Rolandt Tweehuysen was ongeveer
twaalf toen hij voor het eerst hoorde over Spokanië. Het was in de V&D in
Haarlem, in de lunchroom. De jonge Tweehuysen hoorde er twee mannen praten in
een voor hem onbekende taal. ‘Excuse me,’ zei hij, ‘what language do you
speak?’
‘We are from Spocania’, zeiden ze.
‘We speak Spocanian.’
Nu is Tweehuysen 65. Hij schreef
twee ordners vol over het Spokaans, 1400 vel, woordenboek en grammatica,
genitief, nominale resultatief, performatieve constructies, alles. Hij beheert
het Spokanisch archief (328 lemma’s, van ‘Academies’ tot ‘Zwembaden’) en
schreef de reisgidsen Uit in Spokanië.
Nooit weg en Spokanië: Berref.
Zelf woont Tweehuysen aan een bocht
van de weg buiten Kimswerd, samen met Joost, een paar hondjes (‘Hier waak ik’)
en twee ganzen. …
Rolandt Tweehuysen was ongeveer twaalf toen hij voor het eerst hoorde over Spokanië. Het was in de V&D in Haarlem, in de lunchroom. De jonge Tweehuysen hoorde er twee mannen praten in een voor hem onbekende taal. ‘Excuse me,’ zei hij, ‘what language do you speak?’
‘We are from Spocania’, zeiden ze. ‘We speak Spocanian.’
Nu is Tweehuysen 65. Hij schreef twee ordners vol over het Spokaans, 1400 vel, woordenboek en grammatica, genitief, nominale resultatief, performatieve constructies, alles. Hij beheert het Spokanisch archief (328 lemma’s, van ‘Academies’ tot ‘Zwembaden’) en schreef de reisgidsen Uit in Spokanië. Nooit weg en Spokanië: Berref.
Zelf woont Tweehuysen aan een bocht van de weg buiten Kimswerd, samen met Joost, een paar hondjes (‘Hier waak ik’) en twee ganzen. Joost staat met een grasmaaier en een zonnebril op in de voortuin. Tweehuysen komt naar het hek gelopen, de hondjes voor hem uit. Geblaf, gesnuffel. Er fietst iemand voorbij. Een Duitser, zegt Tweehuysen. Die woont hier in de buurt.
We zitten met een glas troebel appelsap op de veranda, tussen aanbouwtjes, schuurtjes, werkhuisjes, waarin het ruikt naar fruit op schaal. Rolandt en Joost hebben hier een vertaal- en redactiebureau. Buiten is het voorjaar. In de tuin bloeien de bomen, boven de akkers vliegen eenden, ganzen, kraaien. Er komt een straaljager over.
Terug naar Haarlem, de V&D, meer dan een halve eeuw geleden. Uit Spokanië, hadden ze gezegd. Spokaans. Tweehuysen wilde er alles van weten. In de bibliotheek was niets over Spokanië te vinden. Ook op het Coornhert Lyceum waarop Rolandt zat, had niemand van Spokanië gehoord. Men praatte er niet over.
Toen hij een jaar of achttien was, ging hij er voor het eerst naartoe. Hij nam de boot vanuit Cork, in het zuiden van Ierland. Je komt aan in de havenstad Husta op het meest oostelijke eiland Brÿr. Van daar kom je via de brug tussen de Kjoep-strett en de Gubina-zee op Liftka, het in grootte tweede eiland van het land.
Spokanië is een eilandenrijk in de Atlantische Oceaan, ruim vijfhonderd kilometer ten zuidwesten van Ierland. Het is twee keer zo groot als Nederland en heeft 7,3 miljoen inwoners. De centrale delen van de eilanden Liftka en Berref zijn bergachtig, richting zee uitlopend in hei en duinen. Lang een feodaal land, is Spokanië altijd geïsoleerd gebleven. Het idee dat de wereld ophield bij de horizon kwam ook van de godsdienst, de ergynne.
