In Noorderbreedte 1981-2 heeft Harry de Vroome een artikel geschreven over 4000 jaar landbouwgeschiedenis in Drenthe. Hij deed dit aan de hand van een wandeling ten noorden van Zeijen door het zo kenmerkende esdorpenlandschap van dorp, es, beekdal en de heide van het Noordsche Veld met grafheuvels en celtic fields.
‘Op een relatief kleine oppervlakte treffen we hier niet alleen een erg mooi landschap aan maar kunnen we ook kennis nemen van een agrarische geschiedenis over een lange periode. Van niet systematische landbouw (roofbouw) tot systematisch bodemgebruik in de vorm van een celtic field en hoogakkers. Daarna het verplaatsen van de agrarische activiteiten in zuidelijke richting, wat uiteindelijk resulteerde in het esdorpenlandschap rond Zeijen. Het Noordsche Veld kan met recht ee…
In Noorderbreedte 1981-2 heeft Harry de Vroome een artikel geschreven over 4000 jaar landbouwgeschiedenis in Drenthe. Hij deed dit aan de hand van een wandeling ten noorden van Zeijen door het zo kenmerkende esdorpenlandschap van dorp, es, beekdal en de heide van het Noordsche Veld met grafheuvels en celtic fields.
‘Op een relatief kleine oppervlakte treffen we hier niet alleen een erg mooi landschap aan maar kunnen we ook kennis nemen van een agrarische geschiedenis over een lange periode. Van niet systematische landbouw (roofbouw) tot systematisch bodemgebruik in de vorm van een celtic field en hoogakkers. Daarna het verplaatsen van de agrarische activiteiten in zuidelijke richting, wat uiteindelijk resulteerde in het esdorpenlandschap rond Zeijen. Het Noordsche Veld kan met recht een uniek archeologisch reservaat worden genoemd, waar in feite een oud cultuurlandschap bewaard is gebleven al doet het nu ‘natuurlijk’ aan. We worden hier geconfronteerd met structuren van landbouwsystemen en zien begraafplaatsen uit steen-, brons- en ijzertijd. Het hunebed is een grafmonument, althans het stenen geraamte daarvan, van een volk dat een essentiële wijziging teweegbracht in het benutten van de natuur. Was er voordien sprake van jagers/verzamelaars, nu werd het accent verlegd naar een agrarische economie. Men ging akkerbouw bedrijven in de vorm van roofbouw door pleksgewijs het bos op te ruimen. Later werd de veeteelt ook belangrijk en werd het boslandschap meer aangetast doordat open ruimten nodig waren voor het weiden van de kudden vee’, zo begint het artikel van Harry de Vroome.
Unieke belevenis de verlaten akkers van zo’n 2000 jaar geleden te aanschouwen
‘Een tweede omwenteling vond plaats door over te gaan op systematisch landgebruik:
in lange stroken werd de grond ontgonnen en daarna opgedeeld in vierkante tot rechthoekige akkertjes. Het ontginningsafval en later ook uitgeputte bovengrond werd tot wallen opgeworpen. Voor het eerst paste men doelbewust bemesting toe door humeus materiaal op de akkers te brengen. In het zogenaamde meerslagstelsel dat in gebruik was zal ook het vee hebben bijgedragen tot verrijking van de bodem. Het duidelijkste voorbeeld van zo’n celtic field van wellicht geheel ons land ligt op dit Noordse Veld. Het is een unieke belevenis hier de verlaten akkers van zo’n 2000 jaar geleden te aanschouwen. Van een ander akkersysteem zijn ook sporen aanwezig en wel van de zogenaamde hoogakkers. Dit zijn langgerekte smalle percelen, door greppels begrensd. Langs de oostrand op de overgang van het plateau naar de lager gelegen gronden, zijn indertijd plattegronden aangetroffen van enkele versterkte nederzettingen.
De wijze van begraven komt tot uitdrukking in de aanwezigheid van een urnenveld, het hunebed en een 50-tal grafheuvels, zowel uit de steentijd als uit de brons- en ijzertijd’.
