Duurzame ontwikkeling, duurzaam, duurzaamheid: de begrippen zijn inmiddels gemeengoed geworden, maar over wat het precies betekent lopen de meningen uiteen. Alleen al de Nederlandse vertaling van het oorspronkelijke Engelse sustainability is discutabel. Ton Schoot Uiterkamp is voorzitter van IVEM, het Centrum voor Energie en Milieukunde van de Rijksuniversiteit Groningen. In die hoedanigheid is hij al jaren bezig met duurzame ontwikkeling.

Vraag de Inuit uit het Noord-Canadese Nunavut wat duurzame ontwikkeling is, en ze antwoorden: ‘Jagen op zeehonden’. Om de huid te verkopen, maar vooral om te kunnen eten: gezonder, en goedkoper dan het eten uit de schappen van de noordpool-supermarkt. In Noord-Groningen is de relatie tussen duurzame ontwikkeling en zeehonden een heel andere. Hier vangen we zeehonden op en beschermen we ze; niet alleen goed voor de dieren zelf, maar het draagt ook bij aan de ontwikkeling van duurzaam toerisme. Schoot Uiterkamp ziet eigenlijk meer in de Zuid-Afrikaanse vertaling: ‘volhoudbaarheid’ in plaats van ‘duurzaamheid’: ‘To sustain betekent niet alleen dat je iets overeind moet houden, maar ook dat je eraan moet blijven werken. Het is niet statisch vasthouden wat je hebt, maar doorgaan en volhouden. Daar spreekt veel meer dynamiek uit.’
Toch is duurzame ontwikkeling de term die in Nederland algemeen gebruikt wordt. En hoe. Duurzame ontwikkeling is ‘hot & sexy’ in beleidskringen en ver daarbuiten. Het wordt te pas en te onpas gebruikt. Een containerbegrip. Ook gehoord: duurzame ontwikkeling is alles waarvan je denkt dat het een goed idee is. Sceptici verwijzen het begrip daarmee eigenlijk naar de prullenbak. Gaat duurzame ontwikkeling ten onder aan het eigen succes? ‘Ja, op een bepaalde manier is het jammer dat het nu zo vaak omarmd wordt. Als alles duurzame ontwikkeling is, wordt het nietszeggend en sleets’, zegt Schoot Uiterkamp, ’terwijl duurzame ontwikkeling wel degelijk een begrip is met een expliciete inhoud.’

Om meer zicht te krijgen op die expliciete inhoud is het goed terug te gaan naar de jaren zestig en zeventig. In die periode maakten mensen zich op grote schaal bezorgd om de toestand van de aarde. Bodemvervuiling, luchtverontreiniging; allerlei uitwassen die het gevolg waren van ongebreidelde economische groei, kwamen aan het licht. De natuurlijke hulpbronnen dreigden uitgeput te raken. Milieu en milieubescherming waren in deze jaren vooral in de westerse wereld belangrijke maatschappelijke en politieke onderwerpen. De Club van Rome luidde tijdens een grote milieuconferentie in 1972 de noodklok: het milieu, onze leefomgeving, dreigde voorgoed verloren te gaan. Tegelijkertijd werd in diezelfde jaren ook duidelijk dat grote delen van de wereld achterbleven in ontwikkeling. Sterker nog: hongersnood en armoede bedreigden het dagelijks bestaan van miljoenen mensen. Hier was geen tijd voor milieubescherming; wel voor economische ontwikkeling.
Schoot Uiterkamp: ‘Op welhaast wonderlijke wijze kwamen deze twee stromingen eind jaren tachtig bijeen. De World Commission on Environment and Development (WCED) was bezig de milieugevolgen van economische ontwikkeling in kaart te brengen. Al gauw werd duidelijk dat er een enorm spanningsveld bestond tussen ontwikkelingslanden die economische ontwikkeling nodig hadden, en westerse landen die het milieu wilden beschermen. De commissie kwam er niet uit. Als een soort stoffige grammofoonplaat die in dezelfde groef blijft hangen, bleef de tegenstelling bestaan. Totdat men op het begrip duurzame ontwikkeling kwam. Als door een bliksemschicht getroffen, omarmden Noord en Zuid dit begrip. Duurzame ontwikkeling. Voor iedereen zat er wat in: zowel de ontwikkeling die de ontwikkelingslanden zochten als de bescherming en bewaring die de westerse landen zo graag wilden.’

