We besteden steeds meer tijd, geld en kilometers aan plezier maken en genieten. Nog nooit telde Nederland zoveel evenementen, festivals, koopzondagen, megabioscopen, tweede woningen, indoorspeeltuinen, musea en spectaculaire attracties. Voor haar boek Pret. Leisure en landschap onderzocht Tracy Metz de invloed van de vrijetijdsindustrie op onze omgeving.

Een ‘vrijblijvend, recronomisch landschap’ verdringt in hoog tempo het strakke sobere Hollandse nutslandschap van dijken, polders en civiele kunstwerken, constateert Tracy Metz in haar boek Pret. Leisure en landschap. ‘Joyeus en onbekommerd rekken we de maakbaarheid van Nederland op totdat die ook wildwesttaferelen bevat of kersverse “wildernis” met Poolse pony’s en Schotse Hooglanders, of Ot & Sienachtige boerderijtaferelen of bergen en skischansen in het vlakste land ter wereld’, schrijft ze. En: ‘Genieten is geen voorrecht meer, maar een plicht.’
Voor haar boek bezocht ze een half jaar lang de meest uiteenlopende recreatieoorden in het hele land. Het was nog maar een kleine greep uit een duizelingwekkend aanbod: het aantal nieuwe attracties en evenementen is tussen 1986 en 1997 verachtvoudigd, aldus Metz, journalist bij NRC Handelsblad en auteur van diverse boeken over landschap en ruimtelijke ordening. Hoe kwam ze erbij om zich onder te dompelen in de wereld van de pret?
‘Een jaar of vier geleden sprak ik op een feestje een landschapsarchitect die bezig was met een ontwerp voor het leisurepark Miracle Planet tussen Hengelo en Enschede, een groot terrein vol pretattracties in gekleurde dozen van golfplaat. Ik had nog nooit van zoiets gehoord. Niet lang daarna zat ik in de jury van de Dag van de Architectuur in Groningen, en een van de projecten die we moesten beoordelen was Kardinge, óók een leisurepark, in dit geval met sport en ontspanning als thema. Toen dacht ik: hier is iets aan de hand.’

Feesttenten

De markt van plezier en ontspanning biedt voor elk wat wils, blijkt uit haar rondreis. Of we nu een hang hebben naar wild, druk, nieuw en snel of juist snakken naar ruimte, rust en nostalgie. Op talloze plekken in de stad, langs de snelweg en op het platteland kunnen we tegenwoordig terecht voor recreatieve activiteiten, van dansen in de open lucht tot klimmen in een hal, en van georganiseerd struinen door de ruige natuur tot bivakkeren in de eigen tweede woning.
In Pret worden al dit soort bezigheden in een samenhang geplaatst die je eerder misschien niet zag. Megabioscoop, koopzondag, museum en boerderijcamping beschouwt Metz stuk voor stuk als exponenten van een omvangrijke vrijetijdscultuur, en ze toont aan dat dit fenomeen behalve een economische ook een enorme ruimtelijke impact heeft.
Aan de rand van steden verschijnen steeds meer leisureparken, meubelboulevards en multifunctionele stadions. Historische binnensteden worden met veel geld verfraaid en zijn net ‘opgedirkte feesttenten’, zegt Metz, waar het publiek zich massaal vermaakt tijdens parades, festivals en braderieën. Daarnaast zijn binnensteden steeds meer funshopgebied geworden, waar toeristen slenteren van het ene naar het andere leuke zaakje terwijl de bewoners basale voorzieningen kwijtraken.

