Ze kent Noorderbreedte, ze kent het Noorden des Lands, ze kent de ambitieuze plannen van het Noorden voor duurzame energievoorziening. ‘En daar ben ik natuurlijk heel enthousiast over’, zegt minister Jacqueline Cramer van VROM. ‘Hoe meer initiatieven hoe beter. Vooral als het initiatieven zijn vanuit de gemeenten en provincies zelf, hè. Zodat we met elkaar een soort slingerbeweging tot stand brengen waarbij iedereen aan de slag gaat. Ik gebruik de Groningen- en Leeuwarden-initiatieven graag als iconen voor wat ik vind dat er moet gebeuren om tot duurzame energievoorziening te komen.’
Wat vindt u van het opeisen van de voortrekkersrol daarbij?
‘Heel prima. Maar Rotterdam is ook hard bezig, evenals Amsterdam en Apeldoorn.’
Hoe kansrijk acht u die voortrekkersclaim van het Noorden?
‘Naar al deze ontwikkelingen kijk ik niet alleen vanuit het perspectief van het milieu. Hoe belangrijk het milieu op zichzelf natuurlijk ook is, dat voorop gesteld. Maar als je die kunt combineren met economische kansen voor een regio is het nog veel interessanter. Dan krijg je ook veel meer mensen in het proces betrokken. We zijn bezig met de toepassing van de duurzaamheidscriteria ter zake van biomassa-gebruik. Wat daarbij een van de discussiepunten wordt is: hoe kunnen we in Nederland gewassen gaan verbouwen die ook een goede opbrengst hebben in termen van broeikasgasbalans. Je kunt wel alles volzetten met koolzaad, en dat staat ook mooi met al dat geel, maar qua CO2-opbrengst is dat minder dan wanneer je met houtige gewassen en anderszins werkt. Van belang is dus dat de agrarische sector in het Noorden kijkt hoe je zoveel mogelijk CO2- winst kunt boeken.’
Elders in dit nummer zegt prof. Rabbinge dat we ons met bio-energie blij maken met een dooie mus. Het rendement van productie van energie uit bieten en bintjes is ongeveer één procent.
‘Het laatste woord is daar nog niet over gezegd. Ik ben zelf betrokken geweest bij een commissie die de duurzaamheidscriteria heeft opgesteld voor biomassa, broeikasgasbalans, en hoe je het allemaal kunt berekenen. De criteria worden nu verfijnd. Hoe het wordt verbouwd, hoeveel kunstmest je gebruikt, alles wat er aan energie voor nodig is. Je moet de hele cyclus meenemen om te zien wat nou het verschil is met de referentie voor fossiel. Wij hebben gezegd dat we met bio-energie op een gegeven moment op een niveau moeten zitten van 50 tot 70 procent. Bij biobrandstoffen is dat wat lager, 30 procent, omdat de omzetting van biomassa naar brandstof één conversiestap extra is en dat kost ook weer energie.’
Daaraan verbindt u consequenties in termen van subsidies?
‘Daar zijn we mee bezig. Aan de biobrandstoffen zijn Europese normen gesteld. Met een aantal koplopers in Europa, het Verenigd Koninkrijk onder andere, proberen we die normen te koppelen aan een minimumniveau van duurzaamheidprestatie. Dat Brusselse beleid vormt de basis voor biobrandstof. Voor de bio-energie komt er vermoedelijk volgend voorjaar een vernieuwde MEP-regeling, met een innovatieprikkel. Als we inzetten op bio-energie, zullen we om werkelijk ergens te komen, aan steeds hogere eisen moeten laten voldoen.’
En daarvan laat u de rijkssteun afhangen.
‘Ja, daar zitten we aan te denken. Het stimuleren van wat de tweede-generatie biobrandstoffen wordt genoemd is erg belangrijk.’
Het Noorden kent van oudsher grootschalige landbouw en heeft nog altijd betrekkelijk veel ruimte voor de grootschalige productie van energiegewassen. Maar hoe houdt het landschap zich dan?
‘Ik kijk er, functioneel gezien, in de eerste plaats als ruimtelijke ordenaar naar. Verburg (minister van LNV) gaat over natuur en landschapsbeheer. Traditioneel is Groningen een open landschap, een landschap met heel grote percelen. Die vind je in de Veenkoloniën ook. Het biedt potentie, maar twee dingen moeten we goed in de gaten houden. Het gaat, in economische zin, alleen wat opbrengen als er prikkel in het systeem zit om de broeikasgasbalans steeds positiever te maken. Het tweede is dat je het landschappelijk zo moet inpassen dat we ook in het Noorden een mooi Nederland verder kunnen ontwikkelen.’
Behalve een open en groots landschap heeft het Noorden ook leegrakende gasvelden. Welke mogelijkheden bieden die voor opslag van CO2?
