Villa’s, bungalows, chalets en allerhande kleinere vakantieoptrekjes van onduidelijke signatuur bevolken de kades en de oevers van Terherne. Morgen opent de plaatselijke middenstand hier feestelijk het watersportseizoen. Dat betekent veel geroosterd varkensvlees en bier en Gordon- en Froger-sound-alikes. En niet te vergeten het onvermijdelijke zumba-dansen. Er is een restaurant Klinkhamer, maar van de olijke tweeling Hielke en Sietse uit de befaamde jeugdboeken van Hotze de Roos is in het Kameleondorp nog geen spoor te bekennen.
Welkom in de Friese waterwereld. De tocht gaat via de Ter-Kappelster Puollen, de Sâltpoel, de Goïngarypster Puollen en de Noarder Aldewei naar de Langwarder Wielen en het dorp Langwar; vandaar via de Fammens Rakken, het Jentsjemar en de Langsturtepoel noordwaarts naar de Snitsermar en dan weer terug naar Terherne. Ik probeer me voor te stellen hoe het hier pakweg veertig jaar, vijftig jaar geleden moet zijn geweest. Dat valt nog niet mee. Natuurlijk, zon, wind en water zijn min of meer zichzelf gebleven, maar verder is zo ongeveer alles getransformeerd en ingekaderd door het Toerisme.
Zie je in de verte die Friese hoeve afsteken tegen de horizon? Tien tegen één dat het een zeilschool is voor moeilijk opvoedbare Randstadjeugd of een van alle gemakken voorziene gezinscamping met verwarmd terras en softijsverkoop. Vermoed je een ongerepte oever achter gindse rietkraag en weelderig struikgewas? Nee, er loopt steevast wel een geasfalteerd fietspad, er staan bankjes en er zijn van gemeentewege afvalcontainers geplaatst. Wil je even aanleggen en uitblazen, blijkt de plek ‘privé’ te zijn: afmeren verboden. Ontwaar je een vriendelijk, open weidelandschap, zoals dat bijvoorbeeld oostelijk van de Noarder Aldewei nog bestaat, dan kun je er donder op zeggen dat sigarenrokende projectontwikkelaars daar straks gelegenheid zullen bieden tot ‘modern en sfeervol wonen in de natuur’.
Je moet dus wel een onverbeterlijke romanticus zijn om je als liefhebber van natuur en landschappelijk schoon niet een slag in de rondte te storen aan de overal aanwezige tekenen van het Grote Geld. Maar feiten zijn feiten. Ook de watersport is gedemocratiseerd. De Friese meren zijn een verdienmodel geworden.
Pseudo-traditionele namen
De plaatselijke ondernemers hoor je niet klagen, integendeel. Die zijn maar wat blij met de mensensoort die tegenwoordig het vaakst in het merengebied wordt gesignaleerd: senioren met geld. Een poenige boot huren, dat doen de wit- of grijsgekuifde bezoekers bij voorkeur bij een ‘yachtcharter’ of een ‘sailing point’. Varen moet vooral comfortabel zijn, vinden de babyboomers. ‘De meeste mensen willen het liefst zitten, niets doen’, zei Greet Foekema (45) in Terherne toen we vertrokken. Een mooie boot is dus een boot met genoeg plaats voor twee campingstoelen en een parasol.
Foekema runt de Mariahoeve, ze is ‘eigenaar, schoonmaakster en boekhoudster, zeg maar alles’. Natuurlijk is ze content met de beleveniseconomie rond de Kameleon in haar dorp. In het seizoen kunnen toeristen een heus Kameleon-eiland bezoeken. Daar wordt de zorgeloze, nostalgische wereld uit de jongensboeken nagespeeld. Foekema: ‘Het trekt hoe dan ook extra bezoekers.’
Intussen deinen we al op de Langwarder Wielen, op weg naar Langwar, het Lloret de Mar van Friesland. In de verte komt een gevaarte aandrijven. Om de bezienswaardigheid van dichterbij te kunnen bewonderen, verleggen we onze koers voor een moment. Wat is het? Het ding blijkt een varende woonboot te zijn. Deze weinig gracieuze bootsoort hebben we nog niet eerder gezien. De lompe bak-met-opbouw wordt nauwelijks in beroering gebracht door de hoge golven die twee blinkende speedboten-op-topsnelheid veroorzaken. Wij in ons schouwtje moeten wel even opletten, en de boeg op tijd de golven insturen, anders worden we geheid kleddernat.
