Douwe Jan Joustra was de afgelopen twee jaar bij het NIDO (Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling) procesmanager van het programma Duurzame Stedelijke Vernieuwing. Een programma dat bij de nodige partijen het besef heeft bijgebracht dat onze steden op een andere manier moeten worden vernieuwd, zo concludeert Joustra nu.

Het gesprek met Douwe Jan Joustra vindt plaats in het fraaie maar ietwat desolate NIDO-kantoor in het centrum van Leeuwarden. De organisatie wordt rigoureus afgebouwd en per 31 december doet de laatste het licht uit, zo geeft Joustra aan. Het is het gevolg van het niet verlenen door het Rijk van de subsidie voor de komende vier jaar. De mentale afstand tot Leeuwarden heeft een belangrijke rol gespeeld in het afketsen van de subsidieaanvraag, aldus het donkerbruine vermoeden van de NIDO-procesmanager. Zo komt er reeds na vier jaar een einde aan het werk van de NIDO-organisatie, behoudens een klein aantal medewerkers dat een doorstart zal maken in Leeuwarden en Utrecht. Joustra is er daar één van. Op verzoek van Noorderbreedte kijkt hij terug op de NIDO-aanpak.

Was er voor het Noorden een speciale plaats ingeruimd in het NIDO-programma?
‘Nee, we werkten niet met specifieke geografische aandachtsgebieden. We hebben wel geprobeerd om binnen de diverse programma’s contacten in het Noorden te leggen en daar zijn ook projecten uit voortgekomen, onder meer in Leeuwarden en Drachten. Ook de Rijksuniversiteit Groningen is een belangrijke partner van het NIDO geweest. De aard van de NIDO-aanpak speelde hierbij een belangrijke rol: geen subsidiepot waar iedereen terecht kon, maar programma’s met de ambitie om samen met partijen een sprong voorwaarts te maken in het denken en doen over duurzaamheid. Overigens is het NIDO inmiddels benaderd door ondernemingen en overheden in het Noorden. Zij hebben ons gevraagd een duurzaamheidsprogramma voor Noord-Nederland te starten (zie elders in deze Noorderbreedte, red.)’

Hoe zou je de kern van die gezamenlijke aanpak willen omschrijven?
‘Essentieel is de notie dat je probeert te voorkomen dat incidentele oplossingen voor bepaalde problemen tot duurzaamheid worden bestempeld. Dat zijn vaak kortetermijnoplossingen. Bij een duurzaamheidsperspectief spelen vele aspecten en relaties een rol; naast people, planet, profit is er bijvoorbeeld de factor tijd, maar ook de relatie met andere delen van de wereld. Voor dat complexe, gelaagde systeem moet je oog hebben. Van daaruit kun je tot structurele vernieuwingen en verbeteringen voor de lange termijn komen.’

Kun je dit illustreren voor de stedelijke vernieuwing?
‘Vaak gaat het in de wijken om achterstandssituaties, verpaupering of fysieke problemen. Dat maakt dat de blik gericht wordt op vernieuwing, door bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw toe te passen. Portiekflats vervangen door laagbouw, goedkope woningen mengen met duurdere woningen om diversiteit in de wijk te brengen, dat getuigt allemaal niet van waardering voor het bestaande. Het zorgvuldig omgaan met het bestaande is van groot belang; het zijn immers dezelfde mensen die er nu en straks willen wonen. De hoogbouw is vaak van goede technische kwaliteit en levert veel groene ruimte op. Nadenken over behoud of benutten van het bestaande is essentieel voor duurzame oplossingen. Lang niet alle stedelijke vernieuwingsprojecten voldoen aan dat criterium. Ze zijn misschien wel toekomstgericht, maar hebben geen oog voor de bestaande sociale en ruimtelijke structuur en dragen soms ook nauwelijks bij aan de stedelijke kwaliteit. Zo hebben we ook veel aandacht gegeven aan het idee dat de stad zich moet kunnen aanpassen aan veranderende leefstijlen van mensen; ‘adaptief vermogen’ hebben we dat genoemd. Het NIDO-programma heeft vooral geprobeerd om die brede kijk te introduceren en dat is behoorlijk gelukt. Inmiddels wordt veel meer gedacht aan een behoedzame transformatie van de bestaande structuur.’

De brede kijk die je noemt, is die nader te definiëren?
‘Dat is niet eenvoudig. Allereerst is het méér dan aandacht besteden aan materiaalgebruik en energiebesparing. De bestaande waarden van de wijken spelen mee, toekomstige waarden en het vermogen van de wijk om flexibel te zijn ten opzichte van nieuwe leefstijlen of nieuwe bewonersgroepen. Daarmee zeg ik eigenlijk nog nauwelijks iets, want partijen in de lokale praktijk zullen daar zelf invulling aan moeten geven, hoe lastig dat ook is. Ieder voor zich, in zijn of haar eigen rol, moet afwegingen maken over de aspecten van duurzaamheid. Er is geen ‘handboek soldaat’ voor. Waar wordt het meeste belang aan gehecht: aan gewone belangen zoals financiën, of toch aan de verantwoordelijkheid voor het leven op aarde en voor toekomstige generaties? Die laatste aspecten delven nu te vaak het onderspit en daar moeten we doorheen breken. Er wordt nu te veel voor kwantiteit gekozen en te weinig voor kwaliteit.’

