'Sinds ik in Groningen woon, is het eerste wat ik denk als ik weer bij mijn ouders ben: Wat is het hier troosteloos...! En dan bedoel ik niet wat je ziet. Meer dat er hier zo weinig is waar ik nog wat mee heb. In de vijf maanden dat ik nu op kamers ben, lijken Friesland en ik in sneltreinvaart uit elkaar te groeien.'

‘Sinds ik in Groningen woon, is het eerste wat ik denk als ik weer bij mijn ouders ben: Wat is het hier troosteloos…! En dan bedoel ik niet wat je ziet. Meer dat er hier zo weinig is waar ik nog wat mee heb. In de vijf maanden dat ik nu op kamers ben, lijken Friesland en ik in sneltreinvaart uit elkaar te groeien.’

Fries

‘Grappig is dat ik dankzij een Friese vriendin mijn draai in Groningen vond. Door haar kreeg ik een kamer in de Indische buurt. Met een Fries meisje deel ik daar de bel-etage. Onze huisbaas zei dat hij het liefst aan meisjes uit Friesland verhuurt omdat die zo netjes zijn.
De eerste maanden hier vond ik behoorlijk pittig. Je moet best hard leren. En in je eentje beslissen. Zit je zo’n vak als literatuurgeschiedenis te leren, komen er allerlei namen op je af! Ik weet ook wel dat je moet zoeken wat belangrijk is. Maar er is niemand die uitlegt hoe je zoiets moet aanpakken. Wij kregen een mentrix toegewezen, een tweedejaars Spaans. Zo iemand zou je toch moeten kunnen helpen. Maar de eerste keer kwam ze te laat aankakken bij ons groepje eerstejaars. En de tweede keer zei ze: “Tja, ik weet eigenlijk ook niet precies wat ik met jullie moet..” Mijn moeder reageert dan heel praktisch. “Je moet gewoon een klacht indienen”, zegt ze.
Ik ben de eerste bij ons die studeert. Mijn vader werkt bij de Groenvoorziening van de gemeente. Naast zijn baan heeft hij allerlei cursussen gevolgd. Buitenwerk doet hij niet meer. Stuurt nu andermans werk aan. Ook in ons dorp heeft hij in allerlei besturen gezeten. Er is geen club waar hij geen functie in had. Kaats-, fierljep-, kaart-, voetbalvereniging! Niemand uit ons dorp wil tegenwoordig meer een bestuur in. Het verenigingsleven ligt op zijn gat. Dat kan je goed zien aan de barte, de afzetstrook bij de fierljepsloot. Er groeit te veel riet, al tijden niet gebruikt dus. Ons dorp zit niet meer in de Friese competitie, omdat wij niet aan de eisen voldoen. Te weinig vrijwilligers om een wedstrijd volgens de regels te houden.’

Sauna

‘Er wonen hier in Vrouwenparochie iets meer dan zevenhonderd mensen. Er is een supermarkt, een café, twee scholen, een manege en een sauna. Maar dat is meer voor mensen van buiten. Niet dat ze zich hier generen voor bloot, maar wie wil nou dat de buurman precies weet hoe groot je omvang is?
Ik doe aan ballet, ik zie mezelf voortdurend. Niet klassiek; moderne dans. Voor klassiek heb ik nog voorgedanst. Ze zeiden dat ik een interessant koppie had, maar daaronder was de kwaliteit minder. Door een rare bocht in mijn rug zou ik die nooit goed kunnen strekken. Bovendien bleken mijn hamstrings te kort en mijn benen niet lang genoeg. Dat was slikken!
Die sauna, waar ik het over had, werd gedreven door de ouders van mijn beste vriendin Karen. Enig kind was die. Haar ouders zagen in mij een soort van tweede dochter.’

Glazen tafel

‘Bij ons thuis staat om zes uur het eten op tafel. Dan een toetje en afruimen!
Bij mijn vriendin aten we in een kamer op van die verchroomde moderne stoelen aan een enorme glazen tafel. Wat een ruimtegevoel gaf dat! Ze namen daar de tijd om te eten. Dronken wijn, draaiden klassieke muziek.
De moeder van Karen is maatschappelijk werkster. Ik bedoel daar niks mee ten nadele van mijn ouders, maar ik had daar andere gesprekken dan thuis. Echt zakelijk de boel aanpakken, zagen ze niet zo zitten. Het ging dus mis. Ze redden het niet en moesten weer terug naar Zeeland. Ik zie Karen nu nog maar één keer per jaar. Nog steeds ben ik blij dat ik vriendin met haar ben.
Voor het eerst kreeg ik daar in de gaten, dat de ‘waarheid van thuis ‘ niet de enige waarheid is. Toen ze vertrok, zat ik nog op de middelbare school in St. Annaparochie. Tweehonderd leerlingen. De leraren daar kenden iedereen bij naam.
Voor klas 4, 5 en 6 moest ik naar het Pieter Jelles-Aldlân in Leeuwarden, een school met 1200 leerlingen. Gelukkig ging een meisje van mijn oude school ook mee. Dankzij Marieke ging ik niet kopje onder in de massaliteit.’

Doe-iemand

‘In de examenklas wist ik nog steeds niet wat ik moest. Marieke’s vader is decaan en heeft me helpen uitzoeken welke richting ik op zou willen. Uiteindelijk ben ik in Groningen beland. Toch heb ik nu al het gevoel dat ik niet mijn hele leven bezig wil zijn met boeken, woordjes en grammatica. Ik ben niet puur een leer-bees’. Maar om nou als je huiswerk moet maken, voor de tv te hangen of op straat, zoals veel meisjes deden toen, vond ik stom. Ik leerde gemakkelijk. Daarna, hup naar de boer. Paarden kijken, met de honden rondsjouwen. Later, de manege. Ik ben toch meer een doe-iemand.
Ik geloof niet dat wanneer je jong bent, je ooit bedenkt wat geluk inhoudt. Ik weet één moment. Het is kermis en ik ben in de draaimolen. Ik zweef en zweef en ons dorp is helemaal nergens meer…
Als kind, vertelde mijn moeder, verslond ik twee, drie boeken per week. Ik heb ook drie jaar in de Kinderjury gezeten. Voor het echte werk moet je bij mijn nichtje van elf zijn. Die leest pillen als De stam van de holenbeer. Maar die is dan ook hyperintelligent!’