‘Ik zie dat als een overgangstechnologie. Alle berekeningen wijzen uit dat – als we snel tempo willen maken – we met zon- en windenergie er gewoon niet komen, helaas. Met biomassa ook niet. Als ik een beleid wil opzetten om in 2020 de doelen te halen die we gesteld hebben (30 procent minder uitstoot van broeikasgassen, 20 procent energie uit duurzame bronnen, en 2 procent besparing op het energieverbruik, svdh.), dan zullen we ook moeten werken met kolenvergassing of kolencentrales met CO2- afvang. Mijn inzet zal zijn te zorgen dat er geen nieuwe centrales worden gebouwd als die niet schoon zijn. Tegelijkertijd zijn we in gesprek met de energiesector om te kijken of we de oude centrales die nog veel CO2 uitstoten, zo snel mogelijk kunnen sluiten. Dan schiet het wel op.’
En die afgevangen CO2…
‘Die zou dan de bodem in moeten, ja. Het moet natuurlijk niet te veel energie kosten om die technologie toe te passen. Met Nuon is er een experiment om na te gaan of het uit energetisch oogpunt wel interessant is. Het zal nog wel tien jaar duren, vrees ik, voordat die technologie zo ver ontwikkeld is en kolencentrales kunnen worden geplaatst bij de Eemshaven.’
Bijkans iedere gemeente in Groningen, Friesland en Drenthe lijkt in de weer te zijn met programma’s die de bouw van woningen en de aanleg van wijken koppelen aan…
‘Ja, energiegestuurd bouwen: hartstikke goed, hartstikke goed. De gebouwde omgeving is een sector waar veel te halen valt en waar de techniek voorhanden is om de mogelijkheden te benutten. Op een termijn van 20, 25 jaar moet een energiebesparing van vijftig procent makkelijk te realiseren zijn tegen kostenefficiënte maatregelen. Aardwarmte, restwarmte, warmte-koude-opslag, isoleren, noem maar op, en al de apparatuur die je zo zuinig mogelijk kan aanschaffen.’
Is daarbij overheidsstimulering nodig?
‘Nou, dat valt relatief mee. Het probleem is meer hoe je over de hobbel, de financiële hobbel van de investering heen komt. Daarna ga je alleen maar verdienen, omdat je energie bespaart. Het is eigenlijk een soort investeringspotje wat nodig is, zodat de mensen gespreid in de tijd kosten en baten kunnen vereffenen.’
Zou een helpende, sturende hand van de overheid…
‘Daar zijn we over aan het praten. De corporaties zouden een fonds kunnen opzetten voor de sociale woningbouw. En ter wille van de eigenhuis-bezitters zouden er met banken afspraken gemaakt kunnen worden voor hypotheken die gekoppeld zijn aan investeringen in energiebesparing, hypotheken die heel gunstig zijn en mensen ertoe aanzetten groen te investeren in hun eigen huis. Energiebesparing in het eigen huis zou een soort sport moeten worden. Het zou iets moeten zijn van mensen die gaan zeggen: joh, het lukt, ik heb nu al zoveel bespaard, ik heb dit en dit gedaan. Het zou mooi zijn als mensen trots zijn op het aanbrengen van dit soort verbeteringen, waar ze bij wijze van spreken ook graag met de buren over praten.’
Een geval van nieuwe burgerzin.
‘Ja, goh wat goed, het lukt, wat leuk, en kijk eens: het scheelt inderdaad op de rekening. De energiebedrijven gaan het ook zichtbaar maken hoe je rekening in de loop van de tijd afneemt. Je moet de moed hebben om er aan te beginnen, en het grappige is dat als je er eenmaal aan begonnen bent, het een sport wordt. En dan ook nog in een zuinige auto rijden. Niet meer de status van de grootste auto die telt, maar de status van de schoonste en de zuinigste.’
Wat denkt u eraan te kunnen doen dat er minder SUV’s op de weg verschijnen?
‘Fiscale stimulering. Auto’s die schoon en zuinig zijn bevoordelen ten opzichte van de vervuilende.’
Een ernstig lijkend risico van grootschalige verbouw van energiegewassen is dat op die grond geen landbouw voor voedsel kan plaatsvinden. Misschien niet voor de Amerika’s en Europa, wel voor delen van Azië en voor Afrika kan dat problematisch worden.
‘We willen, Koenders van Ontwikkelingssamenwerking en ik, met de ontwikkelingslanden waarmee we sowieso al veel samenwerken, overleggen over de planning van landgebruik. Niet alle duurzaamheidcriteria op gebied van biomassa zijn te toetsen op het niveau van een individueel bedrijf. Het gaat juist om de verschuivingen die plaatsvinden, en alleen wanneer je een planning hebt kun je die zien. Met vijf of zes landen willen we gericht samenwerken om te bepalen waar we de productie van wat gaan concentreren.’