Vader en leermeester
Samen met zoon Arjen de Vroome (51), werkzaam bij Staatsbosbeheer in Oudemolen en Henk van Blerck (49), landschapsarchitect en samensteller van een boek over het werk en de opvattingen van Harry de Vroome, lopen we met fotograaf Harry Cock deze route ruim 25 jaar later opnieuw. Op 9 augustus spreken we af in Café Hingstman in Zeijen. Tijdens de koffie vertelt Arjen de Vroome: ‘Ik heb veel met mijn vader gewandeld, maar nooit deze wandeling. Wel ben ik veel met hem in Zeijen geweest want mijn zuster woont hier al zo’n 40 jaar. Mijn werk bij Staatsbosbeheer is van veel praktischer aard dan het pionierswerk van mijn vader. Je mag absoluut niet zeggen dat ik in zijn voetsporen ben getreden, wel heb ik van jongs af aan de liefde en het begrip voor natuur en landschap met de paplepel ingegoten gekregen.’
Henk van Blerck: ‘Harry de Vroome is mijn leermeester. Ik had mijn studie landschapsarchitectuur in Wageningen net beëindigd, toen ik in het kader van vervangende dienstplicht twee jaar lang studie mocht doen naar het werk en de opvattingen van Harry de Vroome bij het Instituut voor Bos- en Landschapsbouw. Dat heeft geleid tot een publicatie over zijn werk en betekenis voor de Nederlandse landschapsarchitectuur. Ik ben vaak met hem het veld in geweest met een bandrecorder en gesprekken opgenomen. Bij het terugluisteren bleek dat wat hij zei soms wel drie lagen aan diepere gedachten bevatte. Dat waren grapjes, cynische opmerkingen en statements die een extra betekenis hadden. Voor mij was dat een soort vervolgopleiding in de praktijk, want in Wageningen werd je alleen maar theoretisch geschoold.’
En de leliën des velds zijn niet meer
Beiden vertellen dat Harry de Vroome een eenzame strijd heeft gevoerd tegen de verloedering van het landschap. De ruilverkavelingen hebben het Drentse landschap behoorlijk misvormd. Arjen: ‘Mijn vader heeft alle ruilverkavelingen in Drenthe meegemaakt en dat betekende dat hij zijn hele leven al dat moois zag verdwijnen. Dat ging hem zeer aan het hart. Dat zijn voor hem tropenjaren geweest. Hij was een eenling roepende in de woestijn. Harry de Vroome schrijft daarover: ‘Het zou onvolledig zijn wanneer we niet de laatste, meest ingrijpende fase van deze landbouwkundige geschiedenis zouden memoreren, moest het nog middeleeuwse landbouwsysteem met de daarbij behorende landschapsstructuren plaatsmaken voor een technologische ontwikkeling naar een landbouw zoals wij die nu kennen. Landschappelijk en natuurwetenschappelijk heeft dit pas in de dertiger jaren tot ingrijpende veranderingen geleid. Het Noordsche Veld, nu een reservaat van 75 ha, vormde toen nog een onderdeel van een heide- en veengebied van meer dan 1500 ha. De zuidgrens werd nog gevormd door de Zeijerstrubben, in het noorden gingen de Callunaheiden van het Hoge Veld over in het Bongeveen en het Bunnerveen, dat zich nog tot dicht bij Altena uitstrekte. Ter weerszijden werd deze monumentale ruimte begrensd door gave beekdalen met ongerepte beken. Er was slechts één verharde weg dwars door het gebied, die van Norg naar Donderen en de bebouwing was nog geheel in de dorpen geconcentreerd. Ongelooflijk! Het laatste grote stuk van het Bonge- en Bunnerveen is pas na de oorlog in het kader van een ruilverkaveling ontgonnen en vormt nu een gebied om blijvend te mijden. Ook de beken zijn pas de laatste decennia gekanaliseerd. Mét de ruilverkavelingen zijn op grote schaal de boerderijen in het buitengebied verschenen en de zandwegen zijn een schaars artikel geworden. En de leliën des velds zijn niet meer. Zo’n terugblik is, vanuit natuur en landschap bezien, een bijzonder deprimerende bezigheid, ook al met de wetenschap dat de ontluistering van wat ons nog van het Nederlandse landschap rest, onverdroten doorgaat.’
