Toekomstbeeld: in zijn waterstofauto rijdt een hoge ambtenaar van het ministerie voor Duurzame Ontwikkeling over de Zuiderzeeroute van Den Haag naar Groningen. Er is veel te zien vanuit zijn auto. Grote velden biomassa worden afgewisseld door compacte steden en fraaie bedrijventerreinen waar de snelweg dwars doorheen gaat. Onze ambtenaar heeft drie afspraken, met directies van bedrijven op het gebied van nanotechnologie, genenonderzoek en innovatie in de landbouw. Als hij maar één afspraak had zou hij de magneetzweeftrein wel hebben genomen die hem nu met een snelheid van vijfhonderd kilometer per uur inhaalt.
Zo’n beeld ontstaat als je zes mensen hoort over duurzame ontwikkeling en de mogelijkheden voor het Noorden. Prof. ir. Francine Houben van de Technische Universiteit in Delft vindt dat we Nederland bij het ontwikkelen van snelwegen eens wat meer vanuit de auto zouden moeten bekijken. Prof. dr. Jan Boersema van de Vrije Universiteit in Amsterdam bekijkt de menselijke en landschappelijke waarden die verloren gaan door onze dynamische economie en pleit voor reflectieve modernisering. Felix Luitwieler van het ministerie van VROM is van mening dat rust en ruimte in het Noorden niet het enige uitgangspunt moeten zijn voor duurzame ontwikkeling. Drs. Frits Migchelbrink van de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij ontwaart een nieuwe Gouden Eeuw op economisch gebied. Aike Maarsingh van de landelijke Land- en Tuinbouworganisatie ziet nieuwe kansen voor de boeren en drs. Gerrit van Werven is enthousiast over economische en duurzaamheidsprojecten met pakkende namen als Energy Valley en Costa Due.
Energy Valley en Costa Due
Bureau Van Werven – Lokale en Regionale Ontwikkeling is gevestigd in de stad Groningen en nauw betrokken bij een groot aantal economische projecten in het Noorden. We praten met directeur drs. Gerrit van Werven over twee van de meest aansprekende: Energy Valley en Costa Due. Namen die de nieuwsgierigheid prikkelen. Bij het begin van het gesprek moet één ding goed duidelijk zijn: Energy Valley is geen duurzaamheidsprogramma, het is een economisch programma. De deelnemers achten zich wel gebonden aan de afspraken die mondiaal zijn gemaakt in Kyoto en Johannesburg, maar streven naar een duurzame economie die niet alleen gebaseerd is op milieuvriendelijkheid, maar ook op bedrijfseconomische gronden. ‘Uitgangspunt is: geen dingen weggooien waar we nog wat aan hebben; over vijftig jaar moeten we nog een bestaan hebben. Aardgas is eindig, dat weten we allemaal. Over dertig jaar is het op. Uit een oogpunt van duurzaamheid moeten we daar dus op inspelen met onze kennis van energie. Waterstof is ook gas, biomassa is ook gas, vergisten is ook gas!’
Zijn bureau onderzocht de mogelijkheden voor de uitbouw van de energiesector in Noord-Nederland en die zijn er. ‘Wij hebben de structuur zichtbaar gemaakt. Via financiële injecties moet er nu worden gezorgd voor uitbreiding op basis van samenwerking tussen kennis en bedrijfsleven. Er is een budget van twee miljoen euro beschikbaar, deels van het samenwerkingsverband Noord-Nederland en deels van participanten. Noord-Nederland heeft een spilfunctie in de Europese energievoorziening, met aardgas als hoofdtaak. De voorraden zitten alleen in Groningen en in Oost-Europa. De kennis zit alleen in Groningen. Dat schept een markt. Er werken 16 000 mensen in allerlei grote en kleine bedrijven die met de energievoorziening in het Noorden te maken hebben. Liberalisering en internationalisering vormen enorme en bedreigende ontwikkelingen. Wij hebben gezegd: ga voor die mensen, met een programma op basis van de kernpunten duurzame energie, kennis en bedrijfsactiviteiten. Noord-Nederland moet ontwikkelingsgebied én proeftuin zijn. In het afgelopen jaar heeft de organisatie vorm en inhoud gekregen en is Energy Valley op de kaart gezet. ‘Men’ weet wat het is, ook in Den Haag. Energy Valley is een sterk punt, ook nationaal en internationaal, ook na 2006.’
