Hoe anders ging men een halve eeuw geleden te werk. In 1952 verscheen het overheidsrapport met de titel Maatschappelijke verwildering van de jeugd, dat in opdracht van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd samengesteld. Dit rapport was een voorbeeld van sociologisch beleidsonderzoek dat in de jaren veertig en vijftig in Nederland een enorme vlucht doormaakte. Het zogenoemde ‘Bronnenboek’, waarin de onderbouwingen van het rapport waren samengevat, bevatte onder andere het plaatselijk rapport over Ureterp. De impressionistische observaties van een rapportrice zorgen, vijftig jaar na dato, nog steeds voor kromme tenen.
Een halve eeuw geleden vond men reeds dat ‘onze jeugd reden tot bezorgdheid geeft’. Al vroeg in de vorige eeuw werd de term ‘massajeugd’ gehanteerd. Vijftig jaar geleden sprak men van de ‘ongrijpbare jeugd’, omdat er niets mee te beginnen zou zijn. In een commentaar in het Nieuwsblad voor Zuid-Friesland wordt deze jeugd gekenschetst als ‘volkomen passief, zonder innerlijk leven van zichzelf, maar laat zich leven door wat het op zijn weg tegenkomt en de vreugde-industrie zorgt voor de nodige levensvervulling’. Rond 1950 wilde de toenmalige regering een onderzoek naar de mentaliteit van de ‘rijpere jeugd’ en deed een beroep op professoren in de sociologie. De hoogleraren staken de hoofden bij elkaar en stelden een vragenlijst op die aan het onderzoek zodanige richting kon geven dat men later tot systematische conclusies kon komen. In Noord-Nederland was het professor Bouwman uit Groningen die het onderzoek leidde. Natuurlijk moesten de hooggeleerde leiders een beroep doen op een groot aantal medewerkers, met wie vooraf ‘ernstige besprekingen’ plaatshadden. De uitkomsten van het onderzoek werden in een rapport samengevat en met de conclusies aan de regering voorgelegd. Het bewuste rapport, getiteld Maatschappelijke verwildering van de jeugd, bereikte ook de kamerleden, maar die wensten tevens het materiaal te kennen waarop dit rapport was gebaseerd. De betrokken minister (Jo Cals) zegde daarop een ‘bronnenboek’ toe.
Macht van de media
En toen begon de ellende. Natuurlijk kon men niet alle onderliggende rapportages van het centrale rapport publiceren. Men selecteerde voor het bronnenboek typerende rapporten voor de grote stad, de provinciestad, het dorp, de industrie, landbouwstreken, enzovoort. De samenstelling van dit bronnenboek werd opgedragen aan prof. Langeveld uit Utrecht. Volgens het Nieuwsblad voor Zuid-Friesland maakte deze een ‘kapitale fout’. De krant schrijft op 6 november 1953: ‘Wetenschapsmensen houden zelden rekening met persoonlijke gevoeligheden en nog des te minder; als zij geboren en getogen zijn in een grote stad, waar de mensen elkaar niet kennen.’ Professor Langeveld vermeldde zowel de bewuste rapportrice als alle plaatsen waar informatie was gewonnen bij naam. De krant vervolgt: ‘Dit was een geweldige blunder en zeker voor een paedagoog, die moet weten, dat, als men in een dorp zo iets leest, men meteen weet, wie de informaties heeft verstrekt. En dat niet alleen, maar ook wie met de verstrekte inlichtingen zijn bedoeld. Want een dorp is tenslotte één grote familie en men stelt er – terecht – de eis, dat men het vuile linnen niet buiten dit dorp te kijk hangt ten aanschouwe van vreemd publiek.’ Net zoals tegenwoordig vaak gebeurt, waren het journalisten die hun hand wisten te leggen op het bronnenboek. In Friesland werd door de schrijvende pers een ware rel ontketend door lustig te citeren uit de passages over Ureterp (gemeente Opsterland) en Harkema-Opeinde (gemeente Achtkarspelen). Daarnaast werd de verontwaardigde stemming in de media opgeklopt door het publiceren van vele tegengeluiden.