Wandeling
Bij het beginpunt volgen we de zandweg in noordelijke richting. Deze weg is de historische verbinding tussen Zeijen en Roden, deze Oude Roderweg zullen we ook weer tegenkomen op het Noordsche Veld. Rechts is een beplanting aangebracht met als doel de huidige esrand te accentueren. Wanneer we naar rechts kijken ervaren we heel duidelijk de hoogteverschillen tussen de es en het beekdal van de Masloot. De zandweg wordt nu begrensd door de Zeijerstrubben. In de wegberm en ook in het bos een begroeiing van o.a. adelaarsvaren en blauwe bosbes.
We beginnen de wandeling in de Middenstraat en proberen de oude Roderweg te volgen die in het kader van de ruilverkaveling is verdwenen. We lopen langs kampjes waar paarden grazen. Daarna lopen we in de Esstraat. Voor ons liggen de strubben, aan de rechterkant het beekdal, links de es. Henk van Blerck: ‘Je kunt rustig stellen dat overal waar je in Drenthe komt en alle beplanting die ouder is dan 20 jaar, dat Harry de Vroome daar iets mee van doen heeft gehad. Hij wilde dat de essen een omranding van bos en de beekdalen hun houtwallen kregen. Hij heeft er voor gezorgd dat waar die begroeiing verdwenen was, weer hersteld werd. Je kunt nu niet meer zien wat oud en nieuw is.’
Biotoop voor dwergen en elfen
Vlak vóór de verharde weg Zeijen-Peest slaan we bij het voetgangerssluisje linksaf. Het voetpad loopt hier door een kenmerkend voorbeeld van een strubbenbos: kwarrige eiken waarvan de moeizaamheid van hun bestaan duidelijk is af te lezen. Het is een biotoop voor dwergen en elfen. Op de Peesterweg gekomen volgen we de verharde weg rechts richting hunebed. De Oude Roderweg kunnen we helaas niet meer volgen omdat deze indertijd door de ruilverkavelingwerkzaamheden is ontgonnen. De schuine doorsnijding van de landbouwkavels stond een doelmatige herverkaveling in de weg, zoals dat dan heet.
Henk van Blerck: ‘De Zeijerstrubben zijn cultuurhistorisch erg belangrijk want het zijn resten van oude beplantingen waar een oud gebruik bij hoort. Het is een omranding van de es, waardoor de es begrensd wordt als een grote moestuin bij het dorp. Tegelijkertijd vormt het een overgang naar de heide-ontginning en naar het beekdal. Sinds 1959 worden de strubben niet langer geëxploiteerd voor het hakhout. In dat jaar werden de Zeijerstrubben aangewezen als natuurmonument. Het beste beheer is niets doen, was een van de gevleugelde uitspraken van Harry de Vroome. Als een boom omviel liet hij hem liggen. Tegenwoordig trekken ze een boom om om zo ecologisch verantwoord bezig te zijn.
Arjen: ‘Een strubbenbos vormt inderdaad een belangrijk onderdeel van een esdorpenlandschap. Als de schapen terugkwamen uit het veld liepen ze langs de strubben en vraten gauw nog even de jonge loten van de eiken. De Zeijerstrubben zijn oorspronkelijke bossen die niet te vergelijken zijn met de vreselijk saaie dennenbossen die aangeplant zijn. De kronkelende paden slingeren door de bomen en de adelaarsvarens, die de bodem bedekken. Mijn vader had iets met het mystieke van de strubben en de venen. Hij noemt het niet voor niets de biotoop van dwergen en elfen. Hij vertelde dat hij dwergen had gesproken in het Bunnerveen. Ik geloof ook heilig dat hem dat is overkomen. In dat mystieke landschap gaat je fantasie op hol en kun je je voorstellen wat je wilt. Als wij vroeger naar bed werden gebracht dan banjerde hij van het ene slaapkamertje naar het andere en vertelde zelf bedachte sprookjes over beesten, dwergen en reuzen. Wij luisterden dan ademloos. Hij had het vermogen om het zo boeiend te vertellen dat je niet alleen geloofde wat hij vertelde, maar ook zag je het voor je. Hij moest absoluut niets hebben van Rien Poortvliet, een commerciële kwakzalver met zijn kaboutervrouwtjes die eikeltjeskoffie malen in koffiemolentjes, dat waren geen kabouters, dat waren kleine mensen. Nee, dan Maarten Toonder daar had mijn vader alle begrip voor dat hij in Ierland ging wonen, want daar geloven ze nog in de legenden van het kleine volk.’
Hunebed in maïsveld
Een bezoek aan het kleine hunebed rechts is zeker de moeite waard. U zult dan zien dat het oorspronkelijke terrein enigermate is uitgebreid. De bedoeling is dat op lange termijn de beplanting op grotere afstand van het hunebed kan uitgroeien
opdat het grafmonument beter tot zijn recht komt.
Van het voornemen om het grafmonument beter tot zijn recht te laten komen, waarover De Vroome schrijft, is op het moment dat we het fraaie hunebed naderen geen sprake. Integendeel zelfs want het hunebed wordt omgeven door hoge maïsvelden. Het gebiedje rond het hunebed is een verstild plekje, waar je kunt wegdromen. Henk van Blerck: ‘De bomen rond het hunebed zijn door Harry geplant, althans hij heeft aangegeven waar ze moesten worden geplant. En hij kwam daarna waarschijnlijk controleren of dat gebeurd was.
Voorbij het hunebed is de hoge ligging van het ontgonnen heideveld goed zichtbaar met naar rechts de afhelling naar de lage graslanden van de Zeijermaden, vroeger grotendeels uitsluitend gebruikt als hooiland.
We naderen nu het Witteveen; direct ten zuiden hiervan was één van de versterkte nederzettingen gelegen. Grondsporen duidden op de aanwezigheid van tenminste twee boerderijen met een aantal spiekers, daterend uit de Romeinse tijd.
Voorbij het Witteveen zien we hoe rechts het landschap is aangetast, vanaf de weg alleen maar zichtbaar door de nieuwe boerderijen; in het terrein zelf blijkt dat de
structuren van het landschap onherkenbaar zijn geworden. Zo is de gave samenhang van Noordsche Veld met het aangrenzende landbouwgebied verstoord, zijn ook boerderijen op de rand van de Zeijerlaar gebouwd en is het prachtige beekdalletje langs de westzijde van de Zeijerlaar geheel en al verdwenen.
De illusie van een stukje eindeloosheid van de heide is voorgoed verstoord
We volgen nu het pad langs de zuidrand van het heidereservaat en ontmoeten dan weer onze historische weg. Naar rechts kijkend ervaren we ook hier hoe funest de invloed van de boerderijbouw is vanaf het reservaat; de illusie van een stukje eindeloosheid van de heide is voorgoed verstoord. Het zou om landschappelijke redenen nu zelfs gewenst zijn beplanting aan te brengen op de grens tussen heide en cultuurland. De ornithologische relatie tussen broed- en foerageergebied is toch al verdwenen.
We lopen aan de zuidrand van de heide. Henk: ‘Dit open Noordsche Veld was vier keer zo groot. Het liep door tot aan de Zeijerstrubben en de Zeijermaden. Harry heeft hier een bomenrij aangebracht, deels om te verhinderen dat de kunstmest, die zo’n 40 jaar geleden met grote hoeveelheden werd gebruikt, in het heideveld terecht zou komen. Maar ook om de heide van het Noordsche Veld visueel af te scheiden van de ontginning. Eigenlijk wilde hij dat niet, want hij vond dat de voormalige heidevelden zo open mogelijk moeten zijn. Harry citeerde graag Vincent van Gogh, die schreef over het godvergeten weidse uitzicht waar de zon brandt op de eindeloze heide.
Noordsche Veld
Wanneer we het afgebrande stukje hei rechts passeren zien we, parallel met de zandweg, een met struikhei begroeide langgerekte rug. Dit is één van de opgeworpen wallen van het celtic field. Loodrecht daarop een aantal dwarswallen die door onze zandweg worden doorsneden. Loopt men de eerste dwarswal aan de linkerzijde af tot waar deze eindigt en de wal zich voortzet in noordwestelijke richting, dan heeft u een prachtig overzicht over dit uitzonderlijke landschap. We staan nu op de grens van het celtic field. In de directe nabijheid zien we vier grafheuvels, één ligt pal tegen een wal aan; één vormt er zelfs een onderdeel van; een zichtbaar bewijs van opeenvolgende cultuurperioden!
Het is een onherstelbaar verlies geweest dat de Duitsers aan het einde van de wereldoorlog, op een brede strook direct ten westen van de Oude Roderweg, een schijnstartbaan hebben aangelegd waardoor ongeveer 100 grafheuvels zijn verdwenen.
Het Noordsche Veld werd in de prehistorie al door mensen bewoond. Er zijn van deze bewoning nog talrijke sporen terug te vinden, zodat het Noordsche Veld terecht een uniek archeologisch monument genoemd mag worden. Op het veld bevinden zich grafheuvels, een urnenveld, sporen van drie oude nederzettingen, akkers en een hunebed. In de zandgebieden van Noordwest-Europa komen op tal van plaatsen prehistorische akkercomplexen voor die door archeologen worden aangeduid met de term celtic fields. Ze hebben een schaakbordachtig patroon van vierkante of rechthoekige akkertjes van 20 x 40 meter die elk worden omgeven door brede zandwallen van 8-12 meter breed en 30-100 cm hoog.
Naast de zandweg loopt een fietspaadje. We passeren de celtic fields en de grafheuvels. Even verderop ligt een steen waarbij een berkenboompje is geplaatst met de tekst: ‘Deze plek geeft precies aan waar de vroegere marken van Donderen, Zeyen en Norg aan elkaar grenzen. De Olde Witte zoals de berk in de volksmond wordt genoemd was tevens de ontmoetingsplaats voor schaapherders.’
Aan de noordkant van het Noordsche Veld, halverwege de wandeling, vraag ik aan Arjen en Henk hoe ze de wandeling tot nu toe beleefd hebben. Arjen: ‘Wat in eerste instantie opvalt is dat de heide prachtig bloeit, precies wat men verwacht. Desondanks vind ik het, los van de archeologische waarden, een tamelijk saai heideveld. Dat wordt mede bepaald door het kaarsrechte fietspad wat er overloopt zodat het lijkt of je het veld in een klap kunt overzien. Dit in tegenstelling tot bijv. het veel meer geaccidenteerde Ballooërveld. Natuurlijk is het een goede zaak dat dit deel gespaard is gebleven maar het blijft een schrale troost. Het is minder als een postzegel tot wat het eens was.’ Henk: ‘Heel veel wat Harry opschrijft is nog aanwezig of gegroeid zoals hij voorspeld heeft. Wat hij niet mooi vindt, is ook nog zichtbaar. De visie van Harry op de verstoorde overgangen tussen es, veld en beekdal kan nog steeds gerealiseerd worden. Het waren destijds zeer vooruitstrevende gedachten.’
Parkeervoorziening annex grafheuvel
Vanaf hier (maar ook elders) een goed overzicht op de twee meest markante grafheuvelconcentraties. Behalve de uiteraard hogere ligging van het wallensysteem is het op afstand ook goed herkenbaar aan het vegetatiebeeld. We vervolgen onze weg en komen bij het beboste gedeelte van het Noordsche Veld. Alvorens we linksaf slaan adviseer ik u even naar de parkeervoorziening annex grafheuvel te lopen. Helaas is het nog steeds mogelijk dat hier én langs de bosrand het autoblik wordt tentoongesteld.
Vanaf hier heeft u een zodanig ruimtelijk beeld van de heide dat het de illusie geeft veel en veel uitgestrekter te zijn dan de simpele 75 ha die het in feite klein is.
De parkeervoorziening is gelukkig niet meer aanwezig. We lopen door een aangelegd bos naar het westen. Arjen: ‘Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat dit gebied door de ruilverkaveling is aangepakt. Wat heeft het opgeleverd? Zwaar gesubsidieerde landbouw en een verkracht landschap. Voor mijn vader was het een moeilijke strijd en er zijn gebieden in Drenthe die hij na de ruilverkaveling meed. Hij had de strijd verloren en dat was een hard gelag. Daar staat tegenover dat hem ook veel wel is gelukt. Hij was dapper, klein van postuur en in vergaderingen was hij vaak een eenling tegen een groot aantal instanties en een uitspraak als we kappen alle bomen om, op een na en daar hangen we De Vroome in op, deerde hem weinig.’
