De campertoerist verovert de wegen. De vraag is hoe Noord-Nederland omgaat met die toenemende groep meest oudere camperaars die als grijze nomaden van locatie naar locatie trekken.

‘Weet u, het mooiste hier op het Wad zijn de flamingo’s. Het zijn er soms wel zes.’ Overnacht zomers met een camper op een van de beschutte grasvelden achter de Friese zeedijk bij Zwarte Haan en de kans bestaat dat een gepensioneerd echtpaar mét verrekijkers uit Drachten u met deze mededeling verwelkomt. Het stel frequenteert het recreatiegebiedje bij Zwarte Haan naar eigen zeggen al jaren. Hun gerieflijke camper met luifel, fietsenrek en uitklapbare satellietschotel
zo opgesteld dat geen mede-camperaar kan worden gemist. Want hoe graag doet het paar niet uit de doeken welke voordelen deze camperlocatie aan het einde van de doodlopende Nieuwebildtdijk naast exotische vogels nog meer biedt. Voordelen zoals rust, ruimte en stilte, en natuurlijk de Waddenzee en vooral het uitzicht daarop aan gene zijde van de zeedijk. Vergeet ook niet, aldus het paar, restaurant Zwarte Haan van Jacob Jensma. Maar bovenal, minstens zo belangrijk voor ‘echte’ camperaars: de door de gemeente Het Bildt gedoogde locatie heeft weliswaar geen voorziening voor campers maar is wel gratis. Ook camperwebsites bevelen de afgelegen plek daarom warm aan.
De situatie bij Zwarte Haan gaat wel veranderen. Jensma (‘Geen kwaad woord over camperaars, het zijn rustige, meest oudere mensen. Ondernemende types vooral’) verwacht begin 2014 een deel van het gebiedje achter zijn restaurant van de gemeente te kunnen pachten en exploiteren als camperplek mét voorzieningen voor een tiental kampeerauto’s. Camperaars kunnen dan na enkele euro’s in een automaat te hebben gestopt overnachten op een tegen die tijd verhard deel van het terrein. Verder komen er een waterkraan en putten voor de lozing van (‘grijs’) afvalwater uit de campers en de inhoud van chemische toiletten. Voor Jensma snijdt het mes aan twee kanten. De camperlocatie aanleggen kost weliswaar enige tienduizenden euro’s, maar daartegenover staat dat naar verwachting tachtig procent van de camperaars (op drukke dagen tien tot vijftien auto’s) in restaurant Zwarte Haan een consumptie of maaltijd nuttigt. En – nare bijkomstigheid, voor de vrije camperaars althans – de gemeente gedoogt dan niet langer het nachtelijk verblijf elders op het recreatieterrein.

Campers en camperplekken. Overal in Europa, in Nederland en in de drie noordelijke provincies een toenemend fenomeen. Zag je tientallen jaren geleden in de zomermaanden vooral door pioniers tot kampeerauto omgebouwde afgedankte brandweerwagens, legervoertuigen, busjes van de mobiele eenheid of ‘gewone’ bestelauto’s rondrijden en ‘in het wild’ overnachten, anno 2013 zie je het hele jaar door luxe-fabriekscampers op de weg. De inzittenden van deze al gauw zes meter lange en twee meter brede voertuigen zijn in hoofdzaak kapitaalkrachtige, vrijheid zoekende vijftig plussers en niet zelden zestig of zelfs zeventig plussers. Gezinnen met jonge kinderen zijn ver in de minderheid. De kampeerauto wint snel terrein, meldden begin dit jaar brancheorganisatie Bovag en VWE, het bureau voor voertuigdocumentatie. In 2012 werd de crisis ten spijt de 80 duizend-grens van geregistreerde campers overschreden. Vier jaar geleden waren dat er nog ‘maar’ 60 duizend.
De prijs van een camper is niet laag (een kampeerauto kost al gauw 45 duizend euro), maar de wagens gaan lang mee, zeggen Herwin en Helen de Roo van hun gelijknamige camperbedrijf in Stadskanaal, een van de vele camperdealers in Noord-Nederland. Ook hún klanten zijn in hoofdzaak oudere mensen van wie de kinderen het huis uit zijn, en/of die de hypotheek op hun woning hebben afgelost en/of die in de loop der jaren gespaard hebben voor een camper. Meest gehoorde wensen in Stadskanaal: luxe, draaibare stoelen voor in de camper, ruime gescheiden bedden (zogenoemde langslapers) en een plaats voor de hond. Maar het kan nog specifieker. Terwijl Noorderbreedte de De Roo’s spreekt, wacht een ruim zeventigjarig, voorheen zeezeilend camperechtpaar uit Ermelo op de montage van een trekhaak. Doel: een trailer met boodschappenautootje achter de camper hangen.
De vraag is hoe Noord-Nederland omgaat met die toenemende groep meest oudere camperaars die als grijze nomaden van grijze locatie naar grijze locatie trekken. Welk beleid voeren gemeenten? Zitten ‘traditionele’ campings op die zelfvoorzienende en dus weinig geld in het laatje brengende camperaars te wachten? En hoe denken camperclubs erover?

Om met de laatste te beginnen. Regio Noord-voorzitter Wout Brinkhuis van de Nederlandse Kampeerauto Club (met 27 duizend leden de grootste camperorganisatie in Nederland, en met ruim vierduizend leden in het Noorden) is een ‘redelijk tevreden’ belangenbehartiger. Zijn ‘cynisme’ van enkele jaren geleden heeft naar zijn zeggen plaatsgemaakt voor optimisme, hoewel ook in Noord-Nederland voor camperaars letterlijk en figuurlijk nog terrein te winnen valt. De afgelopen drie tot vier jaren realiseerden dan wel erkenden gemeenten in de drie noordelijke provincies enkele tientallen procenten meer camperplaatsen, tot 117 in mei dit jaar. Friesland loopt voorop met 58 plaatsen, gevolgd door Groningen (31) en Drenthe (28). Verder bevinden zich in Noord-Nederland nog tientallen andere, in meer of mindere mate gedoogde camperlocaties. Onbekend is het aantal ‘wilde’ plekken.

Niet alle camperlocaties zijn even geweldig, weet ook schrijver dezes uit eigen ervaring. De regionale NKC-voorzitter verzwijgt echter liever welke dat zijn. Hij wil zijn contacten met de gemeenten niet verstoren. Het overleg met de lokale overheden is sterk verbeterd, zegt Brinkhuis, zelf een voormalig gemeente-ambtenaar. Gemeenten beseffen steeds meer dat er bij al dan niet door particulieren geëxploiteerde camperlocaties sprake is van win-winsituaties. Camperaars wensen goede overnachtingsplekken en gemeenten trekken graag toeristen. Vergeet niet, aldus Brinkhuis, dat uit recent onderzoek onder NKC-leden (gemiddelde leeftijd 62 jaar) is gebleken dat camperaars dagelijks 55 à 60 euro besteden in de omgeving van hun standplaatsen.
Wat het onderzoek – heel opvallend – ook leerde, is dat moderne camperaars tegenwoordig liever op of bij campings overnachten (52 procent) dan op speciale camperplekken (39 procent). In het ‘wild’ overnachtende camperaars oude stijl zijn er weinig meer (nog maar 9 procent). Brinkhuis (66) verklaart deze trend uit het feit dat steeds meer campings inspelen op camperaars. Tegen een geringere vergoeding dan ze vragen aan bezoekers met caravans en tenten bieden zij óók camperaars ruimte. Dat die daarbij in veel gevallen hooguit een plaats krijgen toegewezen op een (verhard) terrein net buiten en/of bij de ingang van campings lijkt de camperaars niet te deren. Zij mogen immers wel gebruik maken van de service van de camping en zijn meestal na één nacht toch weer vertrokken. Deze ontwikkeling komt onder meer door het convenant dat Brinkhuis’ NKC vorig jaar afsloot met de gezamenlijke campinghouders. Dat heeft als doel de aantrekkingskracht van Nederland op binnenlandse en op buitenlandse campertoeristen te vergroten. RECRON, de brancheorganisatie van campinghouders, bevestigt de trend. Oneerlijke concurrentie met speciale camperplekken moet weliswaar worden voorkomen, houdt RECRON vol (gemeenten moeten volgens het convenant over camperplekken eerst in overleg treden met campings) maar de organisatie ‘herkent’ zich desgevraagd ‘niet meer’ in de toch nog veelgehoorde klacht van camperaars dat zij niet welkom zijn op campings of dat campings te duur zijn.