Deelnemers zijn Gasunie, NAM, Rijksuniversiteit Groningen, NOM en provinciale en lokale overheden in de drie noordelijke provincies. Van Werven is de bedenker van de naam Energy Valley, in navolging van Silicon Valley in de Verenigde Staten, het gebied in Californië waar veel bedrijven in de ICT-sector zijn geconcentreerd.
‘Maar Energy Valley is meer gestructureerd, met een stichtingsvorm en een klein coördinatiebureau. De overeenkomst met Silicon Valley is wel dat de deelnemers de kracht ervan vormen; en de samenwerking tussen kennis en bedrijfsleven. Er is nu een netwerk aan het ontstaan. Er loopt nu een programma, synchroon met de ideeën van Economische Zaken in het kader van transitie (geleidelijke overgang van bestaande naar nieuwe systemen), waarin 23 projecten zijn ondergebracht. Daaronder vallen dingen als de ontwikkeling van een nieuwe HR-ketel, van gemakkelijk transporteerbare hoogcalorische bio-olie, biodiesel, puur plantaardige olie, groen gas en het importeren van biomassa via de Eemshaven.
Hoe ver zijn we? Shell concentreert activiteiten in Assen. De NAM is sinds vorig jaar Europees hoofdkantoor voor gas. Belangrijke kantoren in andere landen worden gesloten. Dat trekt ingenieursbureaus en toeleveranciers aan. De structuur van Gasunie blijft voorlopig ongewijzigd. De BBL, de Balgzand-Bactonpijplijn onder de Noordzee door, komt er. In de begroting van de Europese Unie is twee miljard euro gereserveerd voor de aanleg van een pijplijn van St.Petersburg naar Groningen. Daar komen straks allerlei zaken omheen op het vlak van handel en opslag van gas. Bij Veendam is een nieuwe opslag in zoutcavernes op komst. Shell en NAM hebben het voornemen het olieveld van Schoonebeek te heropenen. Op het gebied van kennisuitbreiding is uitgebreid fundamenteel onderzoek gedaan naar opleidingen in Nederland en in het buitenland. De kennis op energiegebied in de breedste zin wordt geconcentreerd in Groningen, zowel op HBO- als op universitair niveau. Gasunie financiert interfacultaire leerstoelen aan de universiteit.’
Is Energy Valley dus in eerste instantie een economisch programma, Costa Due (dat staat voor Concrete Stappen naar een Duurzame Eemsmond) heeft het begrip duurzaam ontwikkelen als uitgangspunt genomen, waaruit vervolgens een sterkere economie kan ontstaan. Ook voor dit project verrichte het bureau van Van Werven veel onderzoek. ‘Costa Due sluit goed aan bij Energy Valley. Ook hier doen zich mogelijkheden voor als het gaat om de uitbouw van de energiesector in Noord-Nederland. De basis wordt gevormd door de ontwikkeling van grootschalige groene bio-energie. Importeren van biomassa via de Eemshaven leidt tot procesindustrie.’
De provincie Groningen heeft het voortouw genomen bij de ontwikkeling van Costa Due en sluit daarmee aan bij de ideeën van de landelijke overheid om juist op regionale schaal te werken aan mogelijkheden om te komen tot een sterkere economie en het tegelijkertijd tackelen van hardnekkige milieuproblemen. Duurzame ontwikkeling betekent volgens de provincie naast een schone en veilige leefomgeving vooral voldoende werkgelegenheid, omdat werk de essentiële verbinding vormt tussen welzijn en welvaart. Er doen inmiddels veertig grote en kleine regionale partijen aan mee, bedrijfsleven, lokale overheden en de Rijksuniversiteit Groningen. Ook wordt aansluiting gevonden bij Gasunie Research.
Ministerie voor Duurzame Ontwikkeling?
