Martijntje Smits, u bent ingenieur en filosoof. U werkte voor TNO, de Universiteit Twente en nu bij het Rathenau Instituut in Den Haag, een onderzoeksinstituut voor technologie en samenleving. Onlangs hoorde ik u in Friesland spreken over monsterbezwering, hoe kom je op zoiets?
‘Begin 1998 kreeg ik een inval. In mijn woonplaats Enschede vond een debat plaats tussen ethicus Hub Zwart en moleculair bioloog Ronald Plasterk. De vraag was: moeten we grenzen stellen aan nieuwe toepassingen van de genetica? Met als prikkelend voorbeeld: mag je mensen klonen? Het gesprek liep zoals verwacht. Plasterk betoogde dat de toepassingen echt veelbelovend waren. Op een gegeven moment hoorde ik hem zeggen: “Het publiek denkt dat wij monsters maken, maar daarvan is geen sprake. Jullie hier worden bang doordat je niet precies begrijpt wat wij doen in ons lab.” Dat “monster” maakte iets los bij mij.’
Maar u bent ingenieur. Wat moet u in godsnaam met monsters? Wij hebben sinds de Verlichting toch niets meer met sprookjes?
‘Voor- en tegenstanders van nieuwe technologie zitten juist opgesloten in beelden over technologie die buitenrationeel zijn. Kijk eens wat er gebeurd is toen in het Noorden proefvelden met genetisch gemodificeerde aardappelen werden aangeplant. Tegenstanders schreeuwden: “Frankenstein Food”. En voor er geoogst kon worden, lagen de planten al onbruikbaar op de akkers in de Veenkoloniën. Uit de grond gerukt, puur uit angst voor het M-woord: MONSTERS.’
Waar komt die angst vandaan?
‘Iets nieuws heeft altijd iets diffuus, een open eind. Nog even terug naar het beroemde Monster van Frankenstein. Is dat nou een mens of een machine of iets ertussen in? En die genetisch gemodificeerde aardappel? Krijg je na het eten ervan ineens drie armen en vier benen? Kijk nu eens nuchter naar waar het in het proefproject om draaide: het ging erom in het laboratorium uit de nieuw gekweekte gemodificeerde aardappelknol een nieuw eiwit te isoleren voor industriële en medische toepassingen. Toch slaat bij veel mensen de fantasie op hol. Ik breng met mijn monstertheorie die angst in kaart.’
‘Een ander voorbeeld is hoe mensen tegen windmolens aankijken. Er is een voorstel om die vooral aan de noordelijke kust en zelfs in de Waddenzee neer te zetten. Zoiets lijkt te spotten met alles wat wij zien als natuurlijk. Nieuwe technologie midden in de enige wildernis die Nederland nog kent, past niet in de orde waarin techniek en natuur van elkaar gescheiden zijn. Maar windmolens en de Waddenzee staan niet tegenover elkaar, techniek en natuur zijn geen tegenstrijdige begrippen. Wat wel conflicteert, zijn onze gevoelens daarover. Voor ons gevóel leven windmolens en natuur op voet van oorlog.
‘De oplossing voor het bijna onbespreekbare probleem “windmolens in de Waddenzee ja of nee?” moet je dan ook in de beleving van mensen zoeken. Dat doe ik door dit soort maatschappelijke monsters te vergelijken met leeuwen in het circus. Als we leeuwen kunnen temmen, is er ook een manier om monsters te temmen. Windmolens zijn weliswaar geen circusdieren maar bij windkracht tien brullen ze even hard!’
Vertel eens dompteur, hoe klapt u met de zweep?
‘Ik presenteer verschillende manieren om je tot monsters te verhouden. Je kunt ze uitstoten. Er zijn mensen die windmolens ver weg, op de Noordzee willen plaatsen. Je kunt je ook neerleggen bij hun aanwezigheid en proberen hun monsterlijkheid enigszins te verzachten. Over de grens in Duitsland, vlak voor de stad Leer, staan windmolenparken van tachtig meter hoog. Net een reuzenbos dat in kleur van groen naar grijs verschiet. Pragmatici hebben hun angst voor monsters volledig laten varen. Ze hanteren argumenten die de positieve kanten van molens naar voren brengen. Ze benadrukken dat die duurzame energie leveren.
‘Dan kun je ten slotte nog de vraag stellen: waarvoor ben je nu eigenlijk bang? Denk aan de dompteur die zijn hoofd in de muil van de leeuw steekt. Overwin die angst, omhels die beesten. Zet windmolens midden in de stad op het hoogste punt. Goed in het zicht.’