Ruim tien jaar geleden verscheen de eerste aflevering van Los Dorp In Noorderbreedte. Jongeren vertelden over het dorp waar ze opgroeiden en wat ze van de toekomst verwachtten. In Terug naar Los Dorp kijken we hoe het hun is vergaan.

Dennis Funcke (32) komt net thuis in Sappemeer, met zijn vrouw Marjon en zijn twee dochters van zes en twee. Hij haalt de weekendboodschappen uit de auto. Boodschappen doen op zondag? 

‘Dat zou best kunnen hier, maar dat doe ik uit principe niet. Hoogstens uit nood. Mijn ouders hebben ons een boodschappenpakket meegegeven. We komen net bij hen vandaan. Zij wonen nog in Onderdendam, het prachtige plaatsje boven de stad Groningen waar ik geboren en getogen ben. Waar al mijn vrienden van de plaatselijke voetbalclub woonden. Waar Marjon en ik elkaar tegenkwamen. Waar we een huis huurden in een hofje en gingen samenwonen. Na een paar jaar kochten we het zelfs. Het dak daar heb ik compleet vernieuwd en de verrotte kozijnen vervangen. 

Maar mijn vrienden trokken weg. De openbare school waar ik zelf op had gezeten was al gesloten. Naar de christelijke school wilde ik onze kinderen niet sturen. Er waren wel twee kerken maar een café ontbrak. En geen enkele winkel. Hier heb je alles praktisch op loopafstand. De bakker, de slager, de school, de Lidl en de sportschool. In december 2011 heb ik dit huis gevonden. Een huis op de groei met een ruime aanbouw. Er komt nog een tuin. Straks wanneer mijn jongste dochter naar de peuterspeelzaal gaat, hebben we onze handen meer vrij. Want we zijn druk. Wanneer ik thuiskom van mijn werk, vertrekt Marjon vaak. Zij heeft hier via de school van mijn oudste dochter een praktijk opgebouwd als thuiskapster. Je snapt het wel, zoiets doet via het schoolplein de ronde. 

Op mijn vijftiende had ik een vakantiebaantje bij Wip & Broos in Groningen. Een klein bedrijf voor mediatechniek met maar een man of tien personeel. Digitale schoolborden, audio/video-uitrustingen voor collegezalen en vergaderruimten, dat soort werk. Ik kon er een vaste baan krijgen. We zijn nu onderdeel van een groter bedrijf.  En ik ben meegegroeid. Ik doe nu minder uitvoerend werk, heb een meer organisatorische functie. Ben veel op stap om klanten te werven, monteurs te plannen en aan orderbewaking te doen. 

Vanaf mijn vijfde heb ik gevoetbald en aan tafeltennis gedaan. Dat laatste met uitzicht op profniveau. Maar ik vond het een eenzame sport. Ik miste mijn vrienden van de voetbalclub. Hier heb ik het tafeltennissen weer opgepakt. Er was ook een andere reden om met voetbal te stoppen. Ik was wel amateur maar redelijk fanatiek. Dat betekent dito blessures. Tien keer ben ik geopereerd. Aan enkels, knieën, alleen al vijf schouderoperaties. Op een gegeven moment zei mijn baas: “Wat is de bedoeling eigenlijk?” Toen wist ik dat ik een andere vrijetijdsbesteding moest zoeken. 

Naast tafeltennis en trainen in een sportschool heb ik iets nieuws gevonden: EHBO-vrijwilligerswerk. Diverse cursussen gedaan. Als ik nu iets lees, is het altijd medisch. Ik hoop dat ik ooit nog mijn droom kan realiseren om ambulancechauffeur  te worden. Maar een stemmetjes in mijn hoofd zegt: “Moet ik het risico wel lopen nu nog van werk te veranderen?” Voorlopig stel ik me tevreden met een vrijwilligersfunctie als burgerhulpverlener. De telefoon om voor reanimaties in actie te komen, ligt altijd naast ons bed. Mensenlevens redden. Marjon snapt mijn passie.  Ik heb echt een gouden vrouw.’