Henk: ‘Harry zat echt te boetseren in het landschap, hij was een echte landschapsarchitect. Hij was een autodidact. Het vormgeven aan het landschap als was het een park met vele betekenislagen heeft hij ontwikkeld, Zijn gedachtegoed heeft zijn weerslag gekregen in heel veel nota’s. Hij had een fabuleuze kennis van Drenthe, maar bleef altijd zoekende naar de samenhangen in het totale landschap. Hij had de schurft aan biologen die alleen met hun neus op een plantje lagen en het beekdal niet zagen.’
Wanneer we aan het einde van het bos zijn gekomen, volgen we de zandweg op de grens van heide en beekdal, op zich ook al een zeldzaam voorkomende situatie. Door het dal ‘stroomt’ de gekanaliseerde bovenloop van het Oostervoortse Diep; wanneer de heide plaats maakt voor cultuurgrond is het de Broekloop, een zijstroompje van het Oostervoortse Diep. We ervaren duidelijk dat de aangrenzende heide vochtig en venig is; laarzen zijn hier geen overbodige luxe. In en langs de beekdalen treffen we twee typen houtwallen aan, de beekdal begeleidende wallen en de dwarswallen in het dal zelf. Deze laatste eindigen steeds op de plaats waar een waterhoudende sloot vroeger de functie van veekering kon overnemen. Voorzover de insteekwallen binnen de vroegere ruilverkaveling ‘Vries’ zijn gelegen is de veiligstelling verzekerd door vrijstaande rasters en/of grenssloten en is het eigendom geheel of grotendeels overgegaan naar het Staatsbosbeheer. Het heide-ontginningslandschap tussen het Noordsche Veld en de Peesterweg vraagt nog onze aandacht. Ook hier blijkt weer duidelijk, evenals dat aan de oostzijde het geval was, de geologische opbouw van het Noordsche Veld, ook van de ontgonnen gedeelten: het hooggelegen plateau tekent zich duidelijk af t.o.v. het beekdal van de Broekloop.
Op de achtergrond vormen de Zeijerstrubben een markante begrenzing. In tegenstelling tot de oostzijde van het heidereservaat lijkt het hier nog zinvol dit landbouwgebied tot heide en heischrale graslanden te regenereren waardoor weer een relatie met de Zeijerstrubben zou kunnen ontstaan met als enig obstakel de Peesterweg.
We volgen het zandpad naar het zuiden. Arjen: ‘Je ziet hier de unieke overgang van heideveld naar beekdal. Echter kijken we naar het beekdal dan biedt dat een troosteloze trieste aanblik. Tijdens de ruilverkaveling, toen de beekloop zijn meanderende karakter werd ontnomen werd daarmee het beekdal van zijn ziel ontdaan. Prachtige bloemrijke graslanden hebben plaatsgemaakt voor een zee aan brandnetels en ridderzuring. Maïsakkers strekken zich niet uit tot aan het beekdal maar zelfs tot aan de beek! Kortom de verkrachting van het landschap is de laatste 25 jaar gewoon doorgegaan. Zeker in een tijd als nu, waarin het niet aan ruimte en middelen ontbreekt, wordt het de hoogste tijd deze schande een halt toe te roepen. Alle kenmerkende hoofdstructuren van dit unieke landschap zijn nog aanwezig. Het geraamte ligt er nog. Gepast eerbied en respect daarvoor zou zeker niet misplaatst zijn.’
Links het heideveld en rechts het beekdal van het Oostervoortse Diep. Verderop grazen Schotse Hooglanders. Het is een mooi gedeelte op het snijvlak van twee landschappen. De houtwal is nu open in tegenstelling tot vroeger. Toen diende hij als afscheiding voor de schapen. Nu niet meer, nu is de schoonheid van de houtwal zijn belangrijkste waarde en mag hij hier en daar doorzichtig zijn om doorzichten van beekdal naar veld mogelijk te maken. Voor Harry was dat ook al zo. Hij wilde niet dat die houtwallen strak beheerd werden. Ook hier was volgens hem het beste beheer: niets doen. Nu is men op veel plekken veel te actief. Men zet al het hout terug op een enkele eik na . Dan komen er populieren en zo wordt een houtwal een populierenbos, aldus Henk van Blerck. Verderop wordt het beekdal verpest door maïsverbouw en is het voormalige heideveld een strakke weide. Hier zou de heide moeten regenereren, schrijft Harry, maar dat is nog steeds niet gebeurd. ‘Wat moet het hier voor de ontginning mooi geweest zijn’, verzucht Arjen. ‘Het zal op den duur gekocht worden door een natuurbeschermingsinstantie en dan kan het oude landschap weer hersteld worden.’
