Leegstaande kerken, vervallen fabrieken, verlaten dorpscafés, functieloze boerderijen en verwaarloosde woonhuizen (‘rotte kiezen’). Het behoud van karakteristieke en monumentale gebouwen baart Noord-Nederland grote zorgen. Met één uitzondering echter, lijkt het: de oude windmolens. In Friesland, Groningen, Drenthe en Noord-Holland staan er nog 525. In de negentien Waddengemeenten zijn iets meer dan zeventig windmolens te vinden. Maar is de toekomst van deze groep monumenten écht verzekerd?

De koren-, industrie- en poldermolens in (Noord-)Nederland zijn vrijwel allemaal beschermd door de monumentenwet. En ze verkeren in redelijke tot uitstekende staat. Vrijwilligers genoeg bovendien. Het aantal molens is zelfs weer gegroeid. In de negentiende eeuw kende Nederland ruim 10.000 molens; in 1967, op het dieptepunt, waren het er nog maar 939. Nu zijn het er meer dan 1200. Vele molenrompen (‘peperbussen’) zijn voorzien van nieuw binnenwerk, kap en wieken. Verdwenen molens werden gereconstrueerd. Een mooi voorbeeld is molen de Verwachting bij Hollum op Ameland. Die werd direct na de Tweede Wereldoorlog afgebroken en in 1991 weer als nieuw opgebouwd.

Molens zijn binnen de monumentenzorg zowel toonbeelden als uitzonderingen. Zij zijn namelijk werktuigen, iconen en totems tegelijk. De molen is in de eerste plaats een object dat gebruikt wordt om krachten te overwinnen met behulp van andere krachten. Met molens wordt niet alleen water uit polders geslagen maar ook graan gemalen, hout gezaagd, gerst en rijst gepeld, en zaadolie geperst. Brandstof is niet nodig. Dit proto-industriële karakter van molens is waarschijnlijk de verklaring voor veler fascinatie. Het was in ieder geval hét uitgangspunt voor het molenbehoud in tientallen jaren vóór en na de oorlog, de periode waarin ingenieurs, molenmakers en ‘uitvinders’ poogden om molens blijvend te laten concurreren met diesel- en elektromotoren. Deze benadering is tot op de dag van vandaag zichtbaar in het centrale adagium van het molenbehoud: molens moeten malen!

De molen is tegelijk een icoon: ze staat voor de vroegmoderne geschiedenis van ons land. Lees de historische canon van Frits van Oostrom c.s. er maar op na. Eén van de molens in De Beemster staat in dit overzicht model voor de wijze waarop ‘Nederlanders grote delen van hun land zelf hebben gemaakt.’ Ook in tientallen polders in Groningen, Friesland en de kop van Noord-Holland is de molen van doorslaggevend belang geweest.

De molen is – antropologische gezien – ook een totem. Een totem in de zin van een mythisch symbool van een gemeenschap. De molen speelt die rol heel effectief. Bij feesten en rituelen, in reclame, maar vooral in films en op foto’s worden dorpen, polders, waterschappen of provincies geïdentificeerd met (groepen) molens. Grote groepen vrijwilligers gebruiken en onderhouden als gezegd molens, veel mensen bezoeken ze en particulieren en bedrijven financieren de herbouw, de restauratie en het onderhoud.

Het belangrijkst is echter dat Nederland als gemeenschap sinds de eerste helft van de twintigste eeuw verzinnebeelding vindt in de windmolen. Leden van de koninklijke familie zijn sinds jaar en dag beschermheer of -vrouwe van de Vereniging de Hollandsche Molen. Hoewel de molen al sinds de zestiende eeuw een prominente rol speelt in de vaderlandse schilderkunst lijkt de vereenzelviging van ons land met molens vooral het werk van buitenstaanders: zij is mede het product van het Franse impressionisme en van de ‘Holland gekte’ in Amerika rond 1900. Dat verklaart ook de dubbelzinnige verhouding van (intellectuele) Nederlanders tot de molen. Samen met tulpen en klompen is de molen een cliché. De molen neemt in het toerisme, in reclame en op tv desondanks een vooraanstaande plaats in. Zelfs de politiek is er niet vies van. Rond de laatste verkiezingen speelden Hollandse molens zowel in spotjes van de Partij voor de Vrijheid als van Groen Links een hoofdrol.

De monumentenzorg in Nederland beperkt zich nogal eens tot de aandacht voor het fysieke monument. Maar er is meer. Monumenten zijn ook het product van de inzet van mensen en (financiële) middelen, het vertellen van verhalen én de locatie van het object. Dimensies die even zeer aandacht verdienen. Zeker bij molens. Om met het laatste te beginnen: het object. Landelijk gezien doet zich al tientallen jaren het probleem voor dat bij veel molens de windvang wordt bedreigd door de nieuwbouw van woningen en fabrieken. Een rode golf overspoelt de molenbiotoop. In het Noord-Nederlandse kustgebied, waar volgens velen sprake is van economische krimp en ontvolking, lijkt dit voor de komende tijd geen groot probleem. Desondanks dient ook in dit deel van ons land te worden opgelet. Hier vormt nieuw, hoog opgroeiend groen een gevaar. Molenbiotopen verdienen het om stevig verankerd te worden in bestemmingsplannen en structuurvisies. Meer aandacht is ook nodig voor het authentieke karakter van molens, op het voorkómen van ingrijpende restauraties die – hoe zeer molens óók moeten draaien – louter zijn gericht op het herstel van maalvaardigheid.

Wat ook kan helpen: de plaatsing van de ambachten van molenaar en molenmaker op de Unesco lijst van immaterieel erfgoed. Historische molens bevorderen weliswaar de gemeenschapszin en trekken veel vrijwilligers, inclusief vrouwen en jongeren, maar de vraag is of dat zo blijft. Hoe staat het bijvoorbeeld met het ‘molengevoel’ van nieuwe Nederlanders? Versterkt molenbehoud niet té veel het besef van autochtoon Nederlanderschap? De inzet van vrijwilligers lijkt intussen (nog) geen probleem. De grijze golf, gepensioneerden met geld en vrije tijd, is de laatste tien jaar goed op gang gekomen en loopt nog wel even door. Uit onderzoek blijkt echter dat het gedrag van ouderen niet onveranderlijk is: hun interesse voor molens is niet vanzelfsprekend. Het is mede in dat licht belangrijk om de opleiding tot vrijwillig molenaar te vernieuwen en te verbreden.

Geld is in de nabije toekomst wellicht het grootste probleem. De afgelopen vijftien jaar is veel geld geïnvesteerd in het molenbehoud. Veel molens staan er tip en top bij. Maar hoe lang duurt dit nog nu de overheid moet bezuinigen en gaat snijden in budgetten om de grijze golf te betalen? Feitelijk mag dat voor de overheid geen vraag zijn, niet in het minst in Noord-Nederland. Monumentenzorg betaalt zich immers letterlijk terug. Parallelle investeringen worden uitgelokt, toeristisch-recreatieve winst wordt geboekt en het vestigingsklimaat wordt verbeterd. Belangrijker nog is de sociaal-maatschappelijke winst: een draaiende molen verhoogt de betrokkenheid van mensen bij hun buurt of dorp.

Jos Bazelmans is bestuurslid van de Waddenacademie (portefeuille maatschappij- en cultuurhistorie) en lid van de directie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed