Lang niet iedereen zit nog te wachten op de bemoeienis van welstandscommissies. Moeten burgers en ondernemers hun gang kunnen gaan als ze wat willen bouwen of kunnen gemeenten beter zelf de welstand bewaken? Daarover discussiëren de Groningse wethouder Roeland van der Schaaf en directeur Marc A. Visser van de Friese welstandscommissie hûs en hiem.

Zegt u het maar: hoogstaande architectuur of onbegrijpelijke bouwsels? Nog eentje: een rustige nieuwbouwwijk of smakeloze stadsuitbreiding? Wat je ook vindt van onze leefomgeving, over wat mooi of lelijk is, is altijd wat te doen. Lange tijd adviseerden onafhankelijke welstandscommissies over de kwaliteit van bouwplannen, maar sinds kort kan het ook anders. 

De stad Groningen koos er vorig jaar voor de welstandscommissie af te schaffen en het welstandsadvies voortaan door de eigen stadsbouwmeester en een team van ambtenaren te laten doen. ‘Dat was een inhoudelijke keuze’, legt wethouder Roeland van der Schaaf uit in zijn kamer in het Groninger stadhuis. ‘Mensen zagen welstand vaak als iets wat hun overkwam. Je hoorde: Dat is iets van de gemeente en niet van ons. Wij willen het beleven van ruimtelijke kwaliteit van iedereen maken. Begrijp me goed, het is niet zo dat we ontevreden waren over onze eigen welstandscommissie. Het vroegere beleid heeft ons een mooie stad opgeleverd. Maar als het draagvlak verdwijnt, is dat een gevaar voor de kwaliteit. Wij wilden daarom dat de welstandstoetsing niet langer plaats zou vinden in een aparte commissie maar dat de stadsbouwmeester die doet.’

De wethouder noemt nog een argument om niet langer gebruik te maken van een onafhankelijke welstandscommissie. ‘We wilden sneller en efficiënter werken. Niet achteraf toetsen, maar een samenwerkingsrelatie aangaan met de plannenmakers.’

Marc A. Visser heeft geduldig geluisterd naar de uiteenzetting van de wethouder. Als zijn gespreksgenoot is uitgesproken begint de hûs en hiem-directeur met een compliment. ‘Groningen heeft kwaliteit. Dat zit niet alleen in de gebouwen maar ook in de openbare ruimte. Er gebeuren hier in de stad op dat gebied ongelooflijk interessante dingen.’ Dan volgt zijn kritiek: ‘De advisering over welstand bij ambtenaren neerleggen brengt de onafhankelijkheid in het geding. De wethouder is dan zelf politiek verantwoordelijk voor wat het team van de stadsbouwmeester besluit. Dat maakt hem kwetsbaar. En wat betreft sneller en efficiënter werken: dat geldt bij ons in Friesland niet. Wij gaan iedere week met twee man naar de grotere steden voor een spreekuur en toetsing. We nodigen ook initiatiefnemers in een vroeg stadium uit. En bij grote projecten scheppen we ruimte voor dialoog.’ 

Van der Schaaf reageert. ‘Het is waar dat er over die onafhankelijkheid stevige discussies zijn geweest in de gemeenteraad. De kritiek was, en nu chargeer ik even: de wethouder vindt straks iets geen mooi plan en zegt dan tegen een ambtenaar: Schrijf jij maar even een rapport waarom dat plan niet deugt.’ 

Visser vult aan: ‘En wat te denken van de ambtenaar die niet durft op te schrijven wat hij vindt omdat hij bang is tegen de wethouder in te gaan?’ 

Aan de andere kant van de tafel wordt met het hoofd geschud. Van der Schaaf: ‘Ik vind dat ik ervan mag uitgaan dat mijn ambtenaren onafhankelijk kunnen rapporteren. Ambtenaren doen ook andere vormen van toetsing. Dus waarom zou dat voor welstand niet kunnen? Maar goed, ik zal niet ontkennen dat we nog moeten afwachten hoe het gaat werken.’ 

De welstandsdirecteur heeft nog iets anders aan te merken op de nieuwe werkwijze in Groningen. ‘Collega-architecten hier uit de stad zeggen: jammer dat er niet meer een meerkoppige commissie is. In een welstandscommissie zitten stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, historici. Dat levert toch een ander soort discussie op.’ 

De wethouder weerspreekt dit bezwaar: ‘In het team van de stadsbouwmeester zitten mensen die deze expertise in huis hebben. Bovendien willen wij bij grotere projecten publieke debatten organiseren. Zo’n openbaar debat voegt meer toe dan een discussie in beperkte kring bij een welstandscommissie.’ 