Felix Luitwieler was al met duurzame ontwikkeling bezig toen dat begrip nog niet eens bestond. Dat was in het begin van de jaren tachtig. Hij werkte toen bij de Waddenvereniging, van 1978 tot 1985 als actiecoördinator en de laatste twee jaar van die periode als vice-voorzitter. In zijn portefeuille zaten de eilanden, economische activiteiten in het waddengebied, recreatie, defensie en landbouw. In 1981 raakte hij betrokken bij het project Werk aan de Wadden, waarmee de Waddenvereniging milieuvriendelijke economische initiatieven wilde steunen. Bij de reguliere banken hoefden bedrijven in die sector meestal niet aan te kloppen. Via een fonds van de Waddenvereniging, gevuld door giften van leden lukte dat wel. ‘Een voorloper dus van duurzame ontwikkeling. Het rustte op dezelfde drie pijlers: People, Profit, Planet, oftewel de sociale aspecten, de economische basis en de ecologische kanten.’
Felix Luitwieler was in zijn tijd bij de Waddenvereniging ook oprichter en voorzitter van het Centrum voor Landbouw en Milieu, waarin boeren en natuurbeschermers samenwerkten. ‘Dat centrum hield zich toen ook al bezig met duurzame ontwikkeling in de landbouw. Het bestaat nog steeds als adviesbureau en stichting. Er werken nu dertig mensen.’
Geen wonder dat hij door het ministerie van VROM werd gevraagd daar te komen werken als doelgroepmanager Landbouw, een brugfunctie tussen beleidsmakers en landbouwers. Tegenwoordig is hij hoofd van de afdeling Strategie, tevens plaatsvervangend directeur van de directie Strategie en Bestuur van het directoraat-generaal Milieubeheer en zit hij tot over zijn oren in alles wat met duurzame ontwikkeling heeft te maken. ‘Je zult mij niet horen zeggen dat de rust, de natuur en de stilte de enige sterke punten zijn van het Noorden. Dat gebied vormt geen uitzondering als je het hebt over duurzame ontwikkeling. Ook daar gaat het om zaken op langere termijn. Bij besluiten van beleidsmakers en bedrijfsleven dient rekening te worden gehouden met de in de wereld van de duurzame ontwikkeling bekende begrippen als de drie P’s (People, Profit, Planet) en ‘hier’ en ‘daar’ en ‘nu’ en ‘later’. Daarbij gaat het om onontkoombare ontwikkelingen en mogelijke toekomsten. Tegen die achtergrond bieden trends als Energy Valley in Groningen iets specifieks, evenals het Centrum voor Duurzame Innovatie Noord-Nederland, waar ze in Friesland mee bezig zijn. Het is zoeken naar nieuwe economische ontwikkelingen die passen binnen duurzame ontwikkeling. Innovatie. Grondgebonden landbouw kan een voorbeeldfunctie vervullen op het gebied van duurzame landbouw. Daarbij moet je aan de boeren niet alleen milieueisen stellen, maar ze ook in staat stellen een inkomen te verwerven zonder twee keer zo hard te werken als de gemiddelde Nederlander.’
Een voorbeeld van duurzame ontwikkeling in de landbouw noemt hij het sterk terugdringen van de grondontsmetting in de fabrieksaardappelteelt. ‘Omdat de samenleving het niet langer pikte is dat probleem vanuit de ondernemers in de landbouw opgepakt. Met een bijbehorende denkwijze en actie. Vervolgens is het initiatief onmiddellijk gesteund door VROM. De ontwikkeling van biomassa biedt nu nieuwe kansen voor de enkele jaren geleden nog ten dode opgeschreven teelt van fabrieksaardappelen. Maar dan wel op een milieuvriendelijke manier. Ook hier doet het begrip ‘license to produce’ opgeld in onze samenleving. Iets produceren mag pas als de samenleving daar als het ware vergunning voor geeft. We moeten de voor- en nadelen ook op langere termijn bekijken. Biomassacultures op zeer grote schaal houden risico’s in, zoals alle monocultures. Daarvoor moet je scenario’s ontwikkelen, steeds kunnen ingrijpen. Daarom is het aantrekkelijker de productie van biomassa uit afval te ontwikkelen: stro, houtsnippers, snoeihout verbranden voor de energieopwekking.’
Duurzame ontwikkeling speelt zo langzamerhand in alle sectoren van de maatschappij. Wordt het geen tijd voor een apart ministerie in plaats van één staatssecretaris voor milieu en duurzame ontwikkeling bij VROM?
