Omdat het begrip identiteit moeilijk te concretiseren is, construeerden de deelnemers eerst een sterkte-zwakteanalyse van ‘hun’ dorp.
Rust en ruimte, een fraai dorpsgezicht, mooi landschap en sociale controle waren veelgenoemde sterke punten. Sociale controle werd ook als zwak punt genoemd: nieuwkomers, soms hard nodig om de supermarkt in het dorp overeind te houden, voelen zich niet welkom in een besloten gemeenschap. ‘Er wordt geroddeld’, stelde een deelnemer vast.
Naast algemene sterke punten werden ook specifieke punten genoemd. Zo heeft Baflo goed openbaar vervoer en Leens goede voorzieningen: een deelnemers sprak van ‘een centrum in de periferie’. Ulrum ligt gunstig ten opzichte van het Lauwersmeergebied en Eenrum heeft enkele toeristische attracties. Usquert kent een bruisend verenigingsleven en Middelstum heeft goedbewaarde karakteristieke gebouwen. Zwakke punten waren bijvoorbeeld dat Middelstum een imagoprobleem zou hebben en dat er in Ulrum weinig te doen is voor jongeren. Bovendien is het AZC daar erg groot in verhouding tot het aantal inwoners. Ook werd over diverse dorpen opgemerkt dat het in het weekend erg lang duurt voor een arts of de brandweer ter plaatse is.
Leens is kak
Enkele deelnemers wisten na het maken van een sterkte-zwakteanalyse goed uiting te geven aan de dorpsidentiteit. ‘Wierden, weides en wonen’, gaf Gerrie Koops uit Gasseltenijveen als typering van Middelstum. Eelco Last uit Kampen legde uit dat identiteit bestaat uit sociale samenhang, ‘ons-kent-ons’, karakteristieke plekken en een gezamenlijke achtergrond, bijvoorbeeld door plaatselijke cultuur. Egbert van der Zee uit Haaften over Leens: ‘Leens heeft een reputatie in de buurt: Leens is kak.’ Egbert stelde dat de centrumfunctie van Leens in de gemeente De Marne hier de oorzaak van is. Mark Bosch uit Valkenswaard typeerde met een aantal regels uit het gedicht Wakker de identiteit van Baflo: ‘Baflo, lief dorp, waar het goed is te toeven, met dorpshuis en nieuwbouw en het mooi Viskenij…’
Ontwikkelingen op dorpsniveau
Een tweede opdracht voor de scholieren was om aan de hand van het Provinciaal Omgevingsplan en interviews met dorpsbewoners na te gaan welke ontwikkelingen op dorpsniveau wenselijk en mogelijk zijn. In het Provinciaal Omgevingsplan (POP) uit 2000 geeft de Provincie Groningen haar visie op de ontwikkeling van Noord-Groningen. Zij pleit onder andere voor het uitbouwen van de (cultuur)toeristische ontwikkeling en het versterken van de regionale identiteit. Kleinschalige, hoogwaardige dienstverlenende bedrijven (nieuwe economie) moeten gefaciliteerd worden. De landbouw moet versterkt en verbreed worden, met aandacht voor natuurbeheer, biologische landbouw en streekeigen producten. Er zou minder monocultuur mogen zijn. De Provincie wil de schakelfunctie van Bedum en Winsum versterken. De extra woningbouw in Noord-Groningen moet vooral gericht zijn op het aantrekken van hogere inkomens om de leefbaarheid te bevorderen.
Wierdengrond is zacht
Volgens de deelnemers zitten Provincie en dorpsbewoners niet altijd op een lijn. Met name het versterken van de schakelfunctie van Winsum en Bedum werd als een bedreiging voor de overige dorpen gezien: als voorzieningen in Winsum verder ontwikkeld worden, zullen ze in een dorp als Baflo verdwijnen. Sommige deelnemers merkten op dat het versterken van de regionale identiteit en het aantrekken van hogere inkomens om de leefbaarheid te bevorderen moeilijk samengaan. Hendrik Brandwijk uit Valkenswaard beschreef hoe ‘import’ een bedreiging voor het voortbestaan van de dorpscultuur kan zijn. ‘Nieuwe bewoners komen met een verkeerd beeld naar het dorp. Ze komen voor de rust, maar het blijkt minder rustig te zijn dan gedacht. Cafés produceren lawaai en wierdengrond is zacht, waardoor verkeer trillingen geeft. Dan proberen sommigen met de horecawet aan hun zijde de sluiting van het café af te dwingen, of door circulatieplannen het verkeer in het dorp te verminderen. Zo bloedt het dorp dood.’
