De groei van het toerisme op de Waddeneilanden nadert een kritische grens. Zo blijkt uit het onderzoek van Albert Postma. Duurzaam denken kan de redding zijn.

Er wordt getrouwd op Vlieland. Het bruidspaar en hun gasten van de vaste wal vieren midden in de dorpsstraat voor hun hotel feest. Op elke boom in de straat is een poster van het gelukkige paar geprikt. Voor een plaatselijke ondernemer, die erlangs moet met de auto, wordt slechts met grote tegenzin ruimte gemaakt. Hij verstoort het zorgvuldig georkestreerde sprookjesfeest. Werkende mensen komen in dat scenario niet voor. Auto’ s evenmin. De ondernemer zucht nauwelijks hoorbaar. ‘Geeft niks’, zegt hij. ‘Ze drinken, ze hebben het gezellig en dan komen ze weer terug. Dat is goed voor Vlieland.’

Albert Postma, lector scenarioplanning aan het European Tourism Futures Institute van Stenden Hogeschool in Leeuwarden kent de verhalen maar al te goed. Toeristen op de Waddeneilanden nemen niet zelden op het moment dat ze van de veerboot stappen de eilanden over. Natuurlijk weten eilandbewoners dat ze goed geld verdienen aan de toeristen, maar uit de gesprekken die Postma met hen voerde, blijkt dat ze zich toch ergeren aan de hautaine houding van bezoekers. Die vergeten vaak dat er ook gewoon gewerkt en geleefd wordt op de eilanden. Op de fietspaden is het soms zo druk, dat ouders die kleine kinderen naar school brengen van het pad worden geduwd. Toeristen spreken Terschellingers aan omdat die met hun auto’s op het strand rijden, terwijl dat voor eilanders is toegestaan. Zodra de vakantiegangers voet op het eiland zetten, verkeren ze in no man’ s land waar veel meer mag dan thuis en iedereen aan de kant moet.

Kremlin

Postma (1962) promoveerde in mei aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek naar hoe de bevolking van Terschelling, Ameland, Aruba en Curaçao het toerisme op hun eiland beleeft. Hij is vooral geïnteresseerd in waar volgens de bewoners van de eilanden spanning ontstaat in de toeristische ontwikkeling van de eilanden. Ondanks de economische crisis doet de sector het over het algemeen niet slecht. Mensen gaan toch gewoon op vakantie. Maar er zijn wel grenzen aan de groei van het toerisme, zo blijkt uit de gesprekken die Postma voerde met de bewoners van de vier eilanden. Meer en groter, het adagium van de laatste decennia, is onhoudbaar gebleken. Het levert vaak conflicten op tussen verschillende partijen. Duurzaamheid is nu het credo, met oog voor natuur, economie en bevolking.
Postma: ‘Altijd maar meer en groter is niet beter. Dat zie je aan de Turkse kust. Zonder oog voor bevolking of tradities bouwen internationale ketens daar grote hotelcomplexen. World Of Wonders is zo’n grote keten. Die bouwt hotels die op het Topkapipaleis lijken of op het Kremlin en houdt geen rekening met de plaatselijke bouwstijl. Toeristen zijn er all-inclusive: ze worden met een busje van het vliegveld naar het hotel gereden en dan gaat de poort achter ze dicht. Als ze niet willen hoeven ze hun hele vakantie het terrein niet af. Zo profiteert de regio niet of nauwelijks van het toerisme. Beslist niet duurzaam.’

One happy island

Op Aruba is inmiddels goed zichtbaar wat de gevolgen zijn van een op ongebreidelde groei gerichte toeristenindustrie. Daar wonen ruim 100 duizend mensen en iedere vier jaar komen er 20 duizend mensen bij: arbeidsmigranten en hun gezinnen uit met name Venezuela. Ze zijn hard nodig in de almaar groeiende toeristenbranche. Het eiland, net iets groter dan Texel, heeft zelf onvoldoende mensen om de arbeidsplaatsen in te vullen. Deze enorme toevloed aan nieuwe mensen zorgt voor een complexe verandering van de eilandgemeenschap. De gezondheidszorg en het onderwijs komen onder druk te staan. Het ziekenhuis is te klein voor een bevolking van deze omvang en de scholen hebben problemen met de instroom van Spaanstalige kinderen. De dropouts veroorzaken op straat problemen en belanden soms in de criminaliteit. De taal en gebruiken van Aruba veranderen door de migranten. Papiamentu radiostations verdwijnen ten gunste van Spaanstalige stations; in restaurants wordt al standaard Spaans gesproken. Er zijn te weinig huizen om alle nieuwkomers een plaats te bieden, dus gaan die soms illegaal in schuurtjes wonen.
Arubanen voelen zich, zo blijkt uit gesprekken die Postma voerde, tweederangs burgers op hun ‘One happy island’, zoals het zich graag toeristisch profileert. Nieuwe hotels worden niet – zoals vroeger – achter de kustweg, maar aan het strand gebouwd. Met de rug naar het eiland sluiten ze het strand af voor niet-gasten. Zo hoeven de voor het merendeel blanke Amerikaanse toeristen het strand niet te delen met bewoners. Alhoewel het strand officieel openbaar toegankelijk is, schrikken door hotels ingehuurde strandwachten de Arubanen af. De bewoners rest een strand onder de rook van de raffinaderijen. Toch lopen de Arubanen niet te koop met hun ergernissen. Pas na doorvragen vertelden ze Postma dat ze niet gelukkig zijn met deze situatie. Ze hebben het gevoel dat ze hun eiland en hun identiteit kwijtraken. Het eiland kraakt in zijn voegen, maar de grote hotelketens en touroperators voelen geen verantwoordelijkheid naar de bewoners. Zo lang ze geld kunnen verdienen, zetten ze in op groei: meer en groter.