‘Dat is grappig, we hebben het er net over gehad binnen het departement. Maar het idee gaat in tegen het politieke tijdsgewricht, waarbij juist wordt gestreefd naar minder ministeries. Op zich is het niet juist dat vanuit een van de drie pijlers onder duurzame ontwikkeling (milieu, economie en sociale aspecten) de verantwoordelijkheid genomen wordt. Die drie pijlers zijn gelijkwaardig al is het wel zo dat duurzame ontwikkeling uit de milieuhoek is opgekomen. Daar liep men als eerste tegen de rand van het draagkracht van onze planeet aan. Misschien zou je duurzame ontwikkeling kunnen onderbrengen bij het ministerie van Algemene Zaken, dat dan dezelfde rol zou moeten kunnen spelen als het ministerie van Financiën ten aanzien van de budgetten van de ministeries.’
Reflectieve modernisering
Vanuit zijn werkkamer op de bovenste verdieping van het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit aan de zuidrand van Amsterdam kan prof. dr. Jan Boersema in één oogopslag zien hoe economie, cultuur en milieu samenhangen. Hij ziet de kustlijn, Schiphol, het ING-hoofdkantoor, het ziekenhuis, kerktorens, het Amsterdamse Bos en overal huizen in dichte pakking. Het gebied is behoorlijk dichtgeslibd. ‘Als ik hier wel eens van Leiden naar Haarlem fiets weet ik al gauw niet meer waar ik ben. De bebouwing loopt ongemerkt over van het ene dorp in het andere.’ Allemaal het gevolg van onze dynamische economie. Daar heeft hij op zich geen bezwaar tegen maar de mensen zouden zich eens moeten gaan afvragen welke landschappelijke en menselijke waarden daardoor verloren gaan. Reflectieve modernisering, daarin vat hij samen wat er zou moeten veranderen om tot een duurzamer ontwikkeling van het landschap te komen. Meer nadenken over de waarden die bedreigd worden door economische ontwikkelingen alvorens besluiten te nemen. Die waarden zijn in onze westerse samenleving sterk bepaald door ons christelijk humanistische verleden. ‘Het christendom heeft niet alleen ideeën overgenomen van het oude jodendom maar ook van de Griekse filosofen. De Grieken zagen bijvoorbeeld een duidelijke hiërarchie in de natuur. Alles werd beoordeeld op het nut voor de mens. Daarom spreken we nu nog altijd van onkruid, ongedierte, onland. Uit het terugdringen van die voor de mens schadelijke elementen in de natuur kon cultuur ontstaan. Dat idee heeft eeuwenlang grote invloed gehad op onze houding.’
Dat is één hoofdpunt in de opvattingen van Jan Boersema. Een tweede is dit: ‘Onze westerse opvattingen over tijd zijn lineair. Wij kennen een verleden, een heden en een toekomst. Dat leidt tot een enorme dynamiek. In die optiek heeft het zin om aan de toekomst te werken. Daarom is de antigroeigedachte van de Club van Rome ook zo moeilijk te accepteren. Dat geeft een gevoel van achteruitgang, van de klok terugzetten.’
Jan Boersema, geboren Groninger, studeerde in de jaren zeventig biologie en doceerde later milieukunde aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Hij werkte jarenlang samen met Lucas Reijnders en kent uit die tijd veel mensen in het Groningse wereldje van landschap en milieu. Gaandeweg groeide zijn interesse in de samenhang tussen culturele, historische en filosofische componenten in onze samenleving en het milieu. Dat bracht hem uiteindelijk op de plek waar hij nu zit: bijzonder hoogleraar aan de VU met als leeropdracht: culturele en levensbeschouwelijke dimensies van de relatie mens en natuur.
‘In mijn algemene visie is het zo dat onze cultuur historisch gezien inderdaad van de natuur heeft geprofiteerd door de nare dingen daarin te bestrijden of te beheersen. Het gevolg is wel dat natuur en cultuur niet meer zo makkelijk harmoniëren. Het heeft echter ook kwaliteitsverlies opgeleverd, niet alleen voor de natuur maar ook voor het menselijk leven. Het afwegen van de waarden die bedreigd worden door economische ontwikkelingen, hoeft niet te leiden tot nulgroei maar wel tot het anders omspringen met grondstoffen. Meer met minder, zo vat ik het samen. Er circuleert nu te veel materie, we moeten dé-materialiseren.’