Na de verschijning van Uit in Spokanië in 1981, met Tweehuysen in klederdracht voorop, doken de media erop. Tweehuysen zat bij Mies Bouwman. In 1983 ondertekende minister Smit-Kroes van Verkeer en Waterstaat het luchtvaartverdrag met Spokanië. Op de foto zit ze naast de Spokaanse minister van transport Lôra Emmerliyst-Oliyi, aan een tafel met boerenbontservies en een volle asbak.
Tweehuysen studeerde scandinavistiek in Amsterdam. Hij was vergevorderd met een proefschrift over een Zweeds onderwerp. Het onderzoek stokte en de promotie ging niet door. Hij werkte als docent aan de UvA, bij algemene taalwetenschappen. Er waren collega’s die positief stonden tegenover Spokanië en collega’s die zeiden: hij is gek. Toen de universiteit zijn contract niet verlengde, had hij nog meer tijd voor Spokanië.
Het Spokaans is met meer dan 30 duizend trefwoorden een rijke taal. Tweehuysen schreef met zijn negendelige grammatica een standaardwerk, het enige in zijn soort. De online woordenboeken Spokaans-Nederlands en Nederlands-Spokaans komen nooit af. Achter in de reisgidsen staat praktische informatie: vervoer, reisdocumenten, maten en gewichten (1 fôt = 250,75 m = 72 jans), feestdagen, accommodaties en voorrangsregels, en enkele standaarduitdrukkingen die de toerist op weg helpen.
Het is een half levenswerk, of misschien wel een heel: twee ordners, twee gidsen, twee woordenboeken, het archief. Het heeft Tweehuysen plezier gebracht, vreugde, en dingen die niet doorgingen. Bij de keuring voor militaire dienst, lang geleden, kreeg hij de vraag voorgelegd welke talen hij sprak. Hij noemde, naar waarheid, ook het Spokaans. Nadat hij antwoord had gegeven op vragen om nadere uitleg, hoefde hij niet meer in dienst.
Na de verschijning van Uit in Spokanië bleken er ineens allerlei mensen te zijn die een land hadden bedacht. ‘Geofictie’, zoals het verschijnsel ging heten, stond korte tijd in de belangstelling. Het Genootschap voor Geofictie werd opgericht. Tweehuysen kon zich daar natuurlijk niet bij aansluiten, omdat Spokanië echt bestond. ‘De Spokaniërs zijn een trots volk. Die willen niet dat hun land als fantasieland wordt afgeschilderd.’
Het land van Frans van Nes heet Seppië. Van Nes is er duidelijk in dat hij Seppië heeft verzonnen. Maar, zegt hij, als je over je land vertelt, als je in geuren, wegenkaarten en kleuren je land laat zien, dan is het mooiste wat je in de geofictie kan bereiken, dat je toehoorder heel even denkt: hé, wat raar dat ik dat land niet ken!
Van Nes woont in een woonerfwoning in de Groningse wijk Beijum. Daar werkt hij als vertaler Hongaars-Nederlands en Estisch-Nederlands. Hij vertaalde onder andere boeken van de schrijver Sándor Márai. Frans’ vrouw en kinderen blijven tijdens het interview op de bovenverdiepingen, hijzelf zit in de woonkamer, die is ingericht met een boekenkast en een piano, en uitzicht biedt op een besloten tuin.
Ook bij hem begon het in de kindertijd. Hij was een jaar of acht, negen. Kaarten tekenen, vooral jongetjes doen dat. Geofictie is in de praktijk een mannenzaak, zegt Van Nes. Zoals zoveel hobby’s die vrouwen nutteloos vinden, zoals modeltreintjes. Vrouwen vragen zich af: waar is het goed voor?
Van Nes reed met zijn ouders, op vakantie, op de Duitse Autobahn. Op de borden stond de verste bestemming, anders dan in Nederland, bovenaan. Frans tekende borden met plaatsnamen, de afstanden erbij. Verzonnen namen, Srotski, Sperez, Rickans. Later werd dat het zuiden van Seppië.