Marketingstrategie

Zelfs banale beslommeringen worden geëxploiteerd: in de hoofdstad kun je tegen betaling mee met drijfvuilophalers. Ook ‘sociologisch vermaak’ scoort: in Rotterdam kun je een dagje ‘city safari’ boeken, met als halteplaatsen onder meer een daklozenpension, een kunstenaarsatelier en een asielzoekerswoning. En dierentuinen, zoals het Noorderdierenpark in Emmen, worden groter en groter en verzinnen steeds nieuwe, kostbare attracties.
Voor allerlei alledaagse locaties geldt volgens Metz bovendien dat ze er niet meer gewoon ‘zijn’, maar dat er een marketingstrategie op is losgelaten. Zo krijgen stukken van de binnenstad een thema opgeplakt, om herkenbaar te zijn voor de toerist. Kleinere plaatsen tooien zich eveneens met een thema in de strijd om bezoekers: Woudrichem wil dé cultuurhistorische rivierenstad worden en Zoutkamp wordt momenteel klaargestoomd om straks als oud vestingstadje recreanten uit het Lauwersmeergebied te trekken.
Het platteland op zijn beurt blijkt prima dienst te doen als een groene ondergrond voor allerlei buitenactiviteiten zoals droppings en spannende nachtelijke tochten. Zo kun je in Veenhuizen spelen dat je een pyromaan of een inbreker bent die eenmaal ontsnapt uit zijn cel via modderige maïsvelden en andere hindernissen probeert een café te bereiken, in bezit van zo veel mogelijk ‘geld’ en ‘schatten’, ontdekte Metz. Maar ook voor minder heftige ‘rurale belevenissen’ kan men op het platteland terecht, zoals een meerdaagse trip over de hei met de schaapherder van Balloo, kanovaren of een stal met koeien bekijken.

Overrompeld

Onze omgeving is steeds vaker ‘bedacht’ en ‘gestyled’, stelt Metz. ‘Nederland wordt een decor voor belevenissen’. Ze concludeert zelfs dat de vrije tijd de inrichting van Nederland stuurt, zoals voorheen de volkshuisvesting. Belangrijk verschil is echter dat de overheid volgens haar geen grip heeft op wat er waar aan commerciële vrijetijdsbestemmingen opduikt.
‘De overheid is overrompeld door de explosieve groei van de vermaakindustrie. En iedereen wil mee, móet mee in deze ontwikkeling. Gemeenten durven geen kansen te laten liggen en vragen zich dus niet snel af of er wel behoefte is aan nóg een megapark binnen een straal van 25 kilometer. Het geld spreekt, de druk is groot, gemeenten, provincie, bewoners, ondernemers: iedereen neemt het tegen elkaar op. Dit leidt ertoe dat het ruimtelijke ordeningsbeleid in de praktijk vaak wordt ingevuld door de rechter. Al moet ik zeggen dat beleidsmakers de laatste tijd wel proberen om nieuwe attracties af te stemmen op wat er in de nabije omgeving al is.’
Het duidelijkst zag Metz de ruimtelijke invloed van de vrijetijdseconomie toen ze met een Cessna over de kop van Noord-Holland vloog voor een reportage over de bloembollensector. Waar vroeger pal achter de duinen bollenvelden lagen, wemelde het nu van de golfbanen en bungalowparken. ‘De pret heeft de productie verdreven, was mijn eerste gedachte. Tot ik me realiseerde: de pret ís de productie, dáár zitten het geld en de zeggenschap.’

Erfgoedattractie

Een van de hoofdstukken in Pret is gewijd aan het ‘vermarkten’ van cultureel erfgoed. Een trend die mede is ingezet door de nota Belvedère, in 1999 uitgebracht door drie ministeries. Cultuurhistorie wordt daarin expliciet genoemd als voorname economische factor in het binnenlandse toerisme. Om de nota te citeren: ‘Niemand is gebaat bij onderbenutting van het cultuurhistorisch kapitaal’.
Metz: ‘Ik vond die formulering nogal opmerkelijk, het informele, het terloopse wordt blijkbaar niet gewaardeerd. Toch zit er wel wat in: als je er niets mee doet of er komt niemand naar kijken, dan verdwijnt het erfgoed op een gegeven moment en dat doet afbreuk aan de rijkdom van Nederland. Het gevaar is echter groot dat iets authentieks door er een trekpleister van te maken onbedoeld verandert in iets kunstmatigs . Het komt er op aan de geur, smaak en kleur van monumenten en landschappen te bewaren. Maar voor je het weet worden de verhalen over vroeger te glad en oogt een erfgoedattractie nep, of te opgepoetst, zoals Orvelte. Ik begrijp echt niet dat dat geliefd is!’
Een sympathiek cultuurtoeristisch initiatief vindt Metz erfgoedlogies: overnachten in historische panden zoals stinsen en borgen. ‘Die gebouwen zijn er al, er is slechts een geschikte gebruikswijze voor gevonden die ook inkomsten oplevert. De boel wordt niet opgeleukt.’