‘Het groene goede leven’ is een term die hij ook vaak hanteert om duidelijk te maken waar zijn kijk op de relatie tussen cultuur en milieu toe kan leiden. Leiden we zo’n leven al niet in het Noorden?
‘Het lijkt in elk geval dichterbij dan in het Westen. Laat ik een landschappelijk voorbeeld geven van de verwevenheid tussen cultuur en natuur. In het Noorden zien we in tegenstelling tot het Westen nog het voor Nederland typerende eeuwenoude contrast tussen compacte steden, dorpen en het open landschap. En het heeft ook te maken met de aard van de bevolking. De binding tussen landschap en voedselproductie is in het Noorden groter dan in het Westen. Daarom moet je, in het geval van bosaanplant in het open landschap van Noord-Groningen of de vestiging van varkensteelt in het Noorden, je niet alleen afvragen of het politiek haalbaar of economisch interessant is, maar ook met welke waarden het botst. Kijk naar grote delen van Nederland waar het landschap sluipenderwijs volgroeit met grijze dozen op bedrijventerreinen en schimmel aan de dorpsranden.’
Eerst even nadenken en dan pas besluiten, reflectieve modernisering; in het Noorden kan het nog. ‘Macro gezien, vormen ecologie en economie uiteindelijk geen tegenstelling. Het moet immers allemaal in het grote systeem aarde passen. De natuurwetten van de aarde stellen de randvoorwaarden aan ons doen en laten.’
Een nieuwe Gouden Eeuw
Drs. Frits Migchelbrink is directeur van de NOM, de Investerings- en Ontwikkelingsmaatschappij voor Noord-Nederland, en hij heeft te maken met 180 bedrijven waarvan een deel bezig is met fabuleuze toekomstplannen. ‘Het duizelt me wel eens als we hier aan deze tafel zitten te praten en ik hoor waar men aan werkt op het gebied van ICT, genenonderzoek en nanotechnologie. Het lijkt soms science fiction, maar het zijn allemaal ontwikkelingen waar we de komende jaren mee te maken krijgen. Daarop is mijn optimisme over economie én milieu op langere termijn gebaseerd. We gaan een nieuwe Gouden Eeuw tegemoet mits we ervoor kunnen zorgen dat de verdeling van werk, welvaart en welzijn beter over de wereld verdeeld wordt.’
Frits Migchelbrink is econoom en overtuigd van de noodzaak van duurzame ontwikkeling. Maar hij vindt wel dat rekening moet worden gehouden met de realiteit. ‘Wie vanuit de milieuhoek waarschuwt voor de eindigheid van energiebronnen miskent de dynamiek van de economie. Om het milieu te verbeteren is economische groei nodig. Dat klinkt tegenstrijdig, maar dat hoeft niet zo te zijn. Uit die groei kunnen investeringen in het milieu worden betaald. De industrie is overtuigd van de noodzaak daarvan; dat blijkt uit het feit dat er honderden miljoenen in worden geïnvesteerd, ook als het economisch minder goed gaat.’
Hij noemt het kortzichtig dat milieubewegingen ervoor pleiten dat in ons land alleen een dienstensector overblijft. ‘Dan gaat het vuile werk naar elders, dat lost de milieuproblemen niet op.’ Er gaat sowieso al veel werk naar elders. Op dit moment gaat het vooral om werk waarbij de loonkosten een grote rol spelen, maar het zit er al aan te komen dat ook arbeid waarvoor hoog opgeleide mensen nodig zijn, uit ons land verdwijnt. Naar China en India bijvoorbeeld, waar men lage loonkosten weet te combineren met hoge opleidingen, en waar men ten koste van het milieu, zonder zich veel aan te trekken van gezondheidsaspecten en zonder arbo-regels concurreert met het Westen.
