Het halfstedelijke karakter van weleer is in het huidige dorp overigens nauwelijks meer te herkennen, noch zijn goeddeels in nevelen gehulde historie. Hoewel, de luchtfoto toont ons het lommerrijke Molkwerum vanuit het zuidwesten met de huizen in een behoorlijke wanorde in een kom rond de kerk gegroepeerd. Deze wanordelijke structuur was vroeger spreekwoordelijk. Het dorp lag op een zeven- of achttal eilandachtige stukken land, de zogeheten pôllen: Kerkpôlle, Aestrik, Westrik, Hondepôlle, Kattepôlle, Achthuizerpôlle en Grinzerpôlle. De Friese geschiedschrijver Christiaan Schotanus zei er in 1664 het volgende van: de huizen ‘in een gheboscht en by malckanderen. Nochtans niet op effene ryen gheordent maer onder ende achter malckanderen, gevende steghen ende doorganghen als een verwerdt Doelhoff: door wateren in seven eylandekens verdeelt’.
De faam van Molkwerum reikte in die tijd tot ver buiten Fryslân. Op 22 juni 1669 ontmoette de Toscaanse prins Cosimo de Medici raadpensionaris Johan de Witt, die hem aanried vooral het dorp Molkwerum in Friesland te bezoeken omdat daar de oude Friese zeden en taal op een merkwaardige wijze bewaard zijn gebleven. Op 26 juni 1669 bezocht De Medici Molkwerum, een dorp met driehonderd huizen die daar bij elkaar stonden zonder enige structuur of symmetrie, als een labyrint. De bewoners zijn ruw en onbeschaafd en spreken onder elkaar een bijzondere taal die door niemand begrepen wordt. Gewoonlijk bedienen zij zich van het Nederlands, en bedeesd als zij zijn schamen zij zich hun dialect in het bijzijn van vreemdelingen te spreken. De vrouwen kleden zich op zonderlinge wijze: mannen in pofbroeken en vrouwen met puntmutsen.
Toppunt van bloei
In die dagen moet de vlecke op het toppunt van zijn bloei hebben gestaan. Het dorp telde destijds driehonderd huizen, die naar schatting door ruim 1500 mensen werden bewoond. In deze, destijds ‘goede, welbeboude huysen’ woonden ten minste honderd schippers, onder wie vele rijke, ‘vaerende om Oost ende West’. Een halve eeuw eerder gewaagde de Friese historicus Pierius Winsemius nog van zeventig schippers, zodat er sprake moet zijn geweest van een flinke aanwas.
In Fryslân was Molkwerum verder bekend om zijn grote aantal (211) stemmen. Als regel was het stemrecht aan boerderijen (hoeven) verbonden, maar die ontbraken nagenoeg in het dorp en zeker in het waterrijke buitengebied, waar een aantal meren in de eerste helft van de zeventiende eeuw was drooggelegd. Het wijdverbreide stemrecht in Molkwerum wijst naar alle waarschijnlijkheid op een vroege bloei, die op zijn minst van vóór 1640 moet dateren. In dat jaar consolideerden de Staten van Friesland de toenmalige stemmen op schotschietende huizen, stellen en ploeggangen in een Reglement op de verkiezing van Volmagten ten Landsdage (de voorloper van Provinciale Staten). De gemiddelde hoeve (gebruikseenheid) moet slechts 2,5 hectare groot zijn geweest, waardoor het voor de hand ligt dat de geringe inkomsten uit de landbouw met andere verdiensten (handel, scheepvaart) werden aangevuld.
De versnippering van het grondgebruik kwam het sterkst tot uiting in de zogeheten meenscharren, gemeenschappelijke weiden. Deze waren in beheer bij twee van de vier Raadsheren in het dorp. In beheer, want de meeste grond was in particuliere eigendom bij zo’n 270 eigenaren en verdeeld over dertien weidescharren en drie nieuwgrasscharren. Ieders aandeel lag dan ook zeer verspreid.
Zijl
Als geen andere plaats in de Republiek ondervond Molkwerum de teruggang in de handel en de scheepvaart die pakweg na 1670 optrad. De bevolking viel terug tot 605 inwoners in 1744 en slechts 414 in 1795, een kwart van het oorspronkelijke aantal. In 1718 tekende de classicus Johannes Hilarides een fraaie plattegrond van het dorp. Daarop tekende hij de toponiemen aan in het plaatselijke dialect, dat wel met het Hylpers (Hindeloopers) wordt vergeleken.
Naast de economische contractie kampten de Molkwarders als vanouds met de hoge dijklasten en het onderhoud van de nabijgelegen Molkwerumerzijl. Deze sluis wordt al in 1542 genoemd en hij was destijds in eigendom van de in de pre-reformatorische tijd aan de heilige Lebuïnus gewijde kerk. Het acht voet brede kunstwerk was kennelijk weggespoeld en moest in 1563 op de oude plaats worden hersteld, maar daar protesteerden de Molkwerumers en Koudumers tegen vanwege de kans op het inlopen van zout water uit de Zuiderzee. In de daarop volgende bloeitijd vernemen wij weinig over de sluis, maar in 1716 wilde het dorp wel van de onderhoudslast af en gingen de bewoners over tot het dempen van de sluis. Het gewestelijk bestuur greep in en herstelde later die eeuw de zijl op eigen kosten. De aanleg van het Hooglandgemaal bij Stavoren maakte de Molkwerumerzijl in het midden van de jaren 1960 overbodig en het geheel is daarop afgedamd.
Talloze toeristen
Molkwerum heeft zich qua inwonertal (thans circa 340) nimmer hersteld. In 1840 woonden er nog slechts driehonderd mensen, die merendeels als dagloners en koemelkers emplooi vonden in een toentertijd zeer ‘vervallende, armoedige buurtschap, waarin de smalle stegen tussen de heggen en onbehuisde heemsteden groen, met gras en ruigte zijn begroeid, waartussen scherphoekige en onregelmatige steenbrokken en puin opschieten’. De nieuwbouwwoningen, de ligboxenstallen in het buitengebied en de camping ’t Seleantsje, boven op de foto, geven aan dat die tijd inmiddels ver achter ons ligt. Hetzelfde water waaraan Molkwerum zijn bloei ontleende, trekt thans talloze toeristen naar deze mooie uithoek van Fryslân.