Op knoop- en knelpunten van waterwegen werken waterschappen en ecologen aan een vrije doorstroming van trekvis. Over vissenluikjes, aalgoten en tellen met een teutebel.

Als een paling de paairijpe leeftijd heeft bereikt (11-17 jaar), gaat hij van de zoete binnenwateren op weg naar volle zee. Hij zwemt door sloten, vaarten en kanalen, langs palingrokerijen, aalscholvers langs de waterkant. De vroegere uitgangen naar zee zijn nu afgesloten met dijken, sluizen, gemalen, maar toch komen sommige palingen erlangs. De paling, of aal, is een gladde, vindingrijke vis.

Aan het eind van het continentaal plat duikt de paling de diepte in, tot waar geen mens of machine kan volgen. In de Sargassozee, op zesduizend kilometer van hier, vindt de paring plaats, zo nemen wij aan. Na het leggen van de eitjes sterft de vis.

De palinglarfjes komen met de Golfstroom mee terug naar Europa, onderweg veranderend in glasaal, doorzichtige piervisjes, een vinger lang. Zo zwemmen ze na twee à drie jaar op de kust van Groningen en Friesland af, gelokt door het zoete water van de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s, en Wetterskip Fryslân. Ze ruiken het en proeven het: hun roots, in de haven, voor de dichte poort van de deltawerken.

Hoe en waarom het beest deze bizarre reis in zijn kale palingkop haalt, deze seksuele mijl op zeven, dat behoort tot de wonderen der natuur, zegt Albert Jan Scheper van de Hengelsportfederatie Groningen Drenthe. Feit is dat het beest heel graag naar de Sargassozee wil. Als het moet, glibbert het door natte weilanden heen, op weg naar zijn doel. Op zee is de paling alleen, of met een groepje. Wij weten het niet.

We zitten op het kantoor van de Hengelsportfederatie in Tynaarlo. Het is een vrijdagochtend in februari, en een drukte van belang. Er lopen mensen in en uit, er is een wethouder op bezoek, aquatisch ecologen zijn in overleg. Telefoons, computers, bliepjes van inkomende berichten. Er loopt ook een hond rond.

Scheper, medewerker, hobbyvisser, vertelt over vistrek en vismigratie, over het project ‘Ruim baan voor vissen’, dat een vrij verkeer van vissen mogelijk moet maken op de overgangen tussen zoet en zout, en verder stroomopwaarts. Slimme kattenluikjes in sluisdeuren, aalgoten en andere infrastructuur voor vissen lossen de knelpunten op. Op zeventien kustlocaties, van Den Helder tot Nieuwe Statenzijl, monsteren sluiswachters, gemaalbeheerders en studenten met kruisnetten het voorbijgaande visverkeer.

Vroeger zag de Waddenzee in het voorjaar wit van de glasaal, zegt Scheper. Er waren open verbindingen: de Zuiderzee, de Lauwerszee. De sluizen waren nog niet zo waterdicht als nu. ‘Een glasaal kan door de kleinste gaatjes. Maar als die gaatjes er niet zijn, houdt het op.’

Er waren geen gaatjes, het hield op. De palingstand zonk weg naar kritieke cijfers, ook door ziektes, vervuiling en het feit dat paling een lekkere vis is. Maar ook andere trekvissen als de rivierprik, de spiering en de driedoornige stekelbaars worden bedreigd door onze moderne waterhuishouding. Ze komen in stukjes uit de gemalen en lopen vast in een hindernisbaan van stuwen. Zo betalen trekvissen de prijs van onze droge voeten.

Bij Ruim baan voor vissen zijn vier waterschappen betrokken (ook die van Noord-Holland). Rijkswaterstaat ondersteunt. De Hengelsportfederatie coördineert de bemonstering op locatie, het Waddenfonds subsidieert de vispassages en het herstel van de leefgebieden. Het ecologenbureau van George Wintermans, Finsterwolde, voert uit. Een enorm project, een deltaplan voor vissen.

De vissen komen bij hoog water aan. Het hoogtij verspreidt zich als een grote golf van west naar oost langs de Waddenkust, bijvoorbeeld op donderdag 20 februari om 10.16 uur in Den Helder, om 12.45 uur in Harlingen, 13.00 uur in Zwarte Haan, 14.36 uur in Spijksterpompen. De vissen komen met de golven mee, driedoorn, spiering, glasaal, de laatste meestal wat verder in het voorjaar.

Noordpolderzijl, dinsdag 25 februari, 17.45 uur. Onder aan de zeedijk, aan de buitenkant, waar het Zijlriet uitmondt in een paar meter brede goot, zijn twee heren in oliepak bezig met netten en apparatuur. Studenten kust- en watermanagement, Van Hall Larenstein, Leeuwarden. Ze meten al de hele dag: de watertemperatuur, het zoutgehalte. Ze zijn met een bestelwagen van Noorderzijlvest. Ze vissen met fuikachtige netten. Absteinnetten, zeggen ze. Of glasaallarvennetten.

Er komt een busje met laadbak de dijk afgereden, ook van Noorderzijlvest. Gebrul van de motor, schuin uitparkeren, uitstappen: Jan Schoonveld, Henk Schol, medewerkers van het waterschap, kustkantonniers, vissentellers. Laarzen, werkjassen, blakend van de buitenlucht. De zon staat laag in het westen, het is een uur geleden opgeklaard.

Schoonveld en Schol liepen als kwajongens al aan de dijk. Nu zijn ze 64 en bijna 63. Jan is gemaalbeheerder op Noordpolderzijl. Hij woont al 38 jaar in dat huis achter het Zielhoes, waar net die hond aansloeg. Hij bewaakt zeven kilometer dijk. Gras maaien, mollen vangen, hekken herstellen. De rommel en rotzooi na een storm opruimen. Henk doet hetzelfde, bij de Eemshaven. Het is het mooiste werk van de wereld, zegt hij.

