Uit interviews met beleidsmakers in Groningen, Friesland en Drenthe blijkt dat cultuurtoerisme vele gezichten kent. Van erfgoedlogies met zelfgemaakte jam tot kunst met de grootst denkbare K.

Een van de eerste keren dat het woord cultuurtoerisme in de kolommen van Noorderbreedte opdook, was in 1996. Geïnterviewd werd Rienk Terpstra die als directeur van de stichting ‘Kultuer en Toerisme yn Fryslân’ enthousiast vertelde over de culturele producten die ze aan het ontwikkelen waren. Over de vraag waarom Friesland hierover vooraan liep, antwoordde hij: ‘Ik denk dat de waardering voor historische kwaliteiten vanouds in Friesland sterker ontwikkeld is dan in de rest van Nederland. Bovendien beschikken we over een groter bestand aan monumenten en beschermde dorpsgezichten dan andere provincies.’
Twaalf jaar later is Terpstra nog steeds dezelfde mening toegedaan. Inmiddels is hij binnen de provinciale organisatie verhuisd naar de afdeling Economie Recreatie en Toerisme. Terpstra ziet die ontwikkeling als een erkenning van het belang van cultuurtoerisme voor Friesland. Zijn enthousiasme is in elk geval onverminderd. Bijvoorbeeld als hij vertelt over het project E-Tsjerke ( Elektronische kerk): ‘We hebben in Friesland 350 kerken op de monumentenlijst staan. De ene nog mooier en ouder dan de ander. Maar wie ze wil bekijken, staat bijna altijd voor de dichte deur. Met E-Tsjerke wordt het in de toekomst zo dat je bij de kerkdeur een nummer ziet staan waar je een sms’je naartoe kunt sturen. Je krijgt dan een sms met code terug die je intoetst op het toetsenbordje bij de deur. Vervolgens springt de deur open en kun je naar binnen. De bescheiden toegangsprijs wordt automatisch van je telefoonrekening afgeschreven en met het openspringen van de deur gaat binnen een bewakingscamera draaien.’

Friesland verdient geld met zijn monumenten

Het belang dat Friesland aan cultuurtoerisme hecht, wordt goed geïllustreerd doordat de Friese elf steden samen met de Wadden en het ‘Grenzeloos varen’ de drie toeristische speerpunten in het beleid van de provincie zijn. Daarmee hoopt Friesland het aantal overnachtingen de komende jaren flink te laten stijgen. Opmerkelijk is dat al één op de vier overnachtingen van buiten Nederland komt.
Kees van Stralen, coördinator monumentenzorg op de afdeling Ruimte van de provincie, benadrukt dat monumenten en toerisme elkaar nodig hebben: ‘Toeristen zijn altijd op zoek naar zaken waarin een gebied zich onderscheidt. Friesland onderscheidt zich door de ‘monumentendichtheid’ waardoor je het verhaal van Friesland overal om je heen kunt horen. Tevens zorgen die toeristen voor het noodzakelijke economische draagvlak voor het instandhouden van je monumenten. Met andere woorden: Friesland verdient geld met zijn monumenten. Monumenten en toerisme zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.’
Eind 2006 vroeg het project Fryske Fiersichten om met goede ideeën te komen. Van de vele honderden plannen werden er tien uitgekozen. Een ervan is het Deltaplan Fryske Tsjerken dat wil investeren in de ontwikkeling en het behoud van de Friese kerken. ‘Als we het ‘Frysk eigene’ serieus nemen, moeten we iets met de kerken’, aldus Gedeputeerde Staten in het door de Friese staten goedgekeurde projectplan.

Landschap van sterke lijnen

Behalve tien jaar burgemeester van de gemeente De Marne is Joan Stam ook voorzitter van de Kunstraad Groningen. Ze ziet grote kansen voor het cultuurtoerisme in met name Noord-Groningen: ‘De wierden, de maren, de wegen die om de boerderijen kronkelen. Het is een landschap van sterke lijnen. Een landschap met belangrijke cultuurhistorische schatten, maar ook een landschap dat zich fantastisch leent als decor voor voorstellingen. Op dat gebied komen er allerlei initiatieven. Begin juni hadden we in de kerkjes rond Middelstum het festival ‘Terug naar begin’. Ik vind dat een mooi voorbeeld hoe je de sfeer van allerlei kunstvormen kunt opsnuiven in een historische setting. En dat gecombineerd met prachtige fietstochten door het Groninger land.’
Wat is volgens Joan Stam de waarde van cultuurtoerisme voor haar eigen gemeente? ‘Je kunt er prachtige filosofische bespiegelingen over houden, maar dat doe ik niet. Vanuit mijn positie zeg ik dat je het moet zien als een belangrijke economische activiteit. Ik denk dat toerisme en recreatie voor Noord-Groningen echte economische dragers gaan worden. We moeten dat oppakken, ontwikkelen en beter gebruikmaken van de mogelijkheden van dit unieke cultuurlandschap.’ Stam vertelt dat ze soms jaloers is op de Friezen die de waarde van cultuur en erfgoed met de paplepel ingegoten kregen: ‘Bij ons gaat het allemaal veel moeizamer. Krijg zo’n beeld van een plat, kaal en winderig land waar niks te beleven is, maar eens weg.’
Vervolgens is een van de problemen waar de provincie mee worstelt, dat het beeld van de stad Groningen niet aansluit op het imago van Groningen als provincie. Wat vind ze in dit verband van de G7-aanpak? De G7 zijn de zeven belangrijke attracties waar de provincie mee adverteert en die volgens de advertentieteksten Groningen tot Groningen zouden maken: de stad Groningen, het Lauwersmeer, Pieterburen, Bourtange, de borgen, de kerken en de wierden. Joan Stam heeft behoefte aan radicalere keuzes: ‘De aandacht wordt zo versnipperd en dat komt het beeld niet ten goede.’ Toch pleit ze niet voor één beeld van provincie en stad: ‘Dat éne beeld bestaat niet. Promotie als ‘Er gaat niets boven Groningen’ heeft vooral de stad bekendgemaakt. Als je het daar over cultuurtoerisme hebt, heb je een totaal andere doelgroep dan wij hier krijgen. Naar de stad ga je voor een stedentripje met een bezoek aan het Groninger Museum als hoogtepunt en na afloop wat drinken op het terras. Bij ons komen vooral liefhebbers, zoals vogelaars en wandelaars, maar ook aan mensen die de Jazz-fietstoer doen en aan het publiek dat onze kerken met hun orgels bezoekt. Dit gebied lokt niet uit tot massatoerisme.’