Toerisme en nieuwbouw
Voor alle zeven dorpen bedachten de deelnemers aan de Aardrijkskunde Olympiade plannen waar zowel provincie als bewoners zich in zouden kunnen vinden. Toerisme biedt volgens de scholieren kansen voor de dorpen in Noord-Groningen. Geen massatoerisme, maar bijvoorbeeld wandelaars, fietsers en vaartoeristen. De waterwegen in Friesland raken vol en Groningen heeft met het Lauwersmeer en de vele kanalen mogelijkheden genoeg om dat op te vangen. Door haventjes toe te voegen (bijvoorbeeld in Leens) en waterwegen te verbeteren, ontstaat een prachtig vaarwaternetwerk. Ook fiets- en wandelpaden kunnen worden uitgebreid. De borgen en andere bijzondere gebouwen in de dorpen bieden ruimte voor kleinschalige, exclusieve accommodatie: Oskar Jäckel uit Groningen bedacht dat in het voormalige gemeentehuis van Warffum enkele luxehotelkamers mogelijk zijn. ‘Het gebouw biedt vanaf de wierde een prachtig uitzicht op het omliggende land.’
Ondanks kritiek van bewoners waren de deelnemers van mening dat extra woningbouw in alle dorpen onvermijdelijk is om op termijn het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden. Wel werden beperkingen aangegeven, kwantitatief maar ook kwalitatief: de locatie voor nieuwbouw moet zo worden gekozen dat de nieuwbouw het aanzicht van de wierdendorpen zo min mogelijk aantast. En wordt er door architecten nog wel eens laatdunkend gedaan over ‘oud bouwen’, de scholieren hebben daar geen problemen mee. Vrijwel allemaal stelden zij voor nieuwbouw een authentieke uitstraling te geven.
Aansluiting op breedbandinternet
Maar naast toerisme en nieuwbouw is meer mogelijk in Noord-Groningen; bijvoorbeeld ouderenhuisvesting in dorpen waar dat ontbreekt, omdat ouderen de meeste binding met het dorp en met de dorpscultuur hebben. Het is jammer als zij door gebrek aan geschikte woningen moeten verhuizen. Een ander idee: Oskar Jäckel stelde voor Warffum aan te sluiten op breedbandinternet. Hij gaf daarvoor drie redenen. De bewoners willen graag snel internet en Oskar vond dat logisch: ‘Juist in een wat afgelegen gebied als Noord-Groningen is internet een ideale manier om met de rest van de wereld in contact te blijven’. Verder stelde hij vast dat de provincie graag internetbedrijven (nieuwe economie) in de regio zou zien. En de middelbare school in Warffum kan ook profijt van snel internet hebben.
Egbert van der Zee wilde rond Leens het eeuwenoude wierdenlandschap behouden en restaureren. ‘De verkaveling zou terug moeten naar de originele vormen. Dat maakt het landschap aantrekkelijker, ook voor toeristen. Bovendien past het in het plan van de provincie om monocultuur tegen te gaan.’
Big-Brotherdorp Baflo
Een laatste opdracht voor de finalisten was om na te gaan hoe de ontwikkelingen die ze voorstelden, door zouden werken op de identiteit van de dorpen. Ate Poorthuis uit Alkmaar beschreef hoe Ulrum er over tien jaar uit zou zien als zijn plannen waren uitgevoerd. ‘In de zomer komen er in Ulrum toeristen die de kleinschalige dienstverlening rendabel maken. De supermarkt is weg. De forensen die in de nieuwbouw wonen doen hun boodschappen in de stad, de autochtone bevolking koopt bij de bakker en de slager. De nieuwbouwwijk is er gekomen. Voor de bewoners bleek het allemaal zo erg nog niet: er zijn ook meer culturele activiteiten, waardoor de nieuwkomers boven verwachting zijn geïntegreerd in het dorp. Zelfs de asielzoekers zijn een beetje opgenomen in de dorpsgemeenschap. Iedereen is het erover eens dat de nieuwbouwwijk mooi bij het dorp past en het landschap niet ontsiert.’
Pas na de wedstrijd kwamen de meer gedurfde ideeën los: Baflo als een groot Big-Brotherdorp, waar dan elke week iemand weggestemd moet worden, en Eenrum als museumdorp, met een glazen koepel eroverheen zodat ook bij regen de mensen met drommen komen. Een deelnemer met gevoel voor drama en historiciteit stelde voor ‘Leens terug te geven aan de zee.’
Oskar Jäckel uit Groningen werd winnaar van de Aardrijkskunde Olympiade 2002. Egbert van der Zee uit Haaften won de veldwerkprijs en Eelco Last uit Kampen kreeg de prijs voor de beste theorietoets.
De auteur is medewerker Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen