Het Waddenfonds is een goed middel om het Waddengebied te verbeteren. Maar de honderden miljoenen euro’s in het fonds zijn niet bedoeld om eventuele door de Nederlandse Aardolie Maatschappij veroorzaakte schade te vergoeden. ‘Dat zouden wij zelf moeten doen,’ zegt Pieter van de Water, projectleider Waddenzee bij de NAM. Van directe schade als gevolg van gaswinning onder de Waddenzee is tot nu toe echter niet gebleken. Dat verbaast hem en George Wintermans (NAM-ecoloog) allerminst. Want de met overheden en andere stakeholders over de gaswinning gemaakte afspraken voorkomen nu juist zulke schade. De mogelijke gevolgen van het gaswinningproces worden daarenboven uitgebreid en voortdurend gecontroleerd.
Lange tijd is veel te doen geweest rond gaswinning in het Waddengebied. Van de Water en Wintermans lopen die historie nog eens door. In 1994 kwam er een eind aan een moratorium dat de NAM zichzelf had opgelegd voor een periode van tien jaar. Tussen 1994 en 1999 had de NAM onder de Waddenzee en aantal gasvelden aangeboord vanaf de Fries-Groningse kust. Afgesproken was dat er hoe dan ook geen platforms op het wad zouden komen. Op het moment dat in 1999 het gas daadwerkelijk geproduceerd zou gaan worden, kwam er een kink in de kabel. Op basis van de natuurbeschermingswet bleek plots een extra vergunning nodig. Die vergunning werd geweigerd wegens gebrek aan volledige zekerheid over het achterwege blijven van schade aan de Waddenzee. NAM en milieubeweging stonden op dat moment lijnrecht tegenover elkaar. De politiek wilde uiteindelijk niet dat het gas onder de Waddenzee op dat moment gewonnen werd, bleek uit een stemming in de Tweede Kamer. De NAM moest aanvullend onderzoek doen om aan te tonen dat gaswinning geen schade zou veroorzaken.
In het boek dat in 2007 verscheen ter gelegenheid van het 60-jarig jubileum van de NAM vertelt toenmalig adjunct-directeur Rien Herber hoe in 2004 de impasse doorbroken werd door een commissie onder leiding van Wim Meijer. ‘Er was op dat moment een coalitie van wetenschappers, milieuverenigingen, bestuurders, bedrijven en opinieleiders ontstaan die besefte dat wanneer de discussie op slot bleef, de Waddenzee daar uiteindelijk niet beter van zou worden. Het winnen van gas onder de Waddenzee werd in die kring niet langer beschouwd als een bedreiging, maar meer als een economische activiteit die binnen strikte grenzen toelaatbaar is.’ In hetzelfde boek komt ook Hans Revier, oud-directeur van de Waddenvereniging aan het woord: ‘We hebben het voor elkaar gekregen dat er in de vergunningen ongekend strenge voorwaarden zijn gesteld. We hebben het maximaal haalbare eruit gesleept. Rationeel zeg ik dat het afdoende is. Emotioneel vind ik nog steeds dat die gaswinning niet kan.’
In 2007 en 2008 werden de drie huidige Waddengaslocaties in Moddergat (Friesland) en in Lauwersoog en Vierhuizen (beide in Groningen) alsnog in productie genomen. Van de Water en Wintermans: ‘we produceren er met de hand aan de kraan.’ Gezamenlijk leggen zij uit waarom dat noodzakelijk én verantwoord is. ‘Voortschrijdende techniek maakt het mogelijk nu ook kleinere gasvelden economisch in productie te nemen. Juist in het Waddengebied ligt een aantal van die kleinere velden van tussen de één en tien miljard kubieke meter per veld. Het Slochteren gasveld (circa 3000 miljard kubieke meter) strekt zich voor een deel ook uit tot onder de Waddenzee. De verwachting is dat we vanuit dat gasveld tot ongeveer 2060 kunnen blijven produceren. Kleinere velden kunnen eerder uitgeproduceerd raken. De winninglocaties voor deze kleinere velden zijn zo kleinschalig mogelijk ingericht en gekoppeld aan bestaande infrastructuur. Op die wijze worden deze winningen economisch rendabel.’
De NAM-vertegenwoordigers benadrukken dat de uitgangspunten voor de gaswinningen in het Waddengebied enkele jaren geleden in het kader van de vergunningverlening helder zijn vastgelegd. De snelheid van de bodemdaling in het winningsgebied zal binnen vooraf vastgestelde, veilige grenzen moeten blijven. Er zal niet vanaf het begin maximaal geproduceerd worden om ongewenste effecten te voorkomen. En de gaskraan wordt meteen dichtgedraaid zodra de bodemdaling sneller gaat dan toegestaan of als zich andere, onverwachte, ecologische neveneffecten voordoen.
De NAM monitort de ontwikkelingen permanent. Bij de start van de gaswinning-activiteiten is een nulmeting verricht en via waterpasmetingen wordt continue in de gaten gehouden wat er in het gebied gebeurt. Van de Water: ‘De overheid heeft aangegeven dat de bodemdalingsnelheid niet over bepaalde grenzen heen mag gaan. Er is een natuurgrens vastgesteld op basis van het herstelvermogen van het systeem van natuurlijke zand- en slibafzetting in de Waddenzee. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de effecten van zeespiegelstijging. Wat over blijft is gebruiksruimte voor gaswinning. Als je binnen de grenzen van die ruimte blijft, weet je zeker dat je geen schade aanricht. Wat wij feitelijk meten aan bodemdalingsnelheid blijft beneden de berekende verwachtingen.’ Ecoloog Wintermans voegt eraan toe dat de NAM gehouden is de beschreven waarden en de specifieke kenmerken van Natura 2000 en het Habitatgebied (zie artikel elders in dit nummer) niet aan te tasten. ‘Daarbij hoort onder meer permanent onderzoek naar kweldervegetatie, bodemdieren, wadvogels en broedvogels op de kwelders.’
De vergelijking met een slager die eigen vlees keurt dringt zich op. ‘Dat ligt genuanceerd,’ reageert Van de Water. ‘Over de meest actuele situatie van de mogelijke effecten van de gaswinning produceren we circa vijftien rapporten per jaar van externe bureaus. Die rapportages gaan naar de vergunningverleners, dus naar de overheid. Voordat ze daar op het bureau komen, wordt de inhoud besproken met een commissie van stakeholders. Daarin zitten voor het Waddengebied van belang zijnde partijen. Dat zijn It Fryske Gea, de Waddenvereniging, Staatsbosbeheer, de provincie Friesland, de gemeente Dongera-deel en Rijkswaterstaat. Het traject loopt dan verder via de Ministeries van Economische Zaken en LNV (Landbouw, Natuur, Voedselkwaliteit) en een zogenoemde audit-commissie van onafhankelijke wetenschappers. Dat audit-team adviseert de ministers, waarna de rapportages in de Tweede Kamer komen. Op deze wijze is zowel de onafhankelijke beoordeling als de publieke verantwoording goed geregeld.’ Van de Water en Wintermans benadrukken tot slot dat de ‘periode van vooringenomen standpunten voorbij’ is en dat alle bij het Waddengebied betrokken partijen ‘in gesprek’ zijn. Waarbij iedere partij uiteraard handelt vanuit haar eigen doelstellingen en verantwoordelijkheden.