Unieke plekken voor adembenemende cultuur

Het zou in Drenthe tot het jaar 2000 duren voor het woord cultuurtoerisme enigszins gemeengoed geworden was. Toen trok de provincie 350 duizend gulden uit voor de eerste fase van het project Cultuurtoerisme. Speerpunten waren Van Gogh, het veen en de archeologie. Later kwamen er de dorpen & boerderijen en de combinatie Veenhuizen/Maatschappij van Weldadigheid bij. We zijn er niet met fietsen, wandelen, heide en bossen, er moet een ‘verhaal’ aan gekoppeld worden, aldus de beleidsbedenkers.
Door de instortende toeristische koepels werd cultuurtoerisme in Drenthe het domein van instellingen en organisaties die onvervaard deden wat ze vonden dat ze moesten doen. Een aantal van hen toonde zich daarin buitengewoon succesvol. Neem de Drentse musea. Het Herinneringscentrum Kamp Westerbork neemt inmiddels nationaal gezien een unieke positie in. Hunebedcentrum en het Gevangenismuseum deden het als nieuwe musea boven verwachting goed. En vele maanden lang vormden de Chinese krijgers in het Drents Museum een cultuurtoeristische topattractie. Ze zorgden er voor dat voor het eerst in de geschiedenis er rijen voor de deur van een Drents museum stonden. Ook op het gebied van het erfgoedtoerisme waren er tal van succesvolle initiatieven om bezoekers van Drenthe te voet of per fiets te laten kennismaken met de Drentse ‘roots’.
Jan Veenstra toont zich niet onverdeeld gelukkig met deze ontwikkelingen: ‘Het zijn nog te veel geluiden uit de geschiedenishoek. We zetten ons erfgoed in om toeristen hier naar toe te halen. Daar is niks mis mee, maar je kunt ook andere motieven bedenken op grond waarvan je mensen naar Drenthe kunt krijgen. Cultuurtoerisme is méér dan erfgoedtoerisme alleen.’
Samen met Ton Peters is Veenstra bezig met het project Literaire camping: ‘Stel je voor: in de Drentse natuur kamperen en ’s avonds bij kampvuur luisteren naar schrijvers en dichters die voorlezen. De eerste campinghouders hebben zich al gemeld.’
Jan Veenstra is al jaren betrokken bij de cultuur in Drenthe als auteur van romans en verhalen in de streektaal en dankzij allerlei organisatorische functies. Sinds kort werkt hij als projectleider voor de gemeente Westerveld die volgend jaar Culturele gemeente van Drenthe wordt. Veenstra wijst op voorbeelden van elders: ‘In Frankrijk is Avignon synoniem met straattheater. Terschelling heeft Oerol. Het gaat mij om het ambitieniveau. Mensen moeten het gevoel krijgen: ‘Wat er ook gebeurt, nu móéten we naar Drenthe’. Een toeristisch product dat bestaat uit rust, natuur en fietsen is mij te mager. Ik ben ervan overtuigd dat zoiets zich op een gegeven moment tegen je gaat keren. Je trekt er te eenzijdig een bepaald type toeristen mee aan.’
Veenstra signaleert een tweede effect van die eenzijdigheid: ‘Er gebeurt op het gebied van eigentijdse cultuur tot nu toe veel te weinig in Drenthe. Gevolg is dat jong talent weg trekt en dat wij blijven zitten met braderieën en oude ambachten.’

Lekker dwars en eigenwijs

Veenstra wijst op positieve ontwikkelingen: ‘Ik denk dat Drenthe hartstikke trots kan zijn op de Shakespeare-voorstellingen die Jack Nieborg in Diever maakt. Ook een gezelschap als de Peergroup zorgt voor nieuwe impulsen, lekker dwars en eigenwijs. Dat soort ontwikkelingen zijn het waard om nog veel beter op te pakken. Gelukkig zie ik dat ook al een beetje terug in het provinciale beleid in de manier waarop ze inzetten op festivals. Een mooie manier om nieuwe vormen uit te proberen en bevolking en bezoekers te laten kennismaken met eigentijdse cultuur. Laten we dan ook unieke plekken in het landschap durven gebruiken voor adembenemende cultuur. Drenthe op z’n sterkst. De natuur is immers niet alleen geschikt om er in de wandelen. Met z’n tweeën kun je er een potje vrijen, met een paar man meer maak je er een prachtige voorstelling. Een kwestie van verbeelding.’
Zelf is Veenstra van plan om Westerveld als culturele gemeente op een manier op de kaart te zetten die iedereen lang zal heugen: ‘We gaan in Westerveld heel veel theater op locatie maken. We werken bijvoorbeeld het begrip ‘Duisternis’ uit. Stel je daar een voorstelling onder de sterrenkoepel op het Dwingelderveld bij voor. Daar kan geen schouwburg tegenop.’

Trefwoorden