Het zomerse theatereiland Terschelling in de Waddenzee lijkt geschapen voor kunst, vooral theater en beeldende kunsten. Het samenspel van duinen en zee, de duinkommen, de open plekken in het bos, het amfitheater van glooiende lijnen van duinen, het licht, de maan die 's avonds de voorstellingen verlicht als Gods eigen schijnwerper: het eiland heeft sinds zijn bestaan gewacht op iemand, een tovenaar, die bedacht hier en nergens anders toneel te gaan brengen. Het eiland als podium, de hemel als decor. Die tovenaar heet Joop Mulder, artistiek leider van het jaarlijkse Oerol Festival dat nu al zo'n twintig jaar bestaat.

Om de sensatie van theater in de natuurlijke architectuur van het eiland te begrijpen, is een winters bezoek onontbeerlijk. Dan is de wereld er stil en bevroren, het landschap toont veel helderder dan in de volle weelde van de zomer zijn eigenschappen die het zo geschikt maken voor theater. Voor Joop Mulder zijn dit ‘de krachtigste maanden van het jaar’. In de winter maakt hij lange wandelingen over het eiland en dan denkt hij wat hij in de zomer zou willen zien. Een bosje wilgentenen toont zich in de winter, wanneer de lijnen van de takken zich scherp aftekenen tegen de lucht, als een sculptuur. Zo’n beeld vraagt om een voorstelling.
In de geschiedenis van het theater is de natuur altijd de schouwburgzaal binnengehaald. De eenzame boom in Becketts Wachten op Godot bijvoorbeeld. Of de berkenbomen die het eindeloze Russische landschap verbeelden in het toneelwerk van Tsjechov. En natuurlijk de verraderlijk echt geschilderde achterdoeken uit de achttiende en negentiende eeuw, die de toeschouwers de ervaring geven dat ze naar een echte natuurtafereel kijken. Donder, regen, bliksem. Het ruige eiland uit Shakespeares De Storm, waar de magiër Prospero en zijn gevolg landen na schipbreuk geleden te hebben. In elke voorstelling van deze tragedie over storm en natuurgeweld wordt de natuur geïmiteerd. Dat laatste behoort tot het wezen van theater: het is de kunst van de spiegeling. Titelheld Hamlet zegt tegen de acteurs in die beroemde scène dat het hun taak is ‘de natuur als het ware een spiegel voor te houden’ en de oude held Koning Lear uit King Lear roept uit: ‘Nature, thou art my goddess’.

Transformeer natuur tot schouwburg

Je kunt het natuurlijk ook omdraaien en de voorstelling zelf, dus de acteurs, rekwisieten, decorstukken en alles wat daarbij hoort naar de natuur verplaatsen. Dan transformeer je de natuur tot een schouwburg. Dat kan. Sterker nog: het theater is eeuwen voor Christus begonnen met de Griekse tragedies die overdag in de open lucht werden gespeeld. Daarom wemelt het in deze stukken ook van de verwijzingen naar de zonnestand, naar het rotsige weerbarstige Griekse landschap. De stand van de zon verbeeldde het verglijden van de tijd. In de schouwburg neemt het lichtontwerp de taak over die ooit was voorbehouden aan de natuur.
Terschelling is in zijn huidige vorm en grootte ontstaan door een oeroud samenspel tussen de natuurlijke elementen (wind, getijdenstromingen, zee) en mensenhanden. Het een kan niet zonder het ander. Aan de zuidkant, de zijde van de Waddenzee, heeft de Terschellinger sinds mensenheugenis een stelsel van dijken en sloten aangelegd om het land in te polderen en zo weidegronden te creëren. Strekdammen zorgen ervoor dat de zee het eiland niet wegspoelt. Wie in de geschiedenis van Terschelling gaat graven, ontdekt dat die beide zeeën rondom, de Noordzee en de Waddenzee, de Terschellinger niet genoeg zijn. In de verbeelding van menig eilandbewoner leeft de overtuiging dat zich onder de het eiland nog eens een geheime zee schuilhoudt, een verborgen waterwereld. De kleine meertjes en poelen, zoals het Duinmeer van Hee, zouden hierop duiden.
Die ondereilandse zee keert terug in de voorstelling die Tryater maakte van Peer Gynt. De jongens van de techniek groeven in de duinstreek die de Oostelijke Woestenij heet een vijver. Op een gegeven moment doken waternimfen uit die vijver te voorschijn en ze gingen weer onder. Het grote raadsel voor de toeschouwers was natuurlijk waar die nimfen heen zwommen. De techniek liet me weten dat ze onder het zand een buisconstructie hadden aangelegd die toegang bood tot een, eveneens in het zand gegraven, container. Dat was het zogenaamde ‘achtertoneel’ van de actrices die de waternimfen uitbeeldden.
Acteurs en actrices die op Terschelling spelen, leren het eiland en het eilandleven op een heel andere manier ervaren dan de bezoeker van het theaterfestival. Al wekenlang van tevoren bivakkeren ze er. In storm, regen en felle zon repeteren ze; het altijd waaiende zand schuurt hun gezicht. Zo speelde toneelgroep De Appel op het Noorderstrand Trojaanse vrouwen van Euripides. De locatie was volmaakt gekozen.

Plaatsen van Koperen Kees

Met deze laatste zin, met opzet wat achteloos neergeschreven, begeef ik me op gevaarlijk terrein. Locatietheater in Nederland is immens populair. Kerken, oude fabrieken, een meer in Friesland, een vuilstortplaats, zandafgraving, oud kasteel of stoomboot: geen plaats of een gezelschap strijkt er wel neer. Maar de gezelschappen moeten oppassen. Het grote gevaar dreigt aldoor dat de vaak vanzelfsprekende, theatrale charme van een locatie de voorstelling gaat overheersen. De tocht naar de locatie is vaak zo enerverend dat de toeschouwer de voorstelling er graag bij neemt.
De geheime kracht van locatietheater op Terschelling is dat de regisseurs en spelers, in samenspraak met Mulder en de onmisbare boswachters van Staatsbosbeheer, de ideale plek uitkiezen. Zo’n plek is niet eenvoudig. Laten we bij het begin beginnen: de leegte van de Oostelijke Woestenij van Peer Gynt. Wie besluit hier theater te maken, imiteert als het ware een schouwburg met zijn drie essentiële elementen: de bühne om te spelen, de ruimte voor de toeschouwers en het achtertoneel, de voor de toeschouwers onzichtbare plek waar de spelers zich ophouden als ze níet op de voorgrond staan.
Aan de bouw van elke theaterzaal – of dat nu een koninklijke schouwburg is gaat een handeling vooraf die in de wereld van technici heet ‘het plaatsen van Koperen Kees’. Volgens de theatertraditie is dat een grote koperen spijker of houten paal die het hart is van de ruimte. Deze Koperen Kees biedt houvast en oriëntatie.Van daaruit tekent de decorontwerper podium, tribune en zichtlijnen. Temidden van het kale duinlandschap vallen de technici terug op de oude wetten van het theater. In het geval van Peer Gynt bedroeg de afstand vanaf de tribune tot aan het verste zichtpunt van het decor tweehonderd meter. Een immense ruimte dus, en dat is het mooiste wat Terschelling aan een voorstelling kan bieden. Weidsheid.
Het achtertoneel werd eenvoudig opgelost door aan de duinen een kinderlijk-avontuurlijke betekenis terug te geven: die van plaats waarachter je je kunt verschuilen. Dat gebeurde ook. Opkomsten en afgangen vonden plaats met het duinlandschap als gefingeerd achterdoek. Maar voordat een speler verdween, moest hij of zij die tientallen meters afleggen. Hij werd een klein zwart stipje, steeds kleiner, loste tot slot op in het niets. Dramatischer kan een afgang bijna niet zijn.
Een duinpan met zijn halfronde boog herinnert aan de optische illusie van Panorama Mesdag. De figuren van de spelers zijn dichtbij en tegelijk, dankzij het perspectivische verdwijnpunt, ver weg. Want perspectief en zichtlijnen vormen een voorwaarde voor theater in de ‘lege ruimte’ van een landschap.

Harmonie tussen landschap en locatie

Eén andere voorstelling in het Terschellingse landschap wil ik nog memoreren, want ook deze gaat uit van het onafscheidelijke samenspel tussen door mensenhand gemaakte wereld en natuur. Het is de voorstelling Ontijtijd van Frits Vogels en zijn Griftheater. Om vier uur ’s morgens verzamelden de toeschouwer zich onder aan de dijk aan de waddenkant. Die dijk is een toonbeeld van mensenarbeid: strak, rechtlijnig, een machtig lichaam van basalt en zand. Eerst maken acteurs, klein als silhouetten, in de verte muziek. Vervolgens wordt een mensgrote, rode bal over de meetkundige vorm van de dijk gerold en als die scène voorbij is, lijkt de voorstelling afgelopen. Dat is niet zo. Opeens komt de echte zon op, groots en felrood. En juist zoals deze zon vanuit het oosten omhoog klimt langs de dijk, zo klom en rolde de bal omlaag. Mooiere harmonie tussen landschap en locatie is nauwelijks denkbaar.
Terschelling is een grillig eiland, de vorm verandert voortdurend. Voor de toeschouwer die ooit Peer Gynt zag aan de oostzijde of Trojaanse vrouwen aan de noordwestzijde, zal Terschelling na die ervaring van theater daar op die plek anders zijn. Zelfs als hij ’s winters in de fluwelen zetel van een schouwburg heeft plaatsgenomen, zullen zijn gedachten misschien afdwalen naar het eiland in de Noordzee. Locatietheater leert dat toneel meer dan we ooit konden denken thuishoort onder de open hemel. En dat het bijzondere van deze theatervorm is dat natuurgeweld en oerkrachten waarover zoveel tragedies gaan, tot op de dag van vandaag, juist het mooist tot hun recht komen temidden van die natuur. De omgeving speelt altijd mee, of het nu met zon, regen, wind of de nachthemel is. Dat maakt elke voorstelling uniek – want een nacht en een dag later kan alles anders zijn.

Kees Freriks is auteur van romans, verhalenbundels en toneel. Belangrijkste publicaties: Hölderlins toren (roman, 1981, Van der Hoogt-prijs), Ogenzwart (roman 1997), Koningswens (roman, 2001) en Geheim Indië. Het leven van Maria Dermoût 1888-1962. Is sinds 1981 verbonden aan de kunstredactie van NRC-Handelsblad. Sinds 1988 schrijft hij jaarlijks over het Oerol Festival op Terschelling.

Trefwoorden