Op de plek waar de afwatergoot onder de dijk loopt, zit ergens een schot met een catflap, het kattenluikje. Hierdoorheen loopt een lokstroom met zoet water naar buiten. Vissen die desondanks niet door de catflap zwemmen, worden verderop in het systeem met lichtsignalen gewaarschuwd – keer om! – voordat ze het gemaal in zwemmen, een voortijdig einde tegemoet.

We laten het kruisnet in het water zakken en halen na vijf minuten weer op. De eerste trek. Onderin een spattend en opspringend bodempje zilveren blinkvisjes. Dit zijn driedoornige stekelbaarzen. Ze willen van zee naar binnenwater, om er te paaien, paren, eieren te leggen. Driedoorns zijn voer voor andere vissen en vogels, en basisbestanddeel van de voedselketen. Henk Schol telt er 197, die in een emmer met water gaan.

Er komt nog een busje aan. Hieruit stapt Klaas Haan, met een videocamera. Haan is aangesloten bij de Videogroep ’76 Delfzijl. Hij maakt reportages over actualiteiten in de regio, die worden vertoond in verzorgingshuizen, voor een publiek dat eigenlijk niet meer buiten komt. ‘Wij zeggen: wij brengen buiten naar binnen.’ Haan was vorige week op Rottumeroog, bij de ontmanteling van het natuurstation. In Uithuizermeeden filmde hij de sloop van meubelhuis Woltjer. Hij doet ‘de bijrijder’. Het publiek geniet enorm.

Het verslag van de vispassage is driekwart jaar blijven liggen. Het slot, waarin mannen de emmer met vis leeggooiden in het Zijlriet aan de andere kant van de dijk, stond er niet op. Mogelijk een technische fout, of een bedieningsfout.

‘58 driedoornige stekelbaars’, noteert Henk Schol. ‘En één grondel.’ De zon gaat onder. Voordat het helemaal donker is, giet Jan Schoonveld de emmer met stekelbaars in binnendijkse wateren, gefilmd door Klaas Haan. ‘Het staat erop.’

In het donker zet iemand de bus van Noorderzijlvest aan. De motor draait, we tellen in het licht van de koplampen. ‘Glasaal!’, klinkt het, ‘glasaal!’ Daar ligt er één, tussen de stekelbaarsjes, een spierinkje. Het is de tweede glasaal van het jaar. Vorige week was de eerste, samen met een potloodaal.

Dit was de laatste trek van vandaag. De mannen stappen in, portieren slaan dicht. ‘Jongens, bedankt.’

Van de vogeltrek weet iedereen, maar de trek van de vissen is niet zo bekend. Misschien omdat die onder water is. Je ziet hem niet, normaal.

Op vrijdag 28 februari, om 11.15 uur, liggen de sluizen van Nieuwe Statenzijl er stil bij. Het is grijs, bewolkt, fris. Er zijn geen boten. Onder de sluis gaat de Dollard over in de Westerwoldse Aa. Verderop in het riet de kiekkaaste, de buitendijkse vogelkijkhut. Naar het zuidwesten kijk je uit over het Oldambt, in het Oosten ligt Duitsland. Hetzelfde land, maar dan met windmolens.

Op de brug, tegen de leuning, staat Bé Feikens. Een heel grote kerel, pet op, dikke, legergroene veldkleding. Hij werkt aan de dijk, van hier tot Fiemel, Termunten. Feikens wacht, op de eerste trek, op wat komen gaat. Verderop in de Dollard steekt een zeehond zijn kop boven water. ‘Ik zal eens koffie zetten’, zegt Feikens.

In het sluiswachtershuis is het volmaakt stil. Computers, printers, de panelen van de sluisbediening, alles is uit. We kijken naar het zuiden, over de Westerwoldse Aa. Het is wel mooi hier.

Feikens heeft net zijn kruisnet (‘teutebel’) aan een lang touw in het bruine water van de Dollard laten zakken. Er komt een bestelwagen van waterschap Hunze en Aa’s de sluis oprijden. Peter Paul Schollema, aquatisch ecoloog. ‘Goeiemorgen.’ We kijken omlaag, naar waar het net in het water ligt. Achter ons lopen stellen met kinderwagens voorbij.

We hebben het net een paar keer opgehaald. Een paar driedoorns, een krabbetje, een scholletje. Er komt een terreinwagen van de politie aan. Twee agenten, dienstwapen, fluorgele jas. Schollema legt uit wat wij hier aan het doen zijn. ‘En zo laten wij het spul weer binnen.’ De agenten kijken in de visemmer. ‘Oké.’ ’s Nachts gaat hier de ene na de andere boef met allerhande contrabande ongezien de grens over, maar deze emmer met stekelbaarsjes staat genoteerd.

Na de laatste trek laat Schollema de glasaalgoot van Nieuwe Statenzijl zien. Een schacht, die van onderaan bij het buitenwater schuin omhoog door de dijk loopt. Hij is nog niet in bedrijf, maar straks, als de glasaal komt, loopt er een zoete lokstroom naar beneden, en kruipen de aaltjes over een borstelpad omhoog. Daar vallen ze in een bak, en plonzen ze even later, aan het eind van een binnendijkse glijbaan, veilig en wel in de Westerwoldse Aa.

En zo is alles geregeld. De glasalen via hun goot, de andere vissen door hun luikje in de sluis. Binnen zwemmen ze verder langs de waterwegen van Groningen en Drenthe. Vrij, ongehinderd, mooie jaren tegemoet.