Zurich is klein, maar je komt er binnen over een mooie, lange, smalle weg, met aan de linkerhand een hoge dijk vol schapen. Bij de dijk valt het dorp in het niet: een rijtje schamele woningen, tegen de groene wal aangeplakt, een café-hotel genaamd het Steenen Hoofd, een pleintje waaraan een hengelsportwinkel is gevestigd, een straatje waar nog wat huizen aan liggen, een kerkje met een begraafplaats, hier en daar wat schuren – dat is het zo ongeveer wel.
Het was op een warme middag dat ik er terecht kwam. Op een klein parkeerterreintje langs een sloot parkeerde ik mijn auto, en ik stak de stille straat over naar Het Steenen Hoofd. Het terras was leeg, de parasols stonden dichtgeklapt, maar de uitspanning was niet gesloten, want de deur stond open. Ik liep de lange, donkere gang in, en ging links de gelagkamer binnen. De uitbater van de zaak zat bij het raam de administratie te doen: een dikke man in een groenbruin gestreept overhemd, kalend, met een slecht gebit en een rood rond hoofd. Iets verderop was een hond aan het slapen, op het biljart achter in de zaak lag een eenzame keu.
Ja, hij was geopend.
Ik ging terug naar buiten, opende een parasol en ging eronder zitten. Het was doodstil om me heen. Aan de overkant van de straat, naast de parkeerplaats, was een meisje bezig een hangmat op te hangen onder een kastanjeboom. Op de parasol boven me stond de naam Miko, van een Belgisch koffiemerk, en ik dacht aan dat andere Miko, het ijsmerk dat jarenlang de sponsor van Joop Zoetemelk was. Hoe zou het met Joop zijn? En bestaat het ijs van Miko nog? Een al wat ouder echtpaar fietste voorbij. Vader had een landkaartje op een standaard op het stuur, moeder volgde met twee volle fietstassen. De uitbater kwam buiten.
Ik bestelde koffie.
Hij slofte weer naar binnen. Een kind verscheen op straat. Een klein jongetje op blote voeten met van dat felle, blonde haar. Ik dacht aan mijn eigen jeugd, want ik had toch niets anders te doen. Ik had datzelfde felle, blonde haar – ja, Hollands.
De uitbater kwam met mijn koffie. Hij bleef even staan om over het weer te praten, zoals het hoort. Schitterend was het weer, maar het zou zo niet blijven, wist hij.
Alsof de duivel ermee speelde reed ineens Piet Paulusma voorbij, althans: een auto met allemaal Piet-Paulusma-reclame erop. De uitbater, die Johannes heette, zwaaide. Het was Piet zelf, bevestigde hij. Die woonde in Harlingen en kwam hier altijd langs als hij naar het westen ging om geld te verdienen. Ja, Piet had het goed voor elkaar. Hij herinnerde zich nog dat Piet diskjockey was in het Harlingse nachtleven. En nu beroemd en succesvol, het kon raar lopen in het leven. Ik kon niet anders dan deze wijsheid beamen en bestelde een omelet met toast.
Intussen gebeurde er nog steeds helemaal niets in Zurich. Het meisje aan de overkant had haar hangmat hangen en zich erin verschanst. Vanaf de dijk klonk af en toe het geblaat van schapen.
Toen zag ik aan de kant van het kerkje een rijzige, maar toch ook wat gebogen figuur met lang haar verschijnen die geheel in het zwart was gekleed. Het kon niet anders dan een dichter zijn, en dat bleek ook het geval. Onder zijn arm droeg hij een koker met een paar grote vellen erin waarop gedichten van zijn hand over de Afsluitdijk stonden. Hij heette Ronald Jan Fokkema, en gezond zag hij er bepaald niet uit. Na een kort gesprek, vervolgde hij zijn weg – ik weet niet waarheen, maar om redenen die ik niet begreep had ik toch met hem te doen. Onzin natuurlijk, hij had mijn begrip en mededogen helemaal niet nodig. Hij dichtte, en hij leefde. Wat wil je nog meer?
Het begon zo langzamerhand tijd te worden om op te krassen. Een man kan niet een hele middag onder een Miko-parasol in Zurich zitten. Net toen ik van plan was af te rekenen, stopte voor het terras een oude Citroën BX met op de achterkant in primitieve letters de tekst Regio TV. Dat beloofde wat.
Er stapte een man uit met een aanzienlijke bierbuik en een laaghangende broek die door bretels nog een beetje omhoog werd gehouden. Op zijn hoofd droeg hij een pet, en daaronder zag het er allemaal zeer bezweet uit. Aan de andere kant van de wagen verscheen een jonge vrouw, een meisje meer nog, jaar of twintig, met een obsceen lange vlecht – het uiteinde ervan bevond zich onder haar billen. Ze droeg een kek zwart rokje met een ceintuur, een grijze blouse met zwarte strepen, zwarte pumps en ondanks de warmte nylonkousen. Van dichtbij had ze lieve puistjes op haar voorhoofd. Ze streken naast mij neer, en stelden zich vervolgens voor als de Firma Max van Friesland Film en Video.
Goeie naam, zei ik, Max van Friesland. Ik gebaarde om me heen, om aan te geven waar we waren – in Friesland dus.
Maar zo heette hij niet.
Max Slof was de naam.
Als in Pantoffel, vroeg ik.
Juist, zei het meisje. En ik heet Mauve. Ik ben Max’s dochter. En u? U schrijft toch voor het AD?
Johannes de uitbater kwam buiten, en Max bestelde koffie. Zijn dochter nam een glas witte wijn. We drinken stevig, zei ze ter verklaring. Ze vertelde verder dat ze net van de Afsluitdijk kwamen. Daar had prins Willem-Alexander iets gedaan. Het was een bijeenkomst van niets geweest. Maar ze hadden hem gefilmd voor de Duitse televisie.
Johannes kwam met de wijn en koffie en verdween weer.
‘Leuke man’, zei Mauve, terwijl ze haar benen uit de knoop haalde en andersom over elkaar sloeg, en passant even een doorkijkje naar haar geheimen gevend, zou hij ook hobby’s hebben?
Dat ging ze hem even later vragen, zodat ik met Max overbleef. Hij vertelde dat hij al dertig jaar onafhankelijk journalist was. Een paar jaar geleden had hij een huis-aan-huisblad gehad, Tabloid: Theo van Gogh was zijn columnist geweest, iedere week een brief aan Pim, die toen al dood was. Ha Pim! Ook had hij met Van Gogh en Thaise hoeren over het wad gelopen, of juist niet, dat werd me niet duidelijk.
Toen ik naar het toilet ging, hoorde ik in de gelagkamer Johannes verklaren dat biljarten zo’n beetje wel zijn hobby was, toch, ja, nu hij erover nadacht.
Mauve vond dat maar saai.
Maar haar eigen hobby’s wilde ze niet verklappen, en ook deed ze haar panty’s niet uit, terwijl het toch echt alsmaar heter werd in Zurich. Ja, het was een schitterende dag, en ik begon me te verheugen op mijn reis naar huis, over die mooie, lange, zinderende Afsluitdijk. Graag had ik Mauve meegenomen, maar ik durfde het de oude Max niet aan te doen, en daarbij: de schat was helemaal niet van me gediend. Dat laatste stemde pas echt vrolijk, gek genoeg.