‘De NOM is ervoor om de ijle economische structuur in het Noorden te verbeteren Wij zoeken naar activiteiten die hierin blijvend gedaan kunnen worden. Natuurlijk is niets blijvend, maar streven naar de vestiging van een bedrijf waarvan de loonkosten meer dan een kwart van de totale kosten uitmaken, is onhoudbaar. Het heeft geen zin om via zware subsidies hier activiteiten te ontwikkelen die eigenlijk elders horen. Duurzaamheid zal leiden tot kleinere vestigingen waarin veel kennis is gebundeld. Bijvoorbeeld op het gebied van agrarische fuels. Verbouwen kunnen wij hier de gewassen daarvoor niet, want je hebt twintig hectare nodig voor één auto. Maar we kunnen wel een proeffabriek voor biodiesel opzetten en die kennis exporteren naar landen waar ze wel de ruimte hebben. Hetzelfde geldt voor onze kennis op het gebied van bloementeelt of tomatenkweek.’
Wat de mogelijkheden van het Noorden zijn op het gebied van duurzame ontwikkeling hangt volgens Migchelbrink af van de vraag of de landelijke overheid het al tientallen jaren bestaande instrument van de ruimtelijke ordening wil inzetten voor een betere spreiding van welzijn. ‘De overheid zorgt voor welvaart en welzijn. Maar tegenover 1% nationale inkomensstijging staan kosten vanwege verlies van welzijn die niet in de statistieken voorkomen, met name in de Randstad. In het Noorden is 10% minder welvaart maar wel meer welzijn.’
Hij roemt overigens de politieke samenwerking in het Noorden, waardoor in dit gebied de ruimtelijkeordeningswetten worden ingezet als duurzaamheidsinstrument. Een derde van het Noorden is aangewezen als kernzone; daar woont twee derde van de bevolking. ‘Het Noorden heeft nu nog de kans om het goed aan te pakken, om ervoor te zorgen dat het hier geen Brabant wordt. Het zal ook hier drukker worden, maar zulke files als in het Westen zullen wij hier niet kennen, omdat de mensen door dit beleid dichter bij hun werk wonen. Burgemeesters van niet-kernzones piepen natuurlijk wel, maar je moet er toch niet aan denken dat elk dorp zijn eigen industrie zou krijgen. We moeten met zijn allen als goede rentmeesters omgaan met onze wereld.’
Snelwegen ontwerpen vanuit de auto
‘Iemand in een auto was in de jaren zeventig fout. Daarom is Nederland gezien vanuit de auto lelijk. Maar de auto is wereldwijd een verworvenheid en de mobiliteit belangrijk. Natuurlijk is de auto een bron van milieuvervuiling, maar daarvoor moet je de motor aanpakken. De auto is onderdeel van het dagelijks leven geworden en daarom is mijn mening dat je bij het ontwerpen van snelwegen ook vanuit de auto moet kijken naar de samenhang met de omgeving. Alle straten hebben een naam, waarom dan de snelwegen niet? Nu kom je op de A7,de A10, de A12. Je moet de snelwegen niet alleen technocratisch beschouwen. Door ze een naam te geven kun je verbanden leggen met het landschap of de historie: de Rembrandtroute, de Erasmusroute, de Louis Couperusroute, de Zuiderzeeroute.’
Prof. ir. Francine Houben spreekt hier als hoogleraar Architectonisch Ontwerpen en Mobiliteitsesthetiek aan de Technische Universiteit in Delft. Ze heeft in 1999 het begrip ‘mobiliteitsesthetiek’ geïntroduceerd. Van beroep is ze architect en directeur van het gerenommeerde bureau Mecanoo Architecten in Delft, dat over de hele wereld spraakmakende projecten heeft gerealiseerd. Francine Houben was directeur/curator van de eerste Internationale Architectuur Biënnale, die van mei tot en met juli 2003 in Rotterdam plaatsvond. Het thema was: Mobility, a Room with a View. Met deze Biënnale heeft zij mobiliteit als onderdeel van het dagelijks leven onder de aandacht gebracht van een groot internationaal publiek. Rijkswaterstaat gaf haar opdracht onderzoek te doen naar de mogelijkheid om snelweg en omgeving in samenhang te ontwerpen en zo het landschap voor de weggebruiker aantrekkelijker te maken. Onder de naam Holland Avenue werd deze visie tijdens genoemde Biënnale gepresenteerd.