‘Onze vergaderingen zijn openbaar toegankelijk’, reageert Visser zuinigjes. ‘In Leeuwarden zit er bijvoorbeeld altijd een journalist van de Leeuwarder Courant bij. Onze adviezen staan gewoon in de krant.’

De hûs en hiem-directeur wijst op een bijkomende rol van zijn organisatie. ‘Wij zitten ook in kwaliteitsteams. Zo praten wij mee over de nieuwe N31 bij Harlingen. We zitten dan om tafel met landschapsarchitecten, aannemers en andere stakeholders. Wij worden daarbij als deskundige ingeschakeld vanwege ons inhoudelijk gezag, en niet zozeer omdat dat moet van de wet.’ 

‘De gemeente Groningen heeft ook veel expertise in huis’, benadrukt Van der Schaaf. ‘De positie van hûs en hiem is trouwens ook heel anders dan hier in de stad.’ Visser is het daar duidelijk niet mee eens: ‘Nou, bij ons is Leeuwarden er anders de grootste pleitbezorger van dat welstand onafhankelijk moet blijven! Maar goed, ik denk dat dit een strijdpunt blijft tussen ons.’ 

IVOREN TOREN

De afgelopen jaren is er de nodige kritiek geweest op het functioneren van welstandscommissies. Ze zouden in een ivoren toren zitten, betuttelend zijn, en er zou sprake zijn van vriendjespolitiek en willekeur. De beeldvorming rondom welstand was kortom behoorlijk negatief.

Visser beaamt dit. ‘Mag ik even bij een paar dingen stilstaan? De klassieke schoonheidscommissie ontstond zo’n honderd jaar geleden uit angst dat het monumentale karakter van steden verloren zou gaan, doordat niet vakbekwame mensen dingen zouden maken en ook slopen midden in de stad. Ik leg het altijd zo uit: in andere landen mag alleen een architect een bouwaanvraag indienen. In Nederland mag iedereen dat. Met het instrument welstand kun je vervolgens een soort ondergrens leggen.’ 

De directeur neemt een slok van zijn koffie, en vervolgt zijn betoog. ‘Dan even een sprong naar 2004. Het moest democratischer en objectiever. Dat was een reactie op het beeld dat er veel zaken in achterkamertjes werden afgedaan. Door dat negatieve imago ontstond draagvlak voor de beweging om ondernemers en burgers meer vrijheid te geven. Maar mag ik daar wat tegen inbrengen? Welstand is er ook voor de buurman. Als iemand een pimpelpaars ei op zijn dak wil zetten, zou het kunnen dat een ambtenaar zegt: moet kunnen, dat ei is een verrijking voor de stad. Maar de buurman, die toevallig in een monument woont, zou dan een klacht kunnen indienen dat de waarde van zijn monument afneemt door dat ei, met allerlei procedures tot gevolg. Welstand is er kortom ook ter bescherming van de buurman.’

Wethouder Van der Schaaf is het hiermee eens. ‘Welstand is een publiek fenomeen en ook een publieke afweging. De afgelopen decennia hebben we echter gezien dat welstand steeds meer als lastig werd ervaren. Als we zouden doorgaan met dezelfde werkwijze, zorgt dat alleen maar voor verdere afname van het draagvlak, terwijl het idee moet zijn dat welstand iets is waar we allemaal belang bij hebben.’ 

Vandaar ook dat in Groningen de welstandstoetsing is hervormd, stelt hij. ‘Wij hebben gemeend juist dat publieke belang te moeten waarborgen. Neem de Schilderswijk. Daar zie je veel historische gebouwen, maar het is ook een wijk waarin veel wordt gebouwd. Wij willen daar aan de slag met wijkwelstand. Samen met de bewoners beleid maken, draagvlak creëren, maar wel zo dat het ook juridisch houdbaar is. Het is belangrijk dat burgers een stevige stem hebben in hoe hun wijk eruitziet, maar ik zeg daarbij wel: welstand is een vak.’

Visser knikt enthousiast: ‘Dat is een goeie!’

De wethouder gaat verder. ‘Welstand wordt nu vaak gereduceerd tot wel of niet mooi. Over smaak valt niet te twisten, wordt dan gezegd. Maar over welstand valt wel degelijk wat te zeggen. Het is aan ons om daarbij zo transparant mogelijk te werk te gaan.’ 

Visser: ‘Ik denk dat dit een interessante ontwikkeling is. Je ziet het ook landelijk. Zo experimenteert Eindhoven met bewonerswelstand. Maar je ziet dat als bewoners zelf mogen bepalen wat er in hun wijk wel of niet mag, alles volkomen wordt dichtgetimmerd. Er mag dan helemaal niets meer.’

Van der Schaaf knikt instemmend: ‘Wat mij betreft gaat het er niet zozeer om dat we bewoners meer ruimte geven ten koste van de deskundigen. Nee, het gaat om de dialoog. Je moet begrip creëren, kennis overdragen en openstaan voor de suggesties van omwonenden.’

DIGITALISERING

Wie in Groningen precies wil weten wat wel en niet mag van de gemeente, merkt al gauw dat de huidige Welstandsnota behoorlijk uitgebreid is en voor de gewone lezer tamelijk onbegrijpelijk. Hoe zit het dan met die kennisoverdracht? De wethouder herkent de kritiek. ‘We werken aan een nieuwe nota. Het doel is daarbij ook om de leesbaarheid te verbeteren.’

Visser wil hier graag iets over opmerken. ‘Welstandsnota’s zullen steeds meer inspiratiedocumenten worden. En ook interessant: er zal straks sprake zijn van complete digitalisering. Geen nota’s in pdf meer die al jaren geleden zijn vastgesteld, maar beleid dat makkelijk aanpasbaar is aan de dynamiek.’ 

Van der Schaaf vult aan: ‘Het gaat om permanente bijstelling en ontwikkeling. De vraag is alleen: hoe kunnen we burgers daarbij betrekken? Daar worstelen we als politiek mee.’

‘Het gaat erom hoe je initiatieven vanuit de mienskip, de gemeenschap, kunt faciliteren’, meent Visser. ‘Je ziet het nu al gebeuren. Hier in Groningen is het oude terrein van de Suikerunie nu een broedplaats waar nieuwe dingen ontstaan. In het begin ziet het er misschien niet uit, maar er kan wel degelijk iets moois groeien.’

Het is vooral een generatiekwestie, schetst de welstandsdirecteur. ‘Als ik zie wat jongeren tegenwoordig ondernemen. Dat is niet het klassieke stampwerk van projectontwikkelaars en aannemers. Ik heb altijd gezegd: de tijd van oude zeurpieten gaat voorbij.’ 

De wethouder glimlacht. ‘Dat is zeker waar. Maar ik wil toch nog even terug naar die buurman. Er is veel ruimte gegeven aan initiatiefnemers, we hebben meegeveerd met het “niet te moeilijk doen”. Dat heeft zeker in Groningen tot veel problemen geleid. In de oude wijken namen veel investeerders in jongerenhuisvesting die ruimte in. Al die optoppingen en aanbouwtjes, allemaal voor een paar vierkante meter extra om daar studenten in te kunnen stoppen. Dat dreigt het woongenot van anderen aan te tasten. We zijn daarmee te liberaal omgesprongen. Al die aanbouwsels zijn niet erg als je rekening houdt met elkaar, maar veel vastgoedondernemers hebben maar één doel, geld verdienen.’ 

Visser beaamt dat. ‘De vraagstelling is volgens mij: hoe positioneer je de deskundigheid op welstandsgebied? Mijn bottom line: onafhankelijk. Dan schep je een heldere situatie, anders maak je je kwetsbaar.’

Dan vraagt hij streng: ‘Waarom hebben jullie als stadsbouwmeester iemand gekozen die geen welstandsachtergrond heeft? Jeroen de Willegen is directeur van bureau De Zwarte Hond. Hoe doen jullie dat als hij moet adviseren over projecten van zijn eigen bureau?’

‘We hebben juist voor hem gekozen omdat zijn opvattingen aansluiten bij onze manier van werken’, antwoordt Van der Schaaf.  ‘En hij mag niet oordelen over eigen projecten. Dat moet hij aan anderen overlaten.’ 

‘Dan kunnen jullie ook in Friesland advies inwinnen’, besluit Visser. De wethouder lacht. ‘Wie weet, misschien dat we dat bij grotere projecten nog wel eens doen.’

Roeland van der Schaaf  (PvdA) is sinds 2012 wethouder van onder andere Ruimtelijke Ordening, Wonen en Monumenten in de gemeente Groningen. Hij was daarvoor onder andere werkzaam als manager strategie en projecten bij de Friese woningcorporatie Accolade.

Marc A. Visser is sinds 2012 directeur van de Friese welstandscommissie hûs en hiem. Verder doceert hij architectuur aan de Polytechnische Universiteit in Milaan. Voorheen werkte Visser vanuit zijn Amsterdamse adviesbureau onder andere als adviseur van de Rijksbouwmeester.