Boerenyoghurt

En dan het agrarische toerisme. Volgens Metz zijn de maatschappelijke veranderingen die zich op het platteland voltrekken ingrijpender dan in de stad. Maar dat weerhoudt de stedeling er niet van aan een idyllisch beeld vast te houden. Voor boeren loont het om daar op in te spelen. Zo schreef het Landbouw Economisch Instituut in 2000: ‘De belevingswaarde van het landelijk gebied zal versterkt moeten worden.’
Ruim zeventig procent van Nederland mag dan officieel een landbouwfunctie hebben, zoals bekend verdienen steeds meer agrariërs bij in de recreatie (boerderijcamping, streekproducten, manege, poldersport). De paradox die hieraan kleeft, blijkt mooi uit deze passage: ‘Terwijl de moderne landbouw in een kwade reuk staat, hebben er nog nooit zo veel soorten boerenyoghurt en boerenbrood in de schappen van de supermarkt gestaan.’
Rust, ruimte en nostalgie zijn niet de enige zaken die mensen zoeken op het platteland. Er moet ook wat te doen zijn. In de natuur bijvoorbeeld. Wellicht, schreef de Stichting Recreatie een paar jaar geleden, moeten er meer ‘ervaringen’ in de groene ruimte worden gecreëerd om draagvlak te behouden voor het huidige natuurbehoud.
Het Ministerie van LNV zit ook op die lijn: in 2020 moet de natuur een versterking van de economie zijn en een ’toeristisch-recreatief product van formaat’ leveren, citeert Metz een nota uit 2000. Ze vertelt overigens dat ze de ‘ruige routes’ die Staatsbosbeheer en anderen organiseren nog niet zo gek vond: ‘Het landschap wordt niet veranderd, maar slechts toegankelijk gemaakt’. Nog een bijzondere manier om de natuur te beleven is het Boomkroonpad dat Staatsbosbeheer aanlegde hoog in de bossen bij Gieten.

Verwijderingsbijdrage

In haar boek benadrukt Tracy Metz dat ze zich niet tegen verandering keert en ook niet tegen vermaak, maar graag wil vasthouden aan het ‘alledaagse, argeloze’ dat verloren gaat wanneer een plek volgens een toeristische formule wordt ingericht. Over een aantal andere aspecten van de almaar uitdijende vrijetijdssector is ze eveneens kritisch. Zo wijst ze, naast de al genoemde gebrekkige pretplanning van de overheid, op de drukte op de wegen en de overlast voor omwonenden.
Wat Metz bovendien zorgen baart, is hoe het moet met al die vierkante ‘fungebouwen’ als een skihelling, megabioscoop of winkelcentrum failliet gaat. ‘Je zou een verwijderingsbijdrage kunnen invoeren, om te voorkomen dat het landschap bezaaid raakt met pretkarkassen’, oppert ze.
En ook vindt ze het bedenkelijk dat het pretlandschap zo ‘snel, speels en inwisselbaar’ is. ‘Hoe meer onze omgeving een decor wordt, hoe onverschilliger we er tegenover staan. Vroeger was het landschap er niet om ons te behagen, er werd gestaag aan gebouwd en bewoners waren ermee vertrouwd’, zegt ze. ‘Maar hoe kun je je hechten aan zulke modegevoelige objecten als megastores en leisurecentra? Tegelijk is het voorstelbaar dat mensen zo gewend raken aan bedachte en bewaakte omgevingen, dat men straks nog bang wordt voor de gewone openbare ruimte, waar niets bijzonders gebeurt.’

Tracy Metz. Pret. Leisure en landschap. NAi Uitgevers, Rotterdam 2002, 286 pagina’s, met foto’s van Otto Snoek en Janine Schrijver, EUR 25,00.

Trefwoorden