Bij de aanvaarding van haar hoogleraarschap op 2 oktober 2002 zei Francine Houben: ‘Mobiliteit is onderdeel van de moderne samenleving. Het is een dagelijkse bezigheid, net als wonen, werken en recreatie. Mobiliteit gaat niet alleen over files, asfalt, vertragingen en tolpoortjes, maar ook over mensen die vanuit hun dagelijkse mobiliteit iets zintuiglijks beleven. Dagelijks ervaren miljoenen mensen, reizend over snelwegen en sporen, de veranderingen van stad en landschap. Voor hen zijn de trein en de auto ook een ‘room with a view’. Je kunt je afvragen of de traditionele werkwijze van planologen, in de vorm van toekomstscenario’s, verbeeld in kaarten die statisch, rood, blauw, geel en groen zijn ingekleurd, wel de juiste is. Het zijn niet alleen statische tweedimensionale kaarten. De derde dimensie ontbreekt, evenals de vierde dimensie: de dynamiek van het bewegen. Misschien moet je Nederland eens bekijken vanuit het bewegend perspectief van de dagelijks mobiele mens. Waarschijnlijk zit in de combinatie mobiliteit, stad en landschap het toenemend gevoel van volte dat onder de bevolking is gaan leven.’
Dat gevoel heerst in het Noorden nog niet. Francine Houben kent het Noorden. ‘Ik heb in Groningen gewoond en projecten gerealiseerd, onder andere het masterplan Ruimte voor Ruimte voor de inrichting van de openbare ruimte in de binnenstad van Groningen. Ook waren wij betrokken bij de studie over de Zuiderzeelijn, onder andere met de magneetzweefbaan. Het is een leuk traject door oud en nieuw landschap en een unieke kans voor Nederland om het uit te voeren, omdat de benodigde grond al bijna helemaal in handen is van de overheid. Nederland heeft leergeld betaald met projecten zoals de Betuwelijn en de HSL, nu kunnen we het beter doen.’
Bij de aanvaarding van haar hoogleraarschap zei ze daar nog bij: ‘Zo’n magneetzweefbaan, die je met een snelheid van vijfhonderd kilometer per uur van Amsterdam naar Groningen brengt, geeft je de sensatie van een zweefvliegtuig dat laag boven de grond glijdt. De angst van omwonenden en politici is dat de magneetzweefbaan een plompe constructie wordt van een betonnen bak op dikke betonnen palen die veel te veel gaat kosten. De aloude discussie over horizonvervuiling komt weer opzetten. Toch raar. Alsof infrastructuur iets onschuldigs is, iets dat je kunt verdoezelen. Laat het trots zien, ontwerp het. Zoals het polderlandschap ook is ontworpen. Zet de magneetzweefbaan op een constructie van staal en beton, waar het landschap onderdoor gaat. Fast line, slow landscape, het kan zich heel mooi tot elkaar verhouden.’
Voor het Noorden heeft ze nog wel een waarschuwing tot slot. ‘Het Noorden heeft meer ruimte dan het Westen. Als je niet uitkijkt verspeelt het Noorden die ruimte, juist omdat ze daar de ruimte hebben.’
Milieu, boeren en maatschappij: samen leven
Als er iemand is die vanuit de praktijk kan meepraten over duurzame ontwikkeling in de landbouw, is het Aike Maarsingh in Stadskanaal wel. Hij is zelf akkerbouwer (aardappelen, bieten en graan) en als voorzitter van de vakgroep Akkerbouw van de landelijke Land- en Tuinbouworganisatie spreekbuis van de boeren. ‘Mijn vader liep begin jaren zestig nog door de aardappelen met een grote spuitbus met DDT. Dat moest van de overheid om de coloradokever te bestrijden. Als je het niet deed kreeg je gevangenisstraf. Toen ik boer werd gebruikte ik nog grote hoeveelheden ziektebestrijdingsmiddelen, die door drift ook in de sloten terechtkwamen. Dat is nu allemaal onvoorstelbaar. Vijfentwintig jaar geleden stond in het Stadskanaal het schuim nog op het water, nu zitten daar drommen mensen te vissen. Alleen al door de techniek is het gebruik van bestrijdingsmiddelen met vijftig procent teruggedrongen. Bij het spuiten wordt afstand gehouden tot het water. Wij boeren zijn heel vooruitstrevend bezig om de milieudruk te verminderen. Wij snappen wel degelijk iets van het milieu. Jarenlang dacht men: die boer wil niks. Maar als iemand zich bedreigd voelt in zijn bestaan gooit hij de kont tegen de krib. Al die milieueisen kwamen van mensen die niet van de grond hoeven te bestaan, die vanachter hun bureau de regels bedenken. Ook wij boeren zouden het liefst water uit de sloot drinken. Ook wij willen schone lucht, water en grond. Maar men moet niet het onmogelijke van ons verwachten. Als je de regelgeving aanscherpt moet het wel gezamenlijk haalbaar zijn. Je moet realistisch blijven. Als we geen enkele milieubelasting willen is er ook geen bedrijvigheid meer. Rust en ruimte zijn prachtig voor mensen met een goed pensioen, maar eenvoudige mensen willen werk!’
