meer uit te kijken.
Hier en daar vraag ik aan bewoners en voorbijgangers of ze ook weten waarom het hier nu juist Pasop heet. De meeste mensen hebben geen idee. Het zou kunnen zijn omdat de auto’s zo ontzettend hard over de smalle weg rijden, of omdat ‘De Pas op’ voor de komst van de snelweg (A7) direct doorliep naar Midwolde en een gevaarlijke kruising met de rijksweg had. Een ander mogelijk gevaar zou kunnen schuilen in Club 94, hoewel je volgens het uithangbord in deze tent voor ‘sfeer, romantiek en gezelligheid’ terecht kunt. De reacties van de achter de ramen schuilgaande dames op mijn nieuwsgierige aanwezigheid zijn overigens dermate wantrouwend, dat je eerder zou denken dat de nabijheid van een Noorderbreedte-redacteur een groot risico vormt.
Een boer uit de buurt, geboren en getogen Pasopper, helpt me uit de brand. Hij vertelt dat er twee theorieën zijn over de oorsprong van de naam Pasop.
De eerste is dat er vroeger een tolhuis was. Als de tollenaar even in de tuin aan het werk was, probeerden de mensen zonder te betalen langs het hek te komen. De tollenaar zou dan uit de verte met de vuist omhoog ‘Pas op!’ geschreeuwd hebben. De boer schudt zijn hoofd, hij vindt het niet de meest geloofwaardige theorie. Dat tolhuis is er waarschijnlijk wel geweest, want ‘De Pas op’ maakte vroeger onderdeel uit van de postkoetsroute, die vanuit Lemmer de zeebootpassagier naar Groningen of zelfs Hamburg bracht.
De tweede theorie is dat Pasop een verbastering is van het Latijnse pascua, dat weiland en rijk aan weiden betekent, of van het werkwoord pascere, weiden of laten grazen. Volgens de boer zou deze benaming uit de tijd van de Romeinen stammen. De verwijzing naar weidegebied klinkt wel logisch, want een deel van Pasop heet ‘de mienscheer’, de gemeenschappelijke weide. Dit gebied zou tot de mienscheren van de grietenij Vredewold hebben behoord, die ongeveer lag waar nu de gemeenten Leek en Marum liggen.
Met dank aan de heer Horinga en de Nieuwe Groninger Encyclopedie.