Van Nes tikt ‘Sperez’ in op een laptop. ‘Het is niet bepaald de mooiste stad van het land. Het hele zuiden van Seppië is niet zo aantrekkelijk: veel industrie.’ Een klok in de kamer slaat elf uur.
Seppië ligt vierhonderd kilometer ten westen van Ierland. Daar ligt Spokanië ook ongeveer, inderdaad. Het is een goede plek: er liggen geen andere landen in de buurt, je hebt nergens last van. Je kunt ongestoord een vrij en autonoom verzonnen land zijn.
De overeenkomst tussen geofictie en zijn studie (Finoegrische talen) is dat het beide niches zijn, beschutte hoekjes waar je lekker bezig kunt zijn. ‘Laat mij maar lekker in mijn eigen wereldje.’ Waar komt die behoefte vandaan? Een goeie vraag. De klok tikt, Van Nes denkt na. ‘Misschien uit… niet zo opvallend hoeven te zijn.’
In geofictie kunje al je interesses kwijt. ‘Het is een vorm van verwerking van de indrukken van de wereld. Het komt voort uit de wereld willen bevatten, begrijpen.’ De beste manier om iets te begrijpen is door erover te schrijven. De beste manier om een land te begrijpen, is er één te bedenken.
‘Het maakt niet wezenlijk uit of je een bestaande kathedraal beschrijft of dat je er één verzint. Als je er één verzint, moet je nadenken: waar komen de torens, goed, aan de westkant, waarom dan aan de westkant. Misschien denk je er wel fundamenteler over na dan bij beschrijving van een echte.’
Het Genootschap heeft ongeveer veertig leden. Van Nes was jarenlang voorzitter. De landen onderhouden diplomatieke banden met elkaar, beleggen conferenties, treffen elkaar op internationale tops. De meeste geofictieve landen zijn nogal op zichzelf. ‘In de praktijk zijn ze nogal onbeduidend, onbelangrijk. Dan kun je net iets langer je verhaal volhouden: aha, vandaar dat ik het niet kende.’
Hij werkt meestal ’s avonds aan Seppië, of in de weekenden, als hij tijd heeft. Hij heeft een multomap met plaatsbeschrijvingen en wegenkaarten, gemaakt in Prisce (de hoofdstad van Seppië), Amersfoort, Groningen, 1986-1988. Nu zit de ontwikkeling van het land meer in zijn hoofd. Hij houdt het Seppische wielrennen bij, het tennis, voetbal. Hij werkt aan een Wie is wie, met iedereen die hij in de loop der jaren heeft bedacht.
Er zijn verzonnen landen met een dagelijks weerbericht. De geofictieven zijn dol op ranglijstjes, schema’s, overzichtjes. Spoorboekjes, dienstregelingen van de bussen. Er zijn er die hitlijsten bijhouden. Van Nes klikt de Orion Top40 van 19 april tevoorschijn, oftewel de Chart of Centauria van 24 zecember 2649. ‘Maar wat doet Coldplay daar op nummer 3? Dat is ook een goeie vraag.’
Je kunt ook een land hebben op een aardachtige planeet. ‘Maar het gekke van deze landen is dat er mensen wonen, of mensachtige mensen. En dat ze Engels spreken. En dat ze dus naar Pharell Williams luisteren. Zo werkt dat natuurlijk niet.’
Het is het klassieke verhaal in de geofictie: kun je met je land beter op aarde zitten of niet? ‘Van de andere kant kunnen de mensen met buitenaardse landen zeggen, met de atlas erbij: jullie land bestaat niet. Wijs maar eens aan, dan. Dan staan wij met de mond vol tanden. Dat is het zwakke punt van geofictieve landen op aarde.’
Ach ja, dat zijn van die dingetjes. Bij het overlijden van geofictici verdwijnen hun landen ook weer, op een paar beroemdheden na (Tolkien, Hergé). ‘Als de sportuitslagen en dergelijke niet meer worden bijgehouden, dan verwatert zo’n land.’ Gelukkig is Van Nes pas in de veertig. De 11 miljoen Seppiërs kunnen nog jaren vooruit.