Aike Maarsingh schudt de voorbeelden van duurzame ontwikkeling in de landbouw zo uit zijn mouw. ‘Met mensen als Felix Luitwieler van VROM hebben we een tiental jaren geleden heel wat afgebakkeleid over de grondontsmetting in de fabrieksaardappelteelt. We hebben toen toegezegd dat wij boeren binnen vier jaar met een oplossing zouden komen. Er zijn toen resistente rassen ontwikkeld, wat heeft geleid tot 95% volumereductie! Nu is er weer een convenant Duurzame Gewasbescherming afgesloten tussen LNV, VROM en boeren om de milieubelasting in 2010 met 95% terug te dringen vergeleken met 1998. In 2003 stonden we al op 65%! Je hebt altijd voorlopers, een middengroep en achterblijvers die denken: het zal mijn tijd wel duren. Daarom verplichten wij iedereen om mee te doen. Zonder certificaat kun je vanaf 2005 in de akkerbouwsectoren geen product meer afleveren. Dat gaat dus heel ver. Ons probleem is altijd dat 99,9% van de boeren het heel goed doet, maar dat één bandiet het voor iedereen verpest.
Bij dat terugdringen van de milieubelasting worden hoogwaardige technieken toegepast. Vroeger gebruikten boeren in de bietenteelt een halve tot een hele liter insecticide om luizen en insecten te bestrijden; middelen die in de grond terechtkwamen. Tegenwoordig worden de tachtigduizend zaadjes die op een bunder worden gezaaid, vooraf zaadje voor zaadje ‘ingepakt’ in een bestrijdingsmiddel. Daar heb je nog maar veertig gram voor nodig en het komt ook niet in de grond terecht. Datzelfde gebeurt ook al met tuinzaden. De LTO is ook bezig met een project om luizen en slakken als belagers van teelten te bestrijden met natuurlijke vijanden. Dat is een langdurig proces, waarbij ook meespeelt dat niemand het meer pikt als er eens een keer een worm in een appel zit.
En sommige dingen kun je ook met eenvoudige technieken bestrijden. Muizen bijvoorbeeld houden van bietenzaadjes. Daar eten ze er wel vijfhonderd per nacht van op. Vroeger bestreed je dat met ‘Muizendood’. Nu strooien we graan rond de akker om ze te voeren in de kwetsbare periode van de eerste veertien dagen na het uitzaaien van het bietenzaad. We kunnen nooit helemaal zonder ziektebestrijdingsmiddelen, maar laten we niet vergeten dat in de grote teelten in het Noorden als graan en bieten weinig bestrijdingsmiddelen gebruikt worden. Ook in de aardappelen en de bollen zijn we sterk aan het reduceren. Immers, in alle sectoren geldt de afspraak dat we de milieubelasting met 95% reduceren. Het Noorden heeft een goede uitgangspositie vergeleken met de rest van het land. Wij hebben kwaliteit te bieden. Het Noorden heeft een geweldig schone bodem.
Nederland is wereldwijd de tweede exporteur van agrarische producten naar de Verenigde Staten. Wij kunnen gewoon niet zonder landbouw in Nederland en de Europese Unie. Voedselveiligheid en -zekerheid moeten dan ook eerste prioriteiten blijven. Ik kan wel tien jaar zonder een nieuw kostuum of een nieuwe auto, maar voedsel heb je elke dag nodig om te blijven leven. Daarom ben ik heel blij dat de ontwikkelingen in het kader van duurzaamheid staan. Maar ook bij boeren moet de schoorsteen blijven roken. Daarom moeten we als samenleving niet te ver doorslaan en niet polariseren. Het woord zegt het al: samen leven.’