De verharde weg overstekend wordt de zandweg aan één zijde begrensd door de Zeijerstrubben. In het beekdal zien we hele stukken grasland gediepploegd en geëgaliseerd; door de diepe ontwatering kan men immers nu ook in beekdalen snijmaïs en aardappelen verbouwen. Wanneer we het beekdal verlaten volgen we de zandweg langs de aloude Noorderes van Zeijen, bij de afbuiging naar het zuiden links een nieuwe esrandbeplanting, passeren we rechts een restant van de oude verbindingsweg tussen Zeijen en Norg, vervolgens, ook rechts, een gespaard reliëfrijk perceel met een moerassige laagte om vervolgens uit te komen op een verharde, nieuwe landbouwweg richting Zeijen. Aan uw rechterzijde ziet u op de grens van de Zuideres ook weer een aangebrachte bosstrook, zodat zowel de Noorder- als de Zuideres weer geheel door houtgewas zijn omzoomd. Het zicht op het dorp Zeijen is boeiend, met hoog oprijzend boven de bebouwing de bomen van de brink. Zodra u het dorp binnenkomt rechts een tweetal zeer fraaie, goed gerestaureerde boerderijen. Via de oostzijde van de brink wandelen we naar ons uitgangspunt; op het noorder brinkgedeelte zijn ± 20 jaar geleden de populieren door eiken vervangen; deze bepalen nu al heel duidelijk mede het dorpsbeeld.
Bij de Peesterweg gaan we links af en na 500 meter slaan we rechtsaf en volgen de Oude Norgerweg. Na het verzetsmonument komen we op de Noorderes. Henk: ‘De Oude Norgerweg is in het kader van het landschapsplan door Harry ontworpen. Dus geen rechte lijn van A naar B maar een kronkelig verloop inspelend op de beplanting om de es. Ook die heeft hij verzonnen. Daar tussendoor bewegen we ons vanuit de grote open ruimte van de es naar kleinere ruimtes in het dorp. Het lijkt wel Engelse landschapsstijl.’ Even later komen we bij de eerste boerderij, tegenwoordig een burgerwoning, en eindigt de circa 9 kilometer lange wandeling.
Van spieker naar sleufsilo
In het artikel dat Harry de Vroome in 1981 schreef, stelt hij tot slot:
‘Wanneer we de beide cultuurlandschappen, het Noordsche Veld en Zeijen vergelijken dan blijkt er een grote mate van overeenkomst te bestaan in het occupatiepatroon, gebaseerd op de natuurlijke gegevenheden. Het celtic field is gelegen op een plateau, ter weerszijden begrensd door beekdalen. De nederzettingen waren gesitueerd aan de oostelijke zijde van het plateau, op de overgang van hoog/droog naar laag/vochtig.
Hetzelfde beeld geldt voor het esdorpenlandschap van Zeijen: wanneer men de 10 meter hoogtelijn volgt dan ligt ook dit latere landbouwgebied op hetzelfde plateau, ook weer aan beide zijden begrensd door dezelfde beekdalen. En ook het dorp ligt weer op de oostelijke flank, op de overgang van hoog naar laag. Zo is er in de loop der eeuwen niet zo veel veranderd, alleen de doden worden niet in Zeijen aan de aarde toevertrouwd en
de sleufsilo heeft de plaats van de spieker ingenomen.’
Zoals we al opmerkten, hebben de agrarische activiteiten zich naar het zuiden verplaatst.
Waarschijnlijk dateert de nederzetting Zeijen uit de vroege middeleeuwen, later resulterend in het brinkdorp met het esdorpenlandschap daaromheen. Van de onderdelen van dit landschapstype ontbreekt in de directe samenhang slechts het heideveld; de andere elementen, de es, de beekdalen en het bos zijn nog steeds in fraaie samenhang aanwezig. De es is nog steeds grotendeels als bouwland in gebruik, zij het dat er nu andere gewassen worden verbouwd. De bouwlanden worden nog grotendeels omzoomd door de, op zich heel bijzondere, Zeijerstrubben en ook de structuur van het dorp Zeijen getuigt nog van een ver verleden.