In de discussie rond de verdere ontwikkeling van Noord-Nederland zijn soms expliciet soms impliciet twee visies aan de orde: groeien op eigen kracht of groeien als overloopgebied of satelliet van de Randstad.

De Vijfde Nota legt de nadruk op ruimtelijke diversiteit: verschillen tussen stad en land moeten worden geaccentueerd, en uiteenlopende stedelijke milieus en landschappen moeten hun eigen karakter kunnen behouden en versterken. Voor het landelijk gebied betekent dit behoud en ontwikkeling van de kwaliteit van het landschap, terwijl de verstedelijking geconcentreerd plaats dient te vinden. Zo beschouwd legt de Vijfde Nota het accent op een ontwikkeling op eigen kracht.

Het kabinetsstandpunt rond de aanleg van een Zuiderzeelijn heeft een evenwichtiger ruimtelijke en sociaal-economische situatie in Nederland ten doel. Het project beoogt een positieve impuls voor de regionale economie en een sterkere groei van het inwoneraantal van het Noorden. Kiezen voor aanleg van de zweeftrein betekent mede dat het Noorden gaat dienen als overloopgebied voor de Randstad.
Het kabinetsstandpunt is voor het behoud van de omgevingskwaliteit van het Noorden niet zonder risico. De ontwikkeling van het stedelijk netwerk Groningen-Assen zonder aantasting van het landschap is, ook zonder snelle trein, al niet eenvoudig. Behoud van de omgevingskwaliteit van het Noorden wordt met zweeftrein een lastiger opgave, omdat de sterkere bevolkingsgroei gemakkelijk tot een grotere druk op het platteland kan leiden. De regio is verder niet alleen een aantrekkelijke woon- en werkomgeving, maar ook een natuur-, landelijk en toeristisch gebied ten behoeve van inwoners van het stedelijk systeem. Aanleg van de lijn kan leiden tot aantasting van een aantal natuur- en recreatiegebieden in de tussenliggende regio’s en het Noorden.

Volgens de VROM-raad vraagt verdere ontwikkeling van rurale gebieden om maatwerk, waarin ijle verstedelijking mogelijk is maar waarin ook de eigen specifieke kwaliteiten moeten worden betrokken: rust, ruimte en een hoge ‘quality of life’. Door te kiezen voor een strategie van ‘rurale revitalisering’, waarin regionale bedrijvigheid een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt geboden en kapitaalkrachtige bewoners naar voormalige agrarische woningen worden gelokt, kan de regio op eigen kracht economisch verder groeien. De afgelopen jaren heeft laten zien dat het Noorden ook als stedelijke pool op eigen kracht in staat is geweest om een althans groot deel van zijn economische achterstand weg te werken, vooral door de gunstige ontwikkeling van de dienstensector.
En daar ligt dan precies het dilemma: levert die groei op eigen kracht voldoende perspectief, of moet de gok gemaakt worden van een keuze voor een dure infrastructurele oplossing waarvan de effecten onzeker zijn en het risico van wegspelen van juist de specifieke kwaliteiten van de regio niet ondenkbeeldig is? Bij de VROM-raad overheerst de twijfel. Misschien een reden om bij de verdere besluitvorming rond de zweeftrein nog eens stil te staan bij de vraag of de extra economische impuls die ervan uitgaat, opweegt tegen het risico van aantasting van de eerder genoemde regionale kwaliteiten.