Tot slot de gemeenten. Hoe denken die over camperaars? We vragen het bij wijze van voorbeeld de nieuwe en omvangrijke fusiegemeente Súdwest-Fryslân. Die heeft op haar grondgebied de mogelijk grootste concentratie campers in Noord-Nederland op één plek: het buitengaatse terrein bij de sluizen van Kornwerderzand in de Afsluitdijk. Op mooie dagen genieten hier tientallen zo niet honderden camperaars van het uitzicht op de Waddenzee en de passerende (zeil-)schepen. Eén probleem: de gemeente staat overnachting op het ruige terrein (nog) niet toe. Een groot bord, met graffitiprotesten van camperaars erop, maakt uitgebreid melding van het overnachtingsverbod. In de toekomst zal de gemeente het verbod mogelijk opheffen, zegt woordvoerder Marco van der Meer van Súdwest-Fryslân, maar zo ver is het nog niet. Ideeën hieromtrent worden ‘meegenomen in het kader van de plannen voor de totale herinrichting van de Afsluitdijk’.
Ook over andere camperlocaties denkt de gemeente nog na. Súdwest-Fryslân onderscheidt ‘drie types’ camperaars. Een groep die uitsluitend overnacht op campings. Een groep die de ‘eenvoud van vrije camperplekken’ afwisselt met het ‘comfort en de voorzieningen van een camping’. Tot slot de ‘vrijheid-blijheidgroep’, die ‘pertinent niet op campings wil staan’. Voor elk van deze groepen heeft de gemeente nu al ‘diverse geschikte overnachtingsplaatsen beschikbaar’. Naast plaatsen op campings of bij jachthavens biedt Súdwest-Fryslân net als andere Noord-Nederlandse gemeenten GOP’s (gereguleerde overnachtingsplaatsen). Daar mogen campers tegen betaling maximaal drie nachten staan. De gemeente ondervindt nauwelijks last van camperaars, meldt Van der Meer. Slechts de vrijheid-blijheidgroep zorgt soms voor ergernis, in de eerste plaats bij de reguliere campings. Die zien volgens de gemeentelijke woordvoerder niet alleen de wildcamperaars zelf maar ook de GOP’s als oneerlijke concurrentie. Súdwest-Fryslân houdt daarom bij de keuze van GOP’s zo veel mogelijk rekening met campings in de buurt. Tegelijk stelt ook de gemeente vast dat steeds meer eigenaren van kampeerterreinen camperaars juist als een kans zien. Súdwest-Fryslân richt zich hoe dan ook op een ‘goede balans’ in de verblijfsrecreatie. De gemeente onderzoekt momenteel hoe. De roep om meer (en betere) camperplekken ‘wordt uiteraard meegenomen’.
Wout Brinkhuis c.s. kunnen dus tevreden zijn. Nu nog – in Zuidwest-Friesland en elders in het Noorden – meer overkapte camperplekken (zulke luxe locaties bestaan her en der al) of mogelijkheden voor in eigen land overwinterende camperaars (een als officieel adres te boek staand chalet mét parkeerplaats voor de camper zoals in het Limburgse Arcen) en voor de mobiele grijze brigade blijft niets meer te wensen over. Het enige wat dan nog resteert, is de vraag naar meer flamingo’s.