Zonder tal zijn de verschrikkingen die we onderweg naar Langwar te zien krijgen. In het water hangende vlaggen op achterstevens. Polyester zeilen. Kapiteinspetjes. Stootwillen die buitenboord hangen tijdens het varen. Witte tuinstoelen op dekken. Een afzichtelijke protserige villa die de ingang markeert van de passantenhaven in Langwar. Aan wal: een door nieuwbouw en bungalowparken omsingeld dorpje dat met de beste wil van de wereld niet meer ‘pittoresk’ valt te noemen. Een dorp verderop, dat weten wij toevallig ook, is de kerk tot appartementencomplex verbouwd.
En overal Friese vlaggetjes. Bij de bakker, de slager, de kapper, de supermarkt, de kledingwinkel. En pseudo-traditionele namen, die je in dit deel van Friesland vaak aantreft. De Driuwpôle, De Pleats, It Ponkje, De Sylboade, De Pastorij, De Komelker. De zich nog altijd uitbreidende nautische vermaaksindustrie lijkt dankzij deze Friesland-kitsch in ieder geval nog een klein beetje authentiek.
Van der Meulen-schouw
Wat is er toch met Friesland gebeurd? Met weemoed denken we terug aan de tijd dat we zelf nog mede-eigenaar waren van een echte Van der Meulen-schouw, gebouwd in Sneek, 5,5 meter lang, zonder kajuit, maar met bruin zeil. Aan de vakanties die we al zwervend over de baren van de Aldegeaster Brekken doorbrachten op een studentendieet van patat mayo, blikjes Heineken en de onmisbare Rennies. Aan het harde werken in de winter, als we de houten schouw opnieuw moesten breeuwen, schuren en lakken. En dan, na de blaren, in de grote vakantie, weer de meren op!
‘Koffie met koek in een schommelend bootje op de Friese meren,’ schreef Nienke van Hichtum in Afke’s Tiental, ‘met ’t gesuis van ’t riet in je oren en ’t gezang van ’n leeuwerik hoog in de lucht, ’t geloei van de koeien in de weiden, en ’n heerlijke, verkwikkende zondagsstilte over de gehele natuur.’
Jammer, maar zo stil is het op veel plekken niet meer. Het geluid van de dieselmotoren stampend in de ruimen van hun kruisers is nooit ver weg. Of anders helpen de gettoblasters aan de waterkant, of meegesmokkeld in de Valkjes van de zeilschool, je wel uit de droom. Niettemin zetten we monter koers naar het Snitsermar. Daar is het westelijk van het start-eiland een drukte van belang vanwege een massale zeilwedstrijd. Omdat het niet hard waait, schiet het niet hard op. Ondanks ingespannen studie van een meegebracht boekje met types zeilboten komen we er maar niet achter wat daar vaart. Zijn het Flitsjes? Een enkele Regenboog en een verdwaalde 16M2 zeilen mee. Een sloep vol schoolmeiden haalt ons in. In de verte doemt Terherne alweer op.
En toch…
En toch. Ze blijven bijzonder, die Friese meren. Ondanks vergevorderde plannen om de open polder ten westen van Broek (boven Joure) vol dure huizen te zetten. Ondanks de amper te verdragen aanwezigheid van bootbestuurders uit alle delen van Europa zonder gevoel voor traditie en de mores op het water. Ondanks het nachtelijke dronken carnaval dat hier in het zomerseizoen overal op de oevers bralt en oplicht en de straten vuil achterlaat. Vergeet dat allemaal maar. Koel, helder water spat van de boeg. Een koe loeit klaaglijk. De zon schijnt fel. Hoog in de lucht cirkelt een kiekendief. Varen in Friesland, dat is nu eenmaal geweldig leuk.
Friese meren zijn een verdienmodel geworden
Door Maarten Meester
‘Het Friese landschap is herkenbaar en mooi’, zegt Jannewietske de Vries, gedeputeerde van de provincie Fryslân. ‘Dat vinden ook de toeristen die naar Fryslân komen. Uit een belevingsonderzoek blijkt dat zij de rust, ruimte en historische kernen waarderen die je vanaf het water aan je voorbij ziet gaan.’