Derde wereldlanden

Daarna ging het snel. De commissie kwam met het rapport Our Common Future, dat in de wandelgangen de naam van de Noorse voorzitter Brundtland heeft gekregen: het ‘Brundtland-rapport’. Op de UNEP-wereldconferentie van 1992 in Rio de Janeiro omarmden politici en beleidsmakers het begrip, om het tien jaar later op de top van Johannesburg nog eens te doen. Inmiddels zijn er alleen al over de definitie van duurzame ontwikkeling boeken vol geschreven. Toch bestaat er wereldwijd ondersteuning voor de oorspronkelijke definitie en uitgangspunten van dat beroemde Brundtland-rapport. Duurzame ontwikkeling wordt hier – vrij vertaald – omschreven als de ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de mogelijkheden weg te nemen dat toekomstige generaties in hun behoeften kunnen voorzien. Schoot Uiterkamp: ‘Wat belangrijk is in deze omschrijving, is dat het gaat over de behoeften van de hele huidige generatie: dus niet alleen over de behoeften van mensen die hier leven, maar ook over die van de mensen daar. Alle generaties die nu leven zouden in gelijke mate moeten delen. Hierin zit dus heel duidelijk het streven naar ontwikkeling van derde wereldlanden. Als die ontwikkeling gaat op de manier waarop wij tot ons huidige welvaartspeil zijn gekomen, dan zou dat desastreus zijn; maar het is evident dat deze landen wel ontwikkeling nodig hebben. Alleen al omdat onderontwikkeling veel meer schadelijke gevolgen voor de natuurlijke omgeving heeft.’
Meer vanuit het milieu geredeneerd ligt in duurzame ontwikkeling ook de zorg voor de toekomstige generaties besloten: dus voldoende overhouden zodat de volgende generaties ook nog in staat zijn in hun behoeften te voorzien. Het is dit aspect van duurzame ontwikkeling dat in westerse landen als Nederland vaak de meeste aandacht krijgt, waardoor het begrip hier bijna synoniem is aan milieu en milieubescherming. Schoot Uiterkamp: ‘Toch zie je ook in Nederland steeds meer dat de aandacht verschuift naar de drie hoofddimensies van duurzame ontwikkeling: de natuurlijke of ecologische dimensie, de economische dimensie én de sociale dimensie. Deze dimensies zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en om te komen tot duurzame ontwikkeling moet een balans gevonden worden tussen die drie.’ In willekeurige volgorde dus: natuur, economie en maatschappij of zoals Shell het verwoordt: planet, people, profit. Duurzame ontwikkeling is dan het harmonieus afstemmen van deze drie dimensies.

Onomkeerbaar

Voor degenen die streng in de leer zijn, is de volgorde tussen de drie dimensies echter verre van willekeurig. Voor deze deep ecologists is de natuur het belangrijkste, zo niet het enige uitgangspunt van duurzame ontwikkeling. Schoot Uiterkamp legt uit wat zij bedoelen: ‘De redenatie begint bij het kapitaal, in algemene zin, dat ons mensen ter beschikking staat. Zo hebben we natuurlijk kapitaal. Daaronder vallen de natuurlijke hulpbronnen als olie, gas, maar ook granen, koeien, enzovoort. We hebben ook de beschikking over economisch kapitaal, waaronder geld en goederen. En we hebben de beschikking over menselijk kapitaal: arbeid en menselijk vernuft. Volgens de meest strenge opvatting mag er – wil je duurzaam zijn – niet tussen deze drie delen worden uitgewisseld. Zo mag je niet een natuurlijke hulpbron – bijvoorbeeld een walvis – omzetten in geld en dat dan vervolgens gebruiken voor een investering in een boot. De reden hiervoor is, zegt men: je kunt een walvis wel omzetten in geld, maar je kunt geld niet omzetten in een walvis. Het is onomkeerbaar’.

Rentmeesterschap

De meerderheid van de duurzame denkers en doeners past dit principe minder streng toe. Schoot Uiterkamp: ‘Zij zeggen: je mag wel degelijk uitwisselen tussen de verschillende vormen, zolang het geheel maar in balans blijft. Zo mag je natuurlijke bronnen als gas en olie, die zichzelf niet hernieuwen en dus uitgeput kunnen raken, niet sneller opmaken dan je ze door hernieuwbare bronnen kunt vervangen. Concreet betekent dit dat je gas niet sneller mag gebruiken dan je de productie van gas kunt vervangen door bijvoorbeeld energie uit windmolens. Het betekent ook dat je hernieuwbare bronnen, zoals vis, niet sneller opmaakt dan dat ze zich op natuurlijke wijze vernieuwen. Je leeft dan in feite van de rente, van de natuurlijke aanwas, en niet van het ‘basiskapitaal’. Dit komt terug in het begrip rentmeesterschap.’
Deze meer gematigde vorm van duurzame ontwikkeling heeft wereldwijd verreweg de meeste aanhang. Want in deze vorm is het praktisch, goed om te zetten in beleid en acties, en uitvoerbaar. Daarmee is duurzame ontwikkeling, ook in Nederland, niet meer alleen het speelveld van de milieubeweging maar ook van bijvoorbeeld het bedrijfsleven. Het lijkt er dus op dat inmiddels iedereen gemobiliseerd is, en duurzame ontwikkeling stevig omarmd wordt.

Meer doen met minder

De vraag rijst natuurlijk: hoe doen we het dan met z’n allen? Schoot Uiterkamp is daarover heel duidelijk: ‘Op geen enkele wijze wordt, waar dan ook, voldaan aan de voorwaarden van duurzame ontwikkeling. Als je teruggaat naar wat duurzame ontwikkeling voorstaat, ook in pragmatische vorm, dan is er nog een lange weg te gaan.’ Duurzame ontwikkeling is dus een heel mooi streven, maar wereldwijd lijken mensen zich toch vooral om hun eigen huidige generatie te bekommeren; daar en later zijn zo ver weg. Wat betreft Schoot Uiterkamp draagt duurzame ontwikkeling echter nog steeds die dubbele boodschap in zich. ‘Vanzelfsprekend moet je ervoor zorgen dat het zeer lage welvaartspeil van ontwikkelingslanden omhoog gevoerd wordt. Het andere deel van de boodschap is dat wij, de ontwikkelde landen, onze verspillende methoden van productie en consumptie moeten vervangen door minder milieubelastende methoden. Met behoud van kwaliteit. Dat is een fascinerende uitdaging: meer doen met minder.

Er is maar één aarde

‘Gemakkelijk is het niet. Neem onze energievoorziening. Als je kiest voor groene stroom, dan betekent het dat er ergens windmolens komen, of een zonnecel of een bos voor de productie van biomassa. De plaatsing van zonnecellen of windmolens is eigenlijk het boven de grond brengen van aardgaswinning.’ Dus zijn grond en ruimte de bepalende factoren voor succesvolle energievoorziening. Schoot Uiterkamp rekent het voor: ‘Als Nederland zou moeten draaien op biomassa, dan hebben we twee keer het landoppervlak van Nederland nodig. Als alle energie uit windmolens zou moeten komen, dan hebben we nog zeventig procent van het landoppervlakte nodig om die windmolens kwijt te kunnen.
De ruimte en grond die we in Nederland hebben, maar ook als mensheid als geheel, is beperkt. Dit beeld zal me bijblijven: de transitie van Venus op 8 juni 2004. Dat kleine rotpuntje, Venus, dat langzaam voor de zon langs schuift. En de aarde, met 500 miljoen vierkante kilometer, is ongeveer net zo groot. Dan realiseer je je weer: we hebben maar één aarde; maar één planeet waarop wij leven. Daar moeten we het mee doen.’