Geldt dat voor het Noorden ook?
‘Dat geldt hier ook. Kijk hoe ieder groter dorp zijn eigen bedrijventerrein wil hebben. Het is toch schandalig om te zien wat er langs de A7 gebeurt. Dat is straks één groot bedrijventerrein! Daarmee raken we veel kwaliteit kwijt. Maar hetzelfde geldt voor megalomane projecten als Meerstad en de Blauwe Stad – grootschalig, zonder enige vorm van binding aan de lokale omstandigheden – en voor de witte schimmel aan de randen van de dorpen. Het is de onbegrensde drang naar groei die daar achter steekt. En waarom? Omdat het veel eenvoudiger is om de dominante stroom aan te sturen dan om nieuwe waarden te ontwikkelen, gericht op versterking van kwaliteit. Dat laatste vergt het recht doen aan diversiteit en de bestaande kwaliteiten. Het sturingsproces wordt daardoor echter complexer en daar schrikt men voor terug.’

Zijn er geen tekenen van hoop?
‘Gelukkig is het niet allemaal kommer en kwel. In het bedrijfsleven doet het maatschappelijk verantwoord ondernemen wel degelijk opgang. Ik was bijvoorbeeld laatst op een bijeenkomst over duurzame landbouw in Friesland. Daar hoor je goede initiatieven over een duurzame verbetering van deze bedrijfstak. Eén van de boeren, Fokke Benedictus uit Eastermar, had een zeer inspirerende visie op zijn bedrijf in 2020. Wat opvalt is dat het altijd weer ideeën zijn van individuen; competente mensen die vinden dat het anders moet. Lokale bestuurders en lokale ondernemers, daar moeten we het van hebben. Dat zijn vaak de voorlopers, de mensen met lef. Zij zeggen: tot hier en niet verder. Soms slagen zij erin om een netwerkje op te bouwen, zoals in Deersum, waar de landbouwers geprobeerd hebben een eigen gesloten energiesysteem op te zetten. Een ander sprekend voorbeeld is natuurlijk het bedrijf van Anne Jan Zwart, EcoStyle in Appelscha. Dat is ondernemerschap met oog voor de toekomst!’

Doen de bestuurders nog te weinig aan duurzaamheid?
‘Het is niet zo dat je één verantwoordelijke voor duurzaamheid kunt aanwijzen. Iedereen heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Wel vind ik dat bestuurders zich over het algemeen te weinig aan de basisprincipes van duurzaamheid (zie kader, red.) gelegen laten liggen. Misschien heeft het er mee te maken dat men in Noord-Nederland nog steeds vanuit een achterstandspositie redeneert. De achterstand wordt daarbij gedefinieerd vanuit klassieke economische opvattingen uit de twintigste eeuw. Wanneer je deze regio vanuit een duurzaamheidsperspectief bekijkt, ontstaat een heel ander beeld. Dan blijkt Noord-Nederland een enorme potentie te hebben. Kijk naar de ruimtelijke kwaliteit, de sociale netwerken en de veerkracht daarvan, de cultuurhistorie. Het is dat kapitaal dat vraagt om een goed beheer. Dat zijn troefkaarten die bijvoorbeeld bij duurzaam toerisme goed kunnen worden ingezet. Daar liggen echte uitdagingen, maar daar moet dan wel in worden geïnvesteerd. Waarom bouwen we wel de zone langs de A7 vol en laten we het Oerol-festival op Terschelling ter ziele gaan? Zelfs een gebied als de Waddenzee kunnen we niet vrijwaren van de economische druk. Dat zijn de afwegingen waar Noord-Nederland voor staat.’

Voorstel voor duurzaamheidsprincipes Noord-Nederland

1 Zuinig met voorraden

Het beheer van de bestaande voorraden is het beheer van het kapitaal voor de toekomst. Dat geldt voor ruimte, energie, bodem, water en lucht, maar evenzeer voor cultuur en techniek.

2 Koester kwaliteit natuur, groen en landschap

Natuur en landschap (nat en droog) maken van Noord-Nederland een uniek gebied, met een fantastische belevingswaarde en een enorme kans voor versterking van de ecologische kwaliteit.

3 Mooi, schoon en veilig

Een mooie, schone en veilige leefomgeving is een basisvoorwaarde voor een duurzame ontwikkeling. Het stimuleert de vestiging van inwoners en bedrijven in de bestaande steden en dorpen.

4 Iedereen doet mee

Een duurzaam Noord-Nederland bouwen we samen. Individuele burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties, onderwijs en overheidsinstellingen kunnen samen een bijdrage leveren aan die toekomst.

5 Richt in met oog op volgende generaties

Volgende generaties moeten in staat worden gesteld relatief eenvoudig aanpassingen te plegen in de inrichting van Noord-Nederland. Het is belangrijk om ‘adaptief vermogen’ te ontwikkelen.

6 Voorkom afwenteling

Duurzaamheid gaat niet alleen over de leefkwaliteit in Noord-Nederland, hier en nu. We mogen onze verantwoordelijkheid niet afwentelen op de anderen. Kunnen we mondiaal denken en lokaal toch gewoon iets doen?

7 Vernieuw

Het is nauwelijks mogelijk om meteen te constateren of iets duurzaam is of niet. Daarom is het zinvol om relatief ‘foutvriendelijk’ te zijn: leven is tenslotte ook leren.

Trefwoorden