Nu heb ik niet meegedaan aan dat onderzoek, maar rust en ruimte… Neem de Inthiema Sloot. Twintig jaar terug noemden we die nog de Intimi Sloot als we daar doorheen zeilden. Studentikoos, zeker. Toch zat er een kern van waarheid in: hij verbond het anonieme, grote water van de Fluessen met een intiem, kleinschalig netwerk van vaarten en meertjes, een gebied waar het nog echt rustig was. Tegenwoordig kunnen we vaak niet eens meer zeilen in de Inthiema Sloot: zowel aan stuurboord- als aan bakboordswal moteren de schepen twee, drie rijen dik. Wie daartussendoor probeert te laveren, is kansloos, zeker doordat de jachten ook nog eens veel groter zijn geworden.
Daar moet ik wel meteen bij zeggen dat ik ook niet als toerist naar Friesland kom: ik woon daar inmiddels al weer jaren. Ik ben er wel als toerist gekomen. Inderdaad, aangetrokken door de rust en ruimte die ik al varend ervoer.
Nu is er de afgelopen jaren 235 miljoen euro in de Friese meren gestoken. (De provincie heeft 89 miljoen bijgedragen, de gemeenten 42 miljoen, en het rijk, Europa en derden 104 miljoen.) Als belangrijkste projecten noemt de provincie de bouw van vijf aquaducten, de verhoging van vijf spoorbruggen en het verhogen of beweegbaar maken van 36 bruggen. Ook is er inmiddels 463 kilometer vaarweg op diepte gebracht. Volgens de provincie hebben die investeringen in tien jaar tijd gezorgd voor een groei van 22,7 procent van de werkgelegenheid in de watersport.
Dat er veel veranderd is, merken we als we varen. Zo moeten we veel minder vaak de mast strijken of wachten voor bruggen. Ook zien we dat de boten groter geworden zijn en nog vaker van polyester en staal gemaakt. We merken het ook als we stilliggen of stil willen liggen. Want op de plaatsen waar we eerst aanlegden, hangen nu vaak bordjes met: ´Privé. Aanleggen verboden’. Als we eenmaal een plaats hebben gevonden, blijkt het vaak nog lastig te zijn om de historische kern te vinden, zoveel vakantiewoningen zijn daaromheen gebouwd. En eenmaal in die kern herkennen we die vaak ook niet meer terug. Neem de horeca. Eerst werkten we daar, vertederd naar de kleedjes op tafel kijkend, een tostie met kaas naarbinnen. Nu hadden we voor de inrichting, de prijzen en het eten zelf net zo goed in de Amsterdamse binnenstad kunnen blijven wonen.
De komende jaren steken de partijen nog eens € 210 miljoen in de Friese Meren, volgens de verdeelsleutel 1/3 provincie, 1/3 gemeenten en 1/3 rijk, Europa en derden, waaronder Wetterkip Fryslân en Stichting Recreatietoervaart Nederland. De Sluis Stavoren wordt verdubbeld en er gaat geld naar ‘het opwaarderen’ van tien watersportkernen en zeven toegangspoorten aan IJsselmeer en Waddenzee. Dat moet nog eens een groei van 30 procent van de werkgelegenheid in de watersport opleveren.
Hoe kunnen de Friese Meren met al die investeringen en groei ‘herkenbaar en mooi blijven’? Jaap Goos van het Projectbureau Friesemeren ziet het probleem. ‘In het verleden zijn de waterfronten van gemeenten langzaam volgelopen met functies en bebouwing die afbreuk doen aan de belevingswaarde en de functionaliteit. Ook zijn er bedrijventerreinen ontwikkeld met een ruimtelijke uitstraling die bezoekers als negatief ervaren en afbreuk doen aan het open en pittoreske landschap. Die fouten proberen we niet opnieuw te maken, en waar mogelijk te herstellen. De provincie stimuleert masterplannen ruimtelijke kwaliteit voor tien watersport-
kernen en zeven toegangspoorten, financiert mee in planvorming en schakelt deskundigheid in op het gebied van ruimtelijke kwaliteit vanuit de provinciale organisatie, Atelier Fryslân en van adviesbureaus. De beleving van het water vanaf de wal is daarbij een belangrijk thema. Dat kan bijvoorbeeld door oevers weer openbaar te maken voor het publiek in dorpen en steden.’
Maar hoeveel extra bezoekers kunnen de Friese Meren volgens de provincie nog aan zonder dat die ten koste gaan van de rust, ruimte en ruimtelijke kwaliteit? Goos: ‘We streven niet in de eerste plaats naar meer bezoekers, maar vooral naar verbetering van de kwaliteit van het aanbod om de marktpositie te behouden en daarnaast vooral naar meer bestedingen.’
Oftewel: nog grotere boten op het water. En nog meer grachtengordel-etablissementen in de oude kernen.