Duurzaam denken

Deze voor het eiland onwenselijke ontwikkeling, waarbij belangen van oorspronkelijke bewoners en de kwaliteit van het landschap worden genegeerd, geven volgens Postma de noodzaak aan van een verandering in het denken over toerisme. Het oude economische idee van groei heeft zijn geldigheid verloren en moet plaatsmaken voor duurzaam denken. Maar wat is dat dan precies, duurzaam toerisme? Volgens Postma is het te kort door de bocht om dit alleen te verbinden aan keurmerken als Blauwe Vlag (onder andere schoon strand/goed zwemwater) en Green Key (onder andere energiebesparing). ‘Hotels die een kaartje neerzetten met de vraag of je je handdoeken twee keer wilt gebruiken zijn niet duurzaam zolang ze gebruik maken van onderbetaalde of zelfs uitgebuite arbeidskrachten. Duurzaam bezig ben je pas als iedereen profiteert: de natuur, de economie en de bevolking.’
Het gaat om een balans tussen de belangen van die drie aspecten. Het werkt ook alleen maar als de bevolking mee kan doen en serieus genomen wordt bij ontwikkelingen die hun kwaliteit van leven beïnvloeden. Op onze Waddeneilanden is de situatie wezenlijk anders dan op Aruba. De ondernemers in de toeristenbranche zijn hier namelijk tegelijkertijd vaak ook bewoners. Dat doet sommigen wel in een spagaat belanden, want ondernemers hebben andere belangen dan bewoners.
De situatie op de Nederlandse Waddeneilanden beoordeelt Postma als ‘aan de goede kant van de lijn’. Hoewel sommige Terschellingers met wie hij heeft gesproken wel overlast door toerisme ervaren, zijn ze over het algemeen tevreden over de balans tussen lasten en lusten. Ze ergeren zich met name aan arrogant gedrag, overlast door jongeren (herrie, alcoholmisbruik, vernielingen) en de grote drukte op piekmomenten, zoals tijdens Oerol. Overal op het eiland is het dan druk, de rijen in de winkels zijn lang en de massa’s toeristen op de wegen en de fietspaden belemmeren het gewone verkeer. Maar, zoals een van de bewoners zegt: ‘Veel mensen leven van het toerisme. Als de toeristen weg zouden blijven zou dat het einde voor mij en vele anderen zijn.’ Veel Terschellingers, zo blijkt uit het onderzoek van Postma, vinden dat het toerisme nog wel verder kan groeien.

Spanningen

Dat geldt niet op Ameland. Hier blijkt uit gesprekken dat de grens van de groei wel is bereikt, met name in het hoogseizoen. Het toerisme trekt een zware wissel op het eilandleven. Maar anders dan op Terschelling ervaren deze Amelanders vooral ergernis over de manier waarop bestuurders en het VVV met het toerisme omgaan. Hierbij spelen oude sentimenten tussen het protestantse Westen (Ballum en Hollum) en het katholieke Oosten (Nes en Buren) een rol. Postma wordt voorzichtig als hij uitlegt hoe het zit, want de kwestie ligt politiek gevoelig. ‘Ondernemers uit de westelijke dorpen menen dat het gemeentebestuur en de VVV-boekingscentrale de oostelijke dorpen bevoordelen, want mensen uit Nes en Buren domineren beide instituties. Ook rivaliteit tussen families en bedrijven veroorzaakt spanningen. Postma haalt als voorbeeld de taxioorlog tussen de taxibedrijven uit Hollum en Nes van een aantal jaren geleden aan. Beide bedrijven moesten van de gemeente verhuizen naar een bedrijventerrein. Het ene bedrijf investeerde fors in nieuwbouw, terwijl het andere bedrijf de oude locatie in het dorp bleef gebruiken. Dit groeide uit tot een enorm conflict waarbij chauffeurs op de dam bij de veerboot geregeld met elkaar op de vuist gingen: niet echt een warm welkom voor badgasten en fnuikend voor het gemeenschapsleven op het eiland.
Dat gemeenschapsleven staat op de Waddeneilanden toch al onder druk. Ook een gevolg van toerisme, een sector waar volgens Postma ‘alles met alles verknoopt is’. Omdat het vakantieseizoen steeds langer wordt, wordt de broodnodige rustperiode in de winter steeds korter. Daardoor is er weer minder tijd voor het verenigingsleven, dat het vooral van de winterperiode moet hebben. De sociale samenhang en veerkracht van de gemeenschap komen daardoor onder druk te staan, eilanders realiseren zich dat maar al te goed, zo bleek Postma uit gesprekken. Hoe je dat moet veranderen is vraag twee. Postma benadrukt dat hij in zijn onderzoek de problemen signaleert, maar geen oplossingen paraat heeft: ‘Dat is het nou net, duurzaam toerisme, waarbij ook de belangen van de bevolking in het oog worden gehouden, moet van de eilanders zélf komen. Er moeten geen dure consultants van buiten komen, de mensen moeten het zelf doen. Maar dat hoeft niet zo ingewikkeld te zijn, als je oog hebt voor elkaars belangen en bereid bent om eens wat water bij de wijn te doen en een ander iets te gunnen, dan ben je al een heel eind.’