Met pet
Vooral de Friese Koerier in 1953 vond dat de toestanden in het bronnenboek doorgaans te ongunstig en veelal te eenzijdig werden beschreven en beoordeeld. De krant onderstreepte dit met vele citaten en ging voor in de strijd bij het rehabiliteren van Ureterp. Over de jeugd in Ureterp werd onder andere het volgende geciteerd: ‘Vele jongens werken in de seizoensdrukte wel hard, maar er zijn ook andere tijden, waarin zij liefst zoveel mogelijk profiteren van de ziektewet (of ze brengen zichzelf kleine verwondingen toe, die ze laten vervuilen, of ze klagen over de moeilijk controleerbare rug)’. Over de vrijetijdsbesteding van de jeugd werd geschreven: ‘In de regel ziet men op de avonden van werkdagen maar weinig jongeren op straat. De meesten wonen ver van de dorpskern. Waarschijnlijk hangt men veel thuis rond. Als ze vrij zijn door de ziektewet, zitten ze meestal thuis bij de kachel (met pet).’ Een andere passage: ‘Veel vrije tijd wordt doorgebracht, rondhangend op straat of thuis. Eén jongen is tuinmansknecht, al een jaar of zes bij dezelfde baas in Ureterp. Hij onderscheidt zich wat van de anderen, is niet zo’n schreeuwer, maar komt even vaak in de kroeg.’ Over de jongere jeugd: ‘Verder is er een tiental kwajongens, waarvan men nog niet kan zeggen, hoe ze zich ontwikkelen zullen, maar waarschijnlijk zullen ze na deze baldadige schreeuwperiode wel net zo worden als hun vaders.’ Er waren rond 1950 meerdere huizen die slechts twee slaapkamers hadden. Daarover berichtte de rapportrice: ‘Daar zullen ouders en kinderen wel gescheiden slapen.’ En even verder: ‘Jongens en meisjes boven de twaalf zullen waarschijnlijk wel gescheiden van bed slapen.’ In het bronnenboek waren nog veel meer kwalificaties over de jeugd te lezen als: ‘arbeidsvreugde onbekend’, ‘vrij laag peil jeugdleven’, ‘omgang tussen de sexen vrij en ruw’. Alle bevindingen hadden weliswaar betrekking op de ‘massajeugd’, maar in Ureterp omvatte die groep in 1950 niet veel meer dan tien jongeren!
Dorpsspiegel nieuw bronnenboek
Het onderzoek naar de maatschappelijke verwilderde jeugd was een voorbeeld van sociologisch beleidsonderzoek dat in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw in Nederland een enorme vlucht doormaakte. Op ‘wetenschappelijke wijze’ werd de samenleving doorgelicht en werden dikke rapporten geschreven voor de beleidsmakers op de Haagse departementen.
In 2002, een halve eeuw verder, is in januari in de gemeente Opsterland het project Dropsspiegel van start gegaan. Ureterp was een van de drie dorpen waar eerst is proefgedraaid. Daarna hebben alle verenigingen van Plaatselijk Belang in de gemeente op dezelfde wijze hun dorp in kaart gebracht. In de praktijk betekende dit dat Plaatselijk Belang de hoofdrol vervulde bij het verzamelen en interpreteren van de gegevens (enquêtes, interviews, foto’s). De verenigingen zijn daarbij ondersteund door de gemeente, de lokale welzijnsstichting De Ploeg en de provinciale steunfunctie Partoer. Het NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn) was de trekker van het project. Projectleider Radboud Engbersen van het NIZW diepte hierbij een oude archiefmap op met krantenknipsels waaruit geciteerd wordt in dit artikel.
Het resultaat van het project Dorpsspiegel is een reeks unieke documenten waarin de verschillende dorpen ‘van binnenuit’ worden beschreven. Ureterp heeft van harte meegedaan en misschien ook wel het tiental jeugdige schreeuwers die de rapportrice in 1953 is tegengekomen en nu wellicht zijn uitgegroeid tot krasse zestigers.
Van onderop
De unieke reeks Dorpsspiegels vormt voor de gemeente Opsterland een handvat om de dorpsbewoners beter bij de beleidsvorming te betrekken. Niet alle wensen en problemen die in de Dorpsspiegels worden blootgelegd, kunnen worden gehonoreerd en opgelost. Wel kan er nu een constructieve dialoog plaatsvinden, op basis van goed onderbouwde argumenten, over welke zaken direct of op termijn in de verschillende dorpen aangepakt moeten worden. Bovendien is de Dorpsspiegel voor de bewoners een geschikt instrument om het interne debat te voeren en vervolgens te besluiten welke zaken men op eigen kracht kan oppakken.
Vijftig jaar geleden werd het beleid in Den Haag gemaakt en moest er een dik bronnenboek aan te pas komen om een taai regeringsrapport inzichtelijk te maken. Tegenwoordig wordt het beleid bij voorkeur van onderop gegenereerd. In de gemeente Opsterland hebben alle bewoners meegewerkt aan de eerste stappen. Voor iedereen is zichtbaar hoe dat is gedaan en wat de resultaten zijn. Op de website www.dorpsspiegel.nl zijn namelijk alle 16 Dorpsspiegels bij elkaar gebracht en ook door de lezers van Noorderbreedte te raadplegen. Over enkele jaren wordt in de gemeente Opsterland op dezelfde wijze wederom een momentopname gemaakt. Aan de hand van deze monitoring zullen we kunnen zien hoe de gemeente de bewoners is tegemoetgekomen in hun wensen en ideeën.