De Waddenvereniging bestaat vijftig jaar. We zijn ons bewust geworden van het unieke karakter van het Waddengebied. Drie jonge waddenonderzoekers vertellen over wat hen fascineert.

Saskia Mulder, archeoloog

Buitendijks Erfgoed oostelijke Waddenzee

Denk niet te gemakkelijk over de Waddenzee. ‘Als je het gebied niet kent, kun je jezelf in grote moeilijkheden brengen’, beweert archeoloog Saskia Mulder (33). Je moet het Wad echt kennen, zegt ze: het getijdenverschil, de geulen, de diepe slikvelden, het drijfzand, de zandbanken. ‘Het gebied is zo divers. De Waddenzee kan zo mak zijn als een lammetje, zoals op rustige zomerse dagen. Maar het kan er ook spoken.’

Mulder is sinds vorig jaar de voortrekker van het archeologisch onderzoeksproject Buitendijks Erfgoed oostelijke Waddenzee. Met de hulp van onder meer wadloopgidsen, amateurarcheologen en -duikers brengt ze in kaart welke materiële resten van menselijke bemoeienis in het oostelijk Waddengebied te vinden zijn. Denk niet alleen aan eeuwenoude scheepswrakken, maar ook aan grote aantallen in de Tweede Wereldoorlog neergestorte vliegtuigen, oude dijkjes, landaanwinningswerken, bakens, verdronken dorpen.

Ze heeft een fascinatie voor de wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving door de eeuwen heen. Om die reden studeerde ze ecologische archeologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte ze na haar bul in 2003 voor een paar van de talloze archeologiebureaus die na het Verdrag van Malta uit de grond schoten. Sindsdien is archeologisch onderzoek vaak verplicht bij ruimtelijke ingrepen. Het mooiste vond Mulder de ontdekking van een versierde, zandstenen sarcofaag en twee steenkisten uit de twaalfde en dertiende eeuw, op de terp van Boksum, een dorpje niet ver van haar woonplaats Leeuwarden.

De Waddenzee is van een geheel andere orde. Al voordat ze er archeologisch onderzoek ging doen, deed ze een tweejarige opleiding tot wadloopgids. Die dubbelslag van wad én archeologie; veel mooier kan ze het niet krijgen. Het project kwam vorig jaar op gang. Dit jaar is het jaar van het veldwerk, nadat ze vorig jaar vooral achter het bureau werkte aan de database vol mogelijke vindplaatsen. Met duikers bezoekt ze nu plaatsen waar scheepswrakken kunnen liggen. ‘Pas geleden is er met laagwater een intact aardewerken koekenpannetje gevonden, ergens bij de Engelsmanplaat. Meestal vind je alleen losse scherven. Waarom spoelt ineens zo’n mooi compleet exemplaar aan? Ligt daar ergens een wrak waarvan de lading nu vrij spoelt?’

Maar de zee is genadeloos. Of je iets vindt, blijft tot het laatst een raadsel. Neem de vliegtuigen die tijdens de oorlog in het oostelijk Waddengebied neerkwamen. ‘Het vliegtuig kan of heel diep onder zand liggen, of het is weggespoeld. Als een vliegtuig in een grote geul terechtkomt, kan het hard gaan. Er zijn scheepswrakken die helemaal uit elkaar getrokken zijn nadat ze een paar jaar in zo’n geul hebben gelegen. Het is een gigantisch dynamisch gebied. Daar moet je op elke manier rekening mee houden. Daar is ons onderzoek zijdelings ook op gericht: om die dynamiek beter in kaart te brengen, zodat voorspellingen concreter kunnen worden.’

Eind negentiende eeuw liep er een dam van Ameland naar het vasteland. ‘Dat is die relatie tussen mens en gebied: tot in de jaren zestig zijn er plannen geweest om grote delen van de Waddenzee te bedijken en in te polderen. Ook die dam is aangelegd in dat kader. Dat de zee die dam met een paar jaar weer opruimde, vind ik wel mooi: vanuit het natuurlijke verloop herstelde de Waddenzee de gang van zaken. Die dam paste duidelijk niet op die plek.’

De Waddenzee hanteert dus zijn eigen regels. ‘Meer dan in andere gebieden moet de mens zich hier aanpassen. Dat geldt ook voor ons veldwerk. Geregeld moeten we dat afgelasten, omdat weer en wind dicteren dat de omstandigheden niet geschikt zijn voor ons onderzoek. Dat is soms frustrerend, maar tegelijkertijd ook fascinerend. Je kunt hoe dan ook niks anders dan je erbij neerleggen.’

Jeltje Jouta, ecoloog

Promotieonderzoek binnen het project Waddensleutels

Veldwerk doen, is fantastisch, vertelt ecoloog Jeltje Jouta (29): ‘We hebben bij nieuwe maan, in het pikkedonker, wadvogels gevangen. En om lepelaarkuikens zonder veel verstoring te vangen, moesten we hard achter ze aan rennen. Ondertussen is het sereen op de kwelders. Dat is heerlijk. Ik heb ook veel moeten wadlopen. Dan hoor je in het Wad al die schelpjes hun sifonnetjes nog even leegspuiten: pst, pst, pst. Het Wad leeft dan gewoon. Je hoort als het ware één groot beest.’

Sinds begin 2011 promoveert Jouta aan de Rijksuniversiteit van Groningen, betaald via het NIOZ: het Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek. Haar onderzoek is onderdeel van het Waddenfonds-project Waddensleutels, waarbinnen op allerlei manieren gekeken is naar het voedselweb in het Waddengebied. 

Jouta richt zich vooral op lepelaars: ze nam bloed af van de kuikens en verzamelde hun braaksel. Hetzelfde deed ze ook bij andere wadvogels: rosse grutto’s, kanoeten en bonte strandlopers. Bovendien sneed ze harders, zeebaarzen en platvisjes open om hun maaginhoud te bekijken en met behulp van een klein stukje spierweefsel isotopenonderzoek te doen. Dat alles om inzicht te krijgen in het voedselweb van de Waddenzee, dat de afgelopen decennia zo rigoureus veranderd is, vertelt ze.

‘Een lepelaar is een tastjager’, legt Jouta uit, die als kind opgroeide in het Friese dorpje Wirdum en het al jong gewend was om het nabijgelegen moeras en de velden tussen omliggende boerderijen in te trekken. ‘Dat betekent dat wat hij eet representatief is voor de omgeving waarin hij foerageert. Als hij met het oog zou foerageren, zou hij zijn voedsel selecteren. Maar de lepelaar leeft van alle visjes en garnaaltjes die zijn waar hij eet. Daardoor kan ik locaties vergelijken en kom ik door de lepelaar te weten wat voor voedsel er waar in het water zit.

‘Wat er op het spel staat, is dat het de afgelopen paar decennia niet goed is gegaan met de Waddenzee: de compleetheid van het voedselweb van het ecosysteem gaat achteruit. De conclusie van het eindsymposium van Waddensleutels was dat de menselijke invloed één van de grootste factoren in de verstoring is. Dat kan nog een hele tijd doorwerken, want als één dier er niet meer is, kan het hele systeem ontwricht zijn. Als de basis van het voedselweb niet goed is, zal het hogerop ook lastig zijn: het gaat van de kleine algjes in het water en op de bodem van de Waddenzee via de herbivore beestjes omhoog naar de hogere dieren. Je ziet dat vogels die schelpen eten het hartstikke moeilijk hebben als die kwetsbare schelpjes, zoals nonnetjes, worden weggevist. De mechanische kokkelvisserij is al verboden, maar ook als je de bodem beroert als je op garnalen of platvisjes jaagt, heeft dat een groot effect op het bodemleven.’

Vroeger zwommen er in de Waddenzee nog haaien en dolfijnen, maar die vinden daar nu geen voedsel meer: er komen nauwelijks nog kleine visjes voor. Dat de zeehond wel letterlijk blijft opduiken, ‘komt puur omdat hij het lekker vindt om op een zandbank te liggen’, denkt Jouta.

Onderzoeksproject Waddensleutels is bijna afgerond, maar haar eigen onderzoek duurt nog minstens een half jaar. Dat komt onder andere doordat ze net bevallen is van een zoontje. Die vertraging betekent dat zij zelf nog geen onmiskenbare oorzaak ziet voor de verschillen in het voedselweb die zij meet. Ze is behoedzaam met vingerwijzen naar de visserij, omdat ze weet hoe teergevoelig hun relatie is met de onderzoekers in het Waddengebied. 

‘Ik vind het heel verdrietig voor ze, want het is hun leven en hun brood, maar met de kennis die we nu hebben lijkt de kans groot dat ze het Waddensysteem verarmen’, zegt Jouta. ‘Als ik harde aanwijzingen vind voor negatieve gevolgen van overexploitatie op het voedselweb, dan zal ik dat toch echt moeten vertellen.’

Tjisse van der Heide

bioloog, assistent-hoogleraar aquatische ecologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen

Tjisse van der Heide (37) praat als een razende. Over mossellarfjes ter grootte van een zandkorrel. Over de rotte-eieren-lucht die je op het Wad kunt ruiken: dat is de geur van sulfide, een stof die voor de mens net zo giftig is als cyanide. Over wadslakjes en garnaalachtigen die kiezelwieren eten, die op hun beurt leven van de poep van mossels. Over honingraatstructuren van aardappelzetmeel waarmee hij probeert om mosselbanken in de Waddenzee te herstellen.

Hij groeide op in Hijum, in Friesland. In Wageningen werd hij student en deed hij voor het eerst een experiment, met eendenkroos. Sindsdien heeft het onderzoek hem gegrepen. En dat gaat goed. Hij werd universitair docent in Nijmegen, deels omdat hij in 2012 was opgevallen met een publicatie in het gezaghebbende tijdschrift Science: een artikel ‘over de symbiose tussen zeegrasvelden en schelpdiertjes met een speciale bacterie in hun kieuwen’. Dat diertje eet het giftige sulfide op waaraan het zeegrasveld anders dood gaat. De publicatie was een triomf. ‘Dat was voor mij een belangrijk moment, dat kan ik je wel vertellen.’

Van der Heide concentreert zich nu op ‘biobouwers’, zoals zeegrasvelden, mosselbanken, kokkelbedden, wadpieren. Dat zijn stuk voor stuk organismen die hun omgeving tot hun eigen voordeel veranderen. ‘Zeegras remt stromingen en golven, waardoor het water helderder wordt’, legt hij uit. ‘Daardoor krijgt het zeegras meer licht, waardoor het nog beter kan groeien en de stroming en de golven nog verder worden geremd. Dit zijn systemen die zichzelf in stand houden.’

Hetzelfde geldt voor mossels: die klinken zich aan elkaar vast, zodat ze niet wegspoelen en piepkleine mossellarfjes veilig in hun luwte kunnen opgroeien, zich verschuilend voor garnalen en krabbetjes. 

Maar zeegrasvelden en mosselbanken zorgen niet alleen goed voor zichzelf. In hun omgeving ‘miegelt’ het van het leven. ‘Er leeft van  alles en nog wat: bovenop de mosselen groeien vaak zeepokken en zeewieren. Je vindt er slakjes, kreeftachtigen en vaak grote aantallen krabbetjes, maar ook hogere soorten. We hebben er fuiken neergezet en die vergeleken met fuiken ernaast: je vindt er aanzienlijk meer vissen en een grotere diversiteit aan soorten. Hetzelfde geldt voor vogels.’

Begin vorige eeuw bevond zich in de Waddenzee honderdvijftig vierkante kilometer aan zeegras. Dat was de basis van een ware industrie. ‘De hele Zuiderzeemonding lag vol met enorme zeegrasvelden. Mensen uit Noord-Holland, Friesland en van Texel maaiden die seizoenaal. Ze droogden het, maakten er zeedijken van, vulden er matrassen en kussens mee.’

Elk jaar kwamen er tuimelaars naar de Waddenzee, om te jagen op de Zuiderzeeharing die in die zeegrasvelden opgroeide.

Dit kwam ten einde toen tegelijk met de bouw van de Afsluitdijk eind jaren twintig een ziekte de zeegrasvelden trof. Ruim zestig jaar later, rond 1990, werden ook de mosselbanken door noodlot getroffen. Nadat de mosselkwekerijen misoogsten hadden meegemaakt, gaf de overheid toestemming om simpelweg de bestaande mosselbanken op te vissen. Dat viel samen met zware stormen. Na die tijd was er nauwelijks nog een natuurlijk levende mossel op de platen van de Waddenzee te vinden. ‘Het heeft vijftien jaar geduurd voordat de eerste banken terugkwamen. Op dit moment is er tweeduizend hectare. Je ziet dat het heel moeizaam gaat.’

De afgelopen jaren heeft Van der Heide zoekgebracht met pogingen om nog meer mosselbanken te herstellen. ‘De doelstelling die wij als maatschappij hebben gesteld, onder andere vanuit Natura 2000, is dat we proberen om de Waddenzee weer gezond te maken en de biobouwers terug te krijgen. De Waddenzee is nog steeds een extreem waardevol ecosysteem waarvan ontelbaar veel vogels afhankelijk zijn. Toch is mijn overtuiging dat hij vroeger een veel rijker ecosysteem was, waarin veel meer soorten voorkwamen. Vooral de visstand is gedecimeerd als je die vergelijkt met de jaren dertig.’