Alles in de woonboerderij op de hoek van de Hoofdstraat en de Oosterweg in Zeijen ademt Drenthe. In de deel staan de klompen keurig in het gelid. Door het raam van de woonkamer kijk je door de bomen op de brink naar de warme bakker. Arnica Groen (17) ontvangt mij met slagroomsloffen ‘van de overkant’, en voor we haar vijf Drentse Landgeiten gaan bezichtigen achter het huis, roept haar moeder dat ze ‘het monument van opa’ in de voormalige moestuin niet moet vergeten. Daaronder ligt de urn met de as van H.W. de Vroome, de bekende Drentse landschapsarchitect.

‘Iedere avond na school veeg ik het pleintje van de geiten schoon. Landgeiten kunnen heel oud worden, soms wel achttien jaar, maar dan moet je wel netjes op ze zijn. De oudste is nu tien. Mijn vader heeft hem Paulus Potter gedoopt. Die schilderde niet alleen stieren, vertelde hij, maar ook dit soort geiten. Door artritis is Paulus linksvoor kreupel. Maar hoewel hij moeilijk loopt, ziet hij er door die grote, gedraaide horens nog steeds indrukwekkend uit. De geiten doen is míjn job. Ik voer ze, zet spuiten als dat nodig is en kap de hoefjes. Met de motormaaier houd ik de geitenwei kort – tegen de parasieten! – en ik zorg voor de twee kastanjes in de wei die mijn vader daar nog geplant heeft voor hij ziek werd. Die moeten op tijd kalk hebben en als het droog is veel water. Zoals vorig jaar zomer.
We hebben zolang als ik me herinner altijd een huis vol dieren gehad. Daarom kwamen vriendinnetjes van school altijd hier, denk ik. Bij ons thuis kon alles, ik ging eigenlijk nooit bij een ander spelen.
In het dorp vonden ze me, geloof ik, wel raar als kind. Ik droeg andere kleren, luisterde niet naar top-veertigmuziek. Zag er in hun ogen eigenaardig uit. Geen simpele jeans met een T-shirt maar vreemde broeken en dingen met felle kleuren. Ik ging niet op zondag zoals iedereen naar het voetballen. Op en rond het voetbalveld hangt dan het halve dorp. Als je daar niet bij bent, ben je anders.
In plaats daarvan ging ik met mijn nichtje Josephien het veld in. Struinen door de maïsakkers, slootje springen, in bomen klimmen, rietsigaren zoeken bij het Meestersven. Soms zaten we tot het donker werd bij het bruggetje over het Masdiep. Gewoon in het water te staren. Spannend wat daar op de bodem allemaal rondscharrelt aan salamanders en torren. In de zomer liepen we van huis rechtstreeks naar het Gat van Trip om te zwemmen. Kwamen we op blote voeten terug. Ik voel het nu nog, dat warme asfalt van de Oosterweg onder je voetzolen!
Naar buiten trekken zit bij ons in de familie. Een van Papa’s lievelingsverhalen ging over hoe hij als kind met Oom Hendrik eropuit trok in het veen. Hij moest dan in de bosjes gaan liggen en Oom Hendrik blies dan op een fluitje. ‘Dan kwamen de kleine vosjes tevoorschijn’, vertelde Papa. Hij heeft daar een tekening van gemaakt en die heb ik gekregen. Hij hangt hier in de woonkamer aan de muur. ‘Zoek het vosje dan!’ zei Papa. En ik maar puzzelen op die grote potloodtekening; je moet echt heel lang kijken, net als in het echt. Als je buiten op de uitkijk zit, wordt je oog ook altijd eerst afgeleid door andere dingen. Zoals de tak in het midden op de tekening je afleidt van het polletje pijpjesstro waar het vosje achter verscholen zit.
Echte hartsvriendinnen heb ik in Zeijen nooit gehad, wel een paar meisjes met wie ik het tot en met de middelbare school heel goed kon vinden. In mijn eindexamenjaar op de havo werd Papa ziek en hij overleed binnen drie maanden (de schilder Berend Groen, red.). Bibi, mijn ene vriendin, zit nu op de Kunstacademie in Zwolle. En Suzanne doet Creatieve Therapie in Leeuwarden. Zelf weet ik nog niet wat ik dit jaar na mijn examen ga doen.
Vroeger wilde ik boekenschrijfster worden. Nu weet ik alleen dat ik later héél veel wil. Vanaf september vorig jaar zit ik op drumles. Het gehuurde drumstel staat in Papa’s atelier. Ik heb tegenwoordig zelfs een eigen bandje. Het heet The Dino’s en we hebben al twee keer opgetreden in Assen. We spelen een soort mix van punk en rock&roll. Ik wil graag goed leren drummen, reizen, en goed leren toneelspelen – ik zit in jaar 1 van de Jeugdtheaterschool in Groningen. Maar eerst wil ik alle plekken zien die Papa hier in Drenthe geschilderd heeft.
Mama en ik wonen hier nu met zijn tweeën. Dat is wennen; ik was vroeger echt een papa’s-kind. Zat altijd in zijn atelier te tekenen en samen hebben we ook de beesten gedaan. Ik kon heel goed met mijn vader praten. ’s Ochtends gingen we altijd heel vroeg ‘naar achteren’ zoals Papa dat noemde: ‘daar waar geen huizen zijn’. In de klamme ochtendmist reeën kijken. Dat gaf hetzelfde gevoel als kijken naar zijn schilderijen. Een